1/54
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
PRIME
prioriteitsgeneesmiddelen
geneesmiddelen voor ziektes waarvoor er nog niet veel zijn
biosimilars
kopieën van biologicals
generieke geneesmiddelen
kopieën van small molecules
golven in de farmaceutische geneeskunde
small molecules: symptomatisch, groot # screenen, zoeken naar diegene die effect had
→ off-target effecten / toxiciteit: hogere dosis binding aan andere targets
vb. statines
biologicals: gemaakt om op target te passen waardoor minder off-target effecten, ziekte modificeren
→ toxiciteit door binding aan target, allergische reacties, ALn aanmaken hiertegen waardoor activiteit daalt
vb. PCSK-9 inhibitor
genetische geneesmiddelen: behandelen/moduleren van onderliggende ziekte, gentherapie
→ duur
vb. ATMPs
levenscyclus van een geneesmiddel (geld)
vroeg: ontdekking en ontwikkeling, kost geld, duur is 10-15j
midden: op markt, verdient geld, hopelijk winst
laat: interesse in geneesmiddel daalt, inkomst daalt
kwaliteit standaarden en richtlijnen
GLP: good laboratory practice, hoe omgaan met labodieren
GCP: good clinical practice, hoe moet je een klinische studie doen
GMP: good manufacturing practice, hoe moet je geneesmiddelen vervaardigen zodat je data krijgt dat geaccepteerd wordt door de bevoegde autoriteiten
GDP: good documentation practice
waarin staan ethische standaarden
Nuremberg code en declaratie van Helsinki
taken management bij beslissing of je verder gaat met ontwikkeling van geneesmiddel
strategisch: is het wenselijk om dit te doen → onvervulde medische behoefte, opportuniteiten, al veel onderzoek naar
technisch/wetenschappelijk: kan het gedaan worden → zijn er modellen, gevalideerde targets, compounds, patenten
operationeel: kunnen wij het doen → personeel, expertise, kosten, faciliteiten
first-in-class
fast follower
best-in-class
me-too
first in class: target/ziekte waarvoor je eerste geneesmiddel vindt
fast follower: 2e/3e geneesmiddel voor target/ziekte
best-in-class: je geneesmiddel is beter (doeltreffendheid, minder neveneffecten)
me-too: een van de zovele compounds
non-clinical proxy vs. clinical situation
non-clinical proxy: preklinische situatie, voorspelling van de klinische situatie
clinical proxy: de realiteit
→ je probeert zo dicht mogelijk bij de 2e te geraken met het 1e, je maakt een model, maar alleen door het echt te gebruiken zie je hoe goed het is, je moet ervoor zorgen dat deze vertaling zo goed mogelijk is
doel bij ontdekking van geneesmiddelen
identificeren van farmaceutisch actieve moleculen waarvoor duidelijke indicaties zijn dat ze target zullen bereiken in het lichaam met genoeg hoeveelheden zodat ze gewenst effect uitoefenen zonder toxiciteit
→ non-clinical proxy vertaald naar clinical situation
heeft PDD een hoge voorspellende waarde
als gedeelde mechanistische basis er is tss:
construct validiteit: in preklinisch ziektemodel en humane pathofysiologie ontstaat ziekte op zelfde manier → zelfde mutatie veroorzaakt epilepsie bij mens en muis
fase validiteit: read-out van assay en eindpunt van ziekte moeten matchen → patiënt heeft zelfde fenotype als muis
vertaalbaarheid van non-clinical proxy naar clinical situation verbeteren
geen exogene stimuli gebruiken: geen proconvulsieve compound geven om epilepsie uit te lokken bij muizen
3D cellulaire modellen, co-culturen gebruiken want zijn complexer
moleculaire fenotypering: moleculaire karakteristieken mappen en deze gebruiken als fenotypische read-out
zebravis
primaire cellen en pluripotente stamcellen gebruiken
3 varianten van affiniteitschromatografie
vast fase elutie: compound verbonden aan beads, EW van interesse zal hieraan binden, maar ook EWn waarin we niet geïnteresseerd zijn kunnen aan compound binden, EWn geassocieerd met EW van interesse worden ook gedetecteerd
vergelijking variant: inactieve analoog van compound gebruiken, EW van interesse bindt niet maar EWn waarin we niet geïnteresseerd zijn kunnen wel binden
competitie variant: compound gebonden aan beads, maar in overvloed vrije compounds → EW van interesse bindt vooral aan vrije en wordt weggewassen, hiermee worden ook alle geassocieerde EWn weggewassen
fysicochemische karakteristieken van een ontdekte stof
= drug-alike, heeft stof goede eigenschappen om een geneesmiddel te zijn
→ stabiliteit, oplosbaarheid, molecuulgrootte, lipofiliteit
→ regel van 5: helpt met voorspellen van drug-alike eigenschappen, dit is geen voorspelling van de activiteit
< 5 waterstofdonoren (H-N, H-O)
< 10 waterstofacceptoren (N, O)
< 500 Mr
logP < 5
praktische aspecten van een net ontdekte stof
synthese: is het makkelijke om te maken
kosten: hoe duur is het
opschaalbaarheid: is het makkelijk om op te schalen, als je verder gaat in ontwikkeling dan heb je steeds meer stof nodig
focused libraries
