Studied by 8 people
Looks like no one added any tags here yet for you.
aan het loket
au guichet
aanbieding, de (mv: de aanbiedingen)
l’article en promotion
aankoop, de (mv: de aankopen)
l’achat, l’acquisition
aankoopprijs, de (mv: de aankoopprijzen)
le prix d’achat
aankopen doen (deed – heeft gedaan)
faire des achats
aanpak, de
l’approche
aanpakken (pakte aan – heeft aangepakt)
s’attaquer à
aanraden (raadde aan – heeft aangeraden)
conseiller
aantal, het
le nombre
af en toe
de temps en temps
afhangen van (hing af – heeft afgehangen)
dépendre de
afhankelijk van
dépendant de, selon, ça dépend
afspraak, de (mv: de afspraken)
le rendez-vous
afspreken (sprak af – heeft afgesproken)
se donner rdv, prendre rdv
alleen (maar)
seulement, uniquement
alleenstaande, de (mv: de alleenstaanden)
la personne seule
altijd
toujours
ander (adj.)
autre
arbeidsmarkt, de
le marché du travail
balans, de
l’équilibre
bank, de
la banque
bankautomaat, de (mv: de bankautomaten)
le distributeur de billets
bankbiljet, het (mv: de bankbiljetten)
le billet de banque
bankgegevens, de
les données bancaires
bankier, de
le banquier
bankieren (bankierde – heeft gebankierd)
faire des transactions, opérations bancaires
bankkaart, de (mv: de bankkaarten)
la carte de banque
bankkantoor, het
l’agence bancaire
bankrekening, de (mv: de bankrekeningen)
le compte en banque
bankzaken, de
les opérations bancaires
bedoeling, de (mv: de bedoelingen)
l’intention, le but
bedrag, het (mv: de bedragen)
le montant
bedragen (bedroeg – heeft bedragen)
s’élever à
beeld, het (mv: de beelden)
l’image
beginnen (begon – is begonnen)
commencer
beheren (beheerde – heeft beheerd)
gérer
behoefte, de (mv: de behoeftes/ behoeften)
le besoin
beïnvloeden (beïnvloedde – heeft beïnvloed)
influencer
belangrijk
important
belasting, de (mv: de belastingen)
l’impôt
belegger, de (mv: de beleggers)
l’investisseur
belegging, de (mv: de beleggingen)
l’investissement, le placement
bepalen (bepaalde – heeft bepaald)
déterminer
beperken (beperkte – heeft beperkt)
limiter
beperkt
limité
beschermen (beschermde – heeft
beschermd)
sécuriser
beschikbaar
disponible
beschikken over (beschikte – heeft beschikt)
disposer de
beseffen (besefte – heeft beseft)
se rendre compte de
besparen (bespaarde – heeft bespaard)
économiser, épargner
bespreken (besprak – heeft besproken)
parler de
bestaan uit
être composé de
besteden aan (besteedde – heeft besteed)
consacrer à
bestellen (bestelde – heeft besteld)
commander
bestelling, de (mv: de bestellingen)
la commande
betaalapp, de (mv: de betaalapps)
l’application de paiement
betaalmiddel, het (mv: de betaalmiddelen)
le moyen de paiement
betalen (betaalde – heeft betaald)
payer
betaling, de (mv: de betalingen)
le paiement
betrouwbaar
fiable
beurs, de (mv: de beurzen)
la bourse
beveiligen (beveiligde – heeft beveiligd)
sécuriser
bewaren (bewaarde – heeft bewaard)
garder, conserver
bewijzen (bewees – heeft bewezen)
prouver
bewust
conscient
bijhouden (hield bij – heeft bijgehouden)
garder, conserver
bijkomende kosten, de
les frais supplémentaires
bijna
presque
biljet, het (mv: de biljetten)
le billet de banque
binnenkomen (kwam binnen – is binnengekomen)
rentrer
blijven (bleef – is gebleven)
rester
boodschap, de (mv: boodschappen)
le message
boodschappen doen (deed – heeft gedaan)
faire les courses
boodschappen, de
les courses
boodschappenlijst, de
la liste de courses
broodje, het (mv: de broodjes)
le sandwich, le petit pain
btw exclusief
hors tva
btw inclusief
tva comprise
budget, het (mv: de budgetten)
le budget
buitengaan (ging buiten – is buitengegaan)
sortir
cash betalen
payer en liquide
cash geld, het
l’argent liquide
cijfer, het (mv: de cijfers)
le chiffre
code, de
le code secret
communiceren (communiceerde – heeft gecommuniceerd)
communiquer
consument, de (mv: de consumenten)
le consommateur
consumeren (consumeerde – heeft geconsumeerd)
consommer
consumptie, de
la consommation
contant / cash betalen
payer comptant
contant geld, het
l’argent liquide
dagelijks
quotidien(nement)
dagelijkse facturen, de
les factures quotidiennes
dagelijkse uitgaven, de
les dépenses journalières
dalen (daalde – is gedaald)
diminuer
daling, de
la diminution
de moeite doen om
faire l’effort de
de uitgaven bijhouden (hield bij – heeft bijgehouden)
suivre les dépenses
deel, het (mv: de delen)
la partie
deskundige, de (mv: de deskundigen)
l’expert
dichtbij
tout près
Note
Flashcard