1/35
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Five-Factor Model (FFM) / Big Five
Het meest dominante model in de persoonlijkheidspsychologie, bestaande uit vijf brede, empirisch onderbouwde persoonlijkheidsdimensies: Neuroticism, Extraversion, Openness, Agreeableness en Conscientiousness. Het model is een taxonomie (beschrijvend), geen verklaring.
Five-Factor Theory (FFT)
Theorie van Costa & McCrae die stelt dat persoonlijkheidstrekken volledig biologisch verankerd zijn en relatief onafhankelijk van de omgeving, waarbij de omgeving slechts invloed heeft op expressie van trekken. Biedt een verklarend raamwerk bovenop de FFM-taxonomie.
Lexicale Hypothese
Stelling dat belangrijke menselijke eigenschappen zó essentieel zijn dat ze gecodeerd zijn in taal. Daarom kan men de structuur van persoonlijkheid ontdekken door factoranalyse van persoonlijkheidsadjectieven.
Trait-Taxonomy
Een gestructureerd systeem dat persoonlijkheidstrekken ordent in domeinen, facetten en nuances. FFM is momenteel de meest geaccepteerde taxonomie.
Factoranalyse
Statistische techniek die gebruikt wordt om onderliggende factoren te identificeren door covariaties tussen items of adjectieven. De Big Five zijn ontstaan uit meerdere factoranalytische programma’s.
Hoger-orde factoren (Alpha/Beta)
Door Digman (1997) voorgestelde superfactoren boven de Big Five:
Alpha: hoge A, hoge C en lage N → sociale stabiliteit
Beta: hoge E en hoge O → plasticiteit en exploratie
Waarschijnlijk grotendeels methodologische artefacten (evaluatieve bias).
General Factor of Personality (GFP)
Hypothetische overkoepelende factor boven de Big Five, die in analyses verschijnt maar vrijwel zeker een evaluatief artefact is i.p.v. een reëel persoonlijkheidsdimensiesysteem.
HEXACO-model
Zes-factorenmodel met extra dimensie Honesty–Humility. Verschilt structureel van FFM-Agreeableness. Gebaseerd op lexicale analyses, maar niet universeel als persoonsstructuur.
Three-Factor Models
Lexicale studies in sommige talen vinden slechts drie factoren (E, A en C). Deze modellen missen crossculturele stabiliteit en sluiten minder goed aan bij gedragsgenetische en psychometrische bevindingen.
Neuroticism (N)
Tendens tot emotionele instabiliteit, angst, depressiviteit, prikkelbaarheid en kwetsbaarheid voor stress. Sterk voorspellend voor psychische stoornissen.
Extraversion (E)
Sociabiliteit, assertiviteit, activiteit, positieve emoties en behoefte aan stimulatie. Geassocieerd met dopaminerge beloningssystemen.
Openness to Experience (O)
Intellectuele nieuwsgierigheid, esthetische gevoeligheid, verbeeldingskracht en behoefte aan cognitieve complexiteit. Nauwe relatie met creativiteit.
Agreeableness (A)
Prosociaal gedrag, empathie, altruïsme, vertrouwen en coöperatie. Lage A verhoogt risico op agressie, criminaliteit en middelenmisbruik.
Conscientiousness (C)
Ordelijkheid, zelfdiscipline, doelgerichtheid, betrouwbaarheid en volharding. Sterk voorspellend voor academisch succes en job performance.
Facetten
Subcomponenten binnen elk domein (bijv. Warmth en Assertiveness onder Extraversion). Facetten bevatten meer diagnostische en voorspellende informatie dan domeinen.
Facet-first structuur
Unieke eigenschap van NEO-PI-R waarbij facetten de bouwstenen van factoren vormen; factoren zijn afgeleid van onderliggende facetten.