hit to lead: verzameling van verwante moleculen, afgeleid van 1 hit, met systematische variaties → structuur-activiteitsrelatie bestuderen (SAR): stukje telkens veranderen en zien wat effect is op binding aan doelwit, selectiviteit/specificiteit, potentie
lead optimalisation: subtiele veranderingen aan moleculaire groepen om potentie te verhogen, metabole stabiliteit te verbeteren, oplosbaarheid te optimaliseren
CaCo-2 monolaag vs. PAMP
CaCo-2 monolaag: compound aan apicale zijde plaatsen en kijken hvl er aan basolaterale zijde komt door het membraan
→ met cellen dus dichter bij realiteit, maar duurder
PAMPA: zelfde principe maar goedkoper want niet met echte cellen, stof aan donor kant, en kijken hoeveel in acceptor well
→ membraan is artificieel maar geïmpregneerd in oplossing van cholesterol en fosfolipiden in dodecanol waardoor meer biorelevant
samenstelling geneesmiddel
API = product dat farmaceutisch effect geeft
hulpstoffen = hebben geen farmacologisch effect
geneesmiddel product vs. geneesmiddel substantie
geneesmiddel product = alles dat wordt gegeven
geneesmiddel substantie = ander woord voor API
2 fases in farmaceutische ontwikkeling
preformulatie = farmaceutische profilering
→ fysicochemische karakterisatie van de API, ook in combinatie met mogelijke hulpstoffen
→ biofarmaceutische eigenschappen
drugability = kan actieve stof aangepast worden om aan patiënt te geven, formuleerbaarheid = kan er een formulatie gemaakt worden, manufactuureerbaarheid = is er een proces om dit geneesmiddel op grote schaal te maken
formulatie en proces ontwikkeling:
→ stabiele formulatie met optimale vrijlatingskarakteristieken voor de API
→ robuust productieproces
→ opschaling: labo-pilot-klinisch-productie
→ materie voor klinische, farmacokinetische en toxicologische studies
→ transfer van uiteindelijke formule en proces naar productieniveau
bepalen intrinsieke oplosbaarheid voor zuur en base
boor zuur bepaalt bij lage pH, voor base bij hoge pH
wat bepaalt de bindingssterkte
de intermoleculaire interacties tussen API en solvent
polariteit factor
indicatie over richting van transport
PF = 1: transport is gelijk naar beide kanten
PF < 1: meer transport naar basolaterale kant
PF > 1: meer transport naar apicale kant
matrix systeem, reservoir systeem en buccale tablet
reservoir systeem: API en hulpstoffen in kerntablet, errond een polymere coating = onoplosbare/langzaam oplossende/pH-afhankelijke coating → API diffundeert langzaam door de coating
matrix systeem: erodeerbaar of traag oplossende matrix, elke keer als dit verkleint komt een deel API vrij → er zijn hydrofiele (lossen traag op) en lipofiele matrixen (eroderen)
buccale tablet: bioadhesie via cross-linked polyacrylzuur
suspensie
homogene verdeling van een vast stof (interne fase) in een vloeistof (externe fase), API is gelijkmatig verdeeld in de vloeistof, hoe fijner de API, hoe beter ze verdeeld is
→ hulpstoffen:
bevochtigingsmiddel: vaste deeltjes mengen goed met vloeistof
viscositeitsverhogend middel: deeltjes mogen niet uitzakken
crèmes
waterfase, oliefase en interfase
= emulsie, want water en olie mengen van nature niet goed, 2 types:
water in olie: water is intern, olie is extern → waterdruppels verdeeld in oliefase, bv. nachtcrème
olie in water: olie is intern, water is extern → oliedruppels verdeeld in een waterfase, bv. dagcrème
+ emulsifier: verbetert stabiliteit, nestelen in interfase en zorgen ervoor dat druppels stabiel verdeeld blijven
zalf
niet hetzelfde als een crème, er zit geen water in
gel
systeem samengesteld uit een hydrofiele polymeer en een waterige fase → hydrofiele polymeer zwelt op en neemt veel water op
→ 3D netwerk gevormd, API positioneert zich in het polymere netwerk
TTS
hang je op je huid, zit een API in, API kan huid penetreren → API zit verdeeld in een vloeibare fase, membraanlaag die bepaalt hoeveel en hoe snel API vrijgegeven wordt aan de huid OF dispersie van API in een polymere matrix
→ types: micro reservoir controlled system, adhesive dispersion controlled system, membrane permeation controlled system, matrix diffusion controlled system
fysicochemische vereisten voor injecteerbare systemen
isotonie: zelfde osmotische druk als lichaamsvloeistoffen, anders hemolyse
isohydrie: pH rond 7
antioxidanten: bescherming tegen oxidatie
nano-sized drug delivery systems kunnen gebaseerd zijn op
monoclonale ALn: altijd verbinden aan een linker, nooit direct aan geneesmiddel
radioliganden: therapie of beeldvorming
oplosbare polymere dragers: PEG, PGA, HPMA
deeltjesdragers:
- polymere micellen: hydrofoob en hydrofiel deel, hydrofobe geneesmiddel ingekapseld in waterige omgeving
- polymere nanopartikels: geneesmiddel is ingekapseld
- dendrimeren: generaties, van binnen naar buiten
- liposomen: fosfolipiden, gesloten bolvormige blaasjes → conventionele, stealth, ligand targeted, multifunctionele
→ geneesmiddel is chemisch (covalent) / fysisch (ingekapseld) verboden aan de drager
Wat moet je indienen