Studied by 7 people
Onderdelen van een verhaal
motto
korte tekst uit een ander literair werk
ab ovo
‘vanaf het ei’, personages en situaties worden omschreven voordat er iets gebeurt
in medias res
je komt midden in het verhaal terecht en weet niet wat vooraf ging. Je maakt geen kennis met de personages of situatie
open einde
laat bepaalde vragen achter die onbeantwoord zijn op het einde van het verhaal
gesloten einde
alle vragen zijn beantwoord
manieren om spanning weer te geven in een verhaal
antwoorden van vragen worden uitgesteld: retardering
stilistische technieken: beletseltekens, ellipsen…
ruimte: weersomstandigheden
auctorieel vertelperspectief: verteller weet alles personages niet
jan klaassen syndroom: lezer weet meer dan personage
cliffhanger
red herring: lezer informatie geven die niet nodig is
thema
onderwerp van verhaal, vaak in 1 kernwoord of zin
motief
element dat word herhaald in een literair werk
ik verteller
vertelt verhaal zonder alwetend te zijn, weet niet wat andere personages voelen of denken, zowel personage als verteller
belevende ik verteller
beleeft verhaal op het moment
kent afloop van verhaal niet
enkel zicht op eigen gedachten en gevoelens
vertellende ik verteller
beleefde verhaal eerder
kent afloop van verhaal
vooruit en terugblikken
ook zicht op gevoelens en gedachten van anderen
hij verteller
nooit een personage in het verhaal
auctoriële verteller
vooruit en terugblikken
weet wat er op verschillende plaatsen gebeurt
kent gedachten en gevoelens van personages
is zelf geen personage
alwetend
personele verteller
alsof er geen verteller is
als lezer: toegang tot gedachten van 1 personage
ziet verhaal door ogen van alleen dat personage
meervoudig vertelperspectief
als je gevoelens/ gedachten van verschillende plaatsen in het verhaal leert kennen
dynamish personage
evolueert doorheen het verhaal
statisch personage
evolueert (bijna) niet
round personage
volledig uitgediept, dynamisch
flat personage
niet uitgediept, vaak een typetje, statisch
karikatuur/ typetje
personage met overdreven eigenschappen, blijven altijd hetzelfde
kalendertijd
in welke tijd speelt het verhaal zich af
vertelde tijd
hoelang een gebeurtenis duurt in het verhaal
verteltijd
hoelang het nodig is om die gebeurtenis te lezen
chronologie
verhaal wordt in volgorde verteld
flashback
chronologie wordt verbroken, verteld over het verleden
flashforward
chronologie wordt verbroken, verteld over toekomst
verwijzing
terug en vooruitwijzingen verbreken de chronologie niet
vertelritme
snelheid waarmee gebeurtenissen verteld worden
versnelling
verteltijd is kleiner dan verteldetijd
vertraging
verteltijd is groter dan vertelde tijd
geografische ruimte
plaats waar het verhaal zich afspeelt
sociale ruimte
bepaald door sociale klasse
symbolische ruimte
bv. personage huilte en het is buiten aan het regenen
sfeerscheppende ruimte
versterkkend: sfeer die bij verhaal past
contrasterend: sfeer die tegengesteld is ten opzichte van het verhaal
Note
Flashcard