Studied by 31 people
dossier studeren
bevallen (beviel - is bevallen)
plaire, convenir
moeilijk
difficile
gemakkelijk
facile
lang
long
vlakblijk
tout près (v)
dichtbij
tout près (d)
geïnteresseerd zijn in
être intéressé par
je best doen
faire de son mieux
de invoer
l'importation
de import
l'import
de uitvoer
l'export
dromen van (droomde - heeft gedroomd)
rêver de
wat mij betreft + inversion
En ce qui me concerne
het bedrijf
l'entreprise (b)
de firma
l'entreprise (f)
de onderneming
l'entreprise (o)
overnemen (nom over - heeft overgenomen)
reprendre
zorgen voor (zorgde - heeft gezorgd)
s'occuper de
België
la Belgique
houden van (iets/iem) (hield - heeft gehouden)
aimer qqch/qqn
gek zijn op iets/iem
être fou de qqch/qqn
trouwens
d'ailleurs
dankzij
grâce à
de korting
la réduction
de kassa
la caisse
gelukkig
heureusement
helaas
malheureusement (h)
spijtig genoeg
malheureusement (sg)
duur
cher
goedkoop
bon marché
huren (huurde, gehuurd)
louer
lezen las lazen gelezen
lire
de roman
le roman
saai
ennuyeux
het stripverhaal
la BD
tof
chouette
sporten (sportte, gesport)
faire du sport
aan sport doen
faire du sport (action)
het museum
le musée
de kunst
l'art
de stad
la ville
opstaan (stond op - is opgestaan)
se lever
staken (staakte - heeft gestaakt)
faire grève
de staking
la grève
de NMBS
la SNCB
de MIVB
la STIB
propvol
bondé
de reden
la raison
momenteel
pour le moment
tegenwoordig
actuellement
vandaag de dag
aujourd'hui
kiezen (koos - heeft gekozen)
choisir
de wereld
le monde
de reclamewereld
le monde de la publicité
boeiend
passionnant
twijfelen (twijfelde - heeft getwijfeld)
hésiter
aarzelen (aarzelde, geaarzeld)
hésiter
praktisch
pratique
vertegenwoordigen (vertegenwoordigde - heeft vertegenwoordigd)
représenter
de troef
l'atout
verbaasd
étonné (vb)
verwonderd
étonné (vw)
verrast zijn
être surpris
verrassend
surprenant
de verrassing
la surprise
begrijpen (begreep - heeft begrepen)
comprendre
de beslissing
la décision
beslissen (besliste - heeft beslist)
décider
besluiten (besloot - heeft besloten)
décider
de hobby
le hobby
reizen (reisde, gereisd)
voyager
afspreken (sprak af - heeft afgesproken)
convenir de, prendre un rendez-vous
tip, de
l'astuce, le tuyau
afleiden (leidde af - heeft afgeleid)
distraire
de afleiding
la distraction
dagdromen
rêvasser
omgeving, de
l'environnement
leeg
vide
< vol
remplis
stil
silencieux
kort
court
< lang
long
belangrijk
important
zakken (zakte - is gezakt)
diminuer
= verminderen = dalen
diminuer
ontspanning, de
la détente
zich ontspannen (ontspande zich - heeft zich ontspannen)
se détendre
doel, het
le but
een doel stellen (stelde - heeft gesteld)
se fixer un but
bereiken (bereikte - heeft bereikt)
atteindre
belonen (beloonde - heeft beloond)
récompenser
de beloning
récompenser
de kans
la chance, l'opportunité
iets/iem nodig hebben
avoir besoin de qqch / qqn
uitoefenen (oefende uit - heeft uitgeoefend)
exercer
verwachten (verwachtte - heeft verwacht)
s'attendre à
onmiddellijk
immédiatement
verdienen (verdiende - heeft verdiend)
gagner (en travaillant)
winnen (won - heeft gewonnen)
gagner
genieten van (genoot - heeft genoten)
profiter de
Note 
Flashcard (28)