toetsweek 4 FN

négocier

Overhandelen

Importer

Van belang zijn

Conquérir

Veroveren

La gestion

Het beleid, het management

Une enterprise

Een onderneming

Une compagnie

Een maatschappij

La bénéfice

De winst

La vente

De verkoop

compétitif

Concurrerend

Une comande

Een bestelling

l’object

Het voorwerp

le fournisseur

De leverancier

un prêt/ un emprunt

De lening

Les frais

De kosten

Une offre

Een bod een aanbod

Le montant

Het bedrag

d’occasion

Tweedehands

Le chiffre d’affaire

De omzet

Une formation

Een opleiding/ opleiden

Un objectif

Een doelstelling

La croissance

De groei

Un impôt

Een belasting

Distinguer

Onderscheiden

Détecter

Opsporen

Favoriser

Bevorderen/aanmoedigen

Inventer

Uitvinden

Calculer

Berekenen

Maitriser

Beheersen

Télécharger

Downloaden

Le logiciel

Software

Les sciences exactes

Exacte wetenschappen

Un chercheur

Een onderzoeker

Une étude

Een studie

Une expérience

Een proef

Le savoir-faire

De know-how

Le droit

het recht

Le risque

Het gevaar/risico

La vérité

De waarheid

La recherche

Een onderzoek

Consulter

Raadplegen

La santé

De gezondheid

La santé publique

De volksgezondheid

La décès

Het overlijden

La cause

De oorzaak

L’ordonnance

Het recept (dokter)

Le soin

De zorg

Sain

Gezond

Le poison

Het gif

le bien-être

Het welbehagen

La conséquence

Het gevolg

Une crise cardiaque

Een hartaanval

La matière grasse

Het vet

Rare

Zeldzaam

Le dentiste

De tandarts

Le muscle

De spier

l’apparence

Het uiterlijk

Le rhume

De verkoudheid

Les yeux

De ogen

La peau

De huid

Rencontrer

Ontmoeten

Conduire

Rijden

Combattre

Bestrijden

Développer

Ontwikkelaar

Distribuer

Uitdelen

Retourner

Terugkeren

Attacher

Vastmaken

Partager

Delen

Recompenser

Belonen

Posséder

Bezitten