Nuances
Zeer smalle trekken op itemniveau. Unieke, stabiele en erfelijke persoonlijke kenmerken die binnen facetten bestaan. Verklaren waarom:
retestbetrouwbaarheid nooit perfect is
eeneiige tweelingen zeer specifieke overeenkomsten hebben
items niet uitwisselbaar zijn
Bloated Specifics
Wanneer meerdere items bijna identiek geformuleerd zijn, meten ze te kleine en irrelevante subaspecten. Dit beperkt brede facetvaliditeit.
Self-reports
Persoonlijkheidsvragenlijsten waarbij personen zichzelf beoordelen. Betrouwbaar maar gevoelig voor biases (acquiescence, sociale wenselijkheid).
Observer Ratings
Beoordelingen door derden (partner, vriend, collega). Cruciaal voor validiteit van persoonlijkheidstrekkentheorieën.
Acquiescence Bias
Tendens om “ja” te antwoorden ongeacht inhoud. Een bron van artefacten in factoranalyses, vooral wanneer alle items positief geformuleerd zijn.
Internal Consistency
Mate waarin items binnen een schaal samenhangen (bijv. Cronbach's alpha). In het FFM meestal hoog.
Test–retest betrouwbaarheid
Mate waarin scores stabiel blijven over langere tijd. Big Five-scores zijn zeer stabiel (0.70–0.90).
Scalar Equivalence
Voorwaarde dat dezelfde testscore in verschillende culturen hetzelfde niveau van een trek vertegenwoordigt. Essentieel voor crossculturele vergelijkingen.
Universality of the FFM
Het Big Five-model is teruggevonden in tientallen culturen, in zowel zelfrapportages als informantenbeoordelingen, en bij jongeren en volwassenen.
Ethos
Perceptie van de algemene culturele geest van een land (bijv. Nederlandse directheid, Amerikaanse prestatiegerichtheid). Afgeleid van facetkarakteriseringen, maar nog psychometrisch onstabiel.
National Character Stereotypes
Gedeelde overtuigingen over de persoonlijkheid van de “typische inwoner”. Consistent, maar nauwelijks gerelateerd aan echte geaggregeerde persoonlijkheidsdata.
Aggregate Personality Traits
Gemiddelde scores van persoonlijkheidstrekken in een populatie. Bruikbaar om correlaties te leggen met maatschappelijke variabelen (GDP, innovatie, milieubeleid).
Geopolitical Coherence
Culturen clusteren op basis van hun facetprofielen op voorspelbare manieren (bijv. extraverte Westerse landen vs. introverte Afrikaanse/Aziatische landen).
Reinforcement Sensitivity Theory (RST) – Gray
Biologisch model dat stelt dat persoonlijkheidsverschillen voortkomen uit gevoeligheid voor straf (BIS) en beloning (BAS).
BIS ↔ Neuroticism
BAS ↔ Extraversion
Cybernetic Big Five Theory (DeYoung)
Theorie die de Big Five koppelt aan neurobiologische systemen:
N = strafevaluatie
E = beloningsgevoeligheid
O = cognitieve exploratie
A = sociale affiliatie
C = doelregulatie (executieve functies)
Heritability (erfelijkheid)
De mate waarin genetische variatie verschillen in persoonlijkheid verklaart; voor de Big Five typisch rond 40–60%.
Personality Disorders & FFM
Veel persoonlijkheidsstoornissen kunnen worden begrepen als extreme configuraties van Big Five-trekken (bijv. N ↑ in bijna alle stoornissen, A ↓ bij antisociale stoornis).
DSM-5 Alternative Model for Personality Disorders (AMPD)
Dimensioneel model met vijf domeinen (Negative Affectivity, Detachment, Antagonism, Disinhibition, Psychoticism) die gedeeltelijke tegenhangers zijn van de FFM-factoren.
Predictieve Validiteit
FFM-trekken voorspellen belangrijke uitkomsten zoals:
job performance (hoge C)
substance abuse (lage A)
politieke liberaliteit (hoge O)
levensgeluk (hoge E, lage N)