Looks like no one added any tags here yet for you.
¿Qué hora es?
Hoe laat is het?
Es la una
Het is één uur
Son las 7 de la mañana
Het is 7u ‘s morgens
Son las 4 y media
Het is half vijf
Son las 8 menos cuarto
Het is kwart voor 8
¿A qué hora?
Om hoe laat?
A las 3 de la tarde
Om 3u in de namiddag
Llego al trabajo a las 8
Ik kom aan op het werk om 8u
Sale del trabajo a las 5
Hij gaat weg van het werk om 5u
A mediodía
Op de middag
A medianoche
om middernacht
Por la noche
‘s avonds
por la tarde
‘s middags
por la mañana
‘s morgens
tarde
laat
temprano
vroeg
¿Cuándo podemos quedar?
Wanneer kunnen we afspreken?
¿Qué tal el jueves?
Wat denk je van donderdag?
¿Qué te parece a las diez?
Wat denk je van 10u?
¿Tienes ganas de…?
Heb je zin om…?
Me gusta jugar al fútbol
Ik speel graag voetbal
Me gusta la clase de Excel
Ik vind de les Excel leuk
Me gustan las tapas
Ik eet graag tapas
Me encanta viajar
Ik ben dol op reizen
Me gustan mucho los museos
Ik vind musea heel tof
A mí también
Yo también
Ik ook
No me gustan las reuniones
Ik hou niet van vergaderingen.
Yo quiero ir en avión
Ik wil met het vliegtuig gaan
Yo no quiero ir a pie
Ik wil niet te voet gaan
yo tampoco
Ik ook niet
siempre
altijd
casi siempre
bijna altijd
una vez por semana
één keer per week
dos veces por mes
twee keer per maand
muchas veces/ a menudo
dikwijls
a veces
soms
nunca
nooit
casi nunca
bijna nooit
normalmente
gewoonlijk
los lunes
op maandag/ elke maandag
lunes
maandag
martes
dinsdag
miércoles
woensdag
jueves
donderdag
viernes
vrijdag
sábado
zaterdag
domingo
zondag
el fin de semana
het weekend
las vacanciones
de vakantie
Trabajo de lunes a viernes
Ik werk van maandag tot vrijdag
Los miércoles no trabaja
Op woensdag werkt zij niet
Estoy en este curso para aprender a comunicar mejor
Ik ben in deze cursus om beter te leren communiceren
Estoy en este curso para convencer a mis clientes
Ik ben in deze cursus om mijn klanten te overtuigen
Estoy en este curso para comunicar mis sugerencias
Ik ben in deze cursus om mijn suggesties te communiceren
Estoy en este curso para vender mis diseños a agencias de publicidad
Ik ben in deze curses om mijn ontwerpen te verkopen aan reclamebureaus
Estoy en este curso para aprender a hacer llamadas (telefónicas)
Ik ben in deze curses om telefoongesprekken te leren voeren
Esto es para ti
Dit is voor jou
Estoy en casa
Ik ben thuis
en el primer piso
Op de eerste verdieping
Trabaja en una escuela
Zij werkt in een school
con
met
un café con leche
een koffie met melk
de
van
Soy de Amberes
Ik ben van Antwerpen
pero
maar
Trabaja mucho pero gana poco
Hij werkt veel maar hij verdient weinig
porque
omdat
No voy a la fiesta porque no tengo tiempo
Ik ga niet naar het feest omdat ik geen tijd heb
y
en
Ana y Pedro
Ana en Pedro
Estudio y trabajo
Ik studeer en ik werk
o
of
¿Trabajas o estudias?
Werk je of studeer je?
primero
Eerste 1e
segundo
tweede 2e
tercero
derde 3e
cuarto
vierde 4e
quinto
5e
sexto
zesde 6e
séptimo
zevende 7e
octavo
achtste 8e
noveno
negende 9e
décimo
tiende 10e
hoy
vandaag
ayer
gisteren
anteayer
eergisteren
mañana
morgen
pasado mañana
overmorgen
Cuántos hermanos tienes
Hoeveel broers en zussen heb je?
A qué hora te levantas?
Hoe laat sta je op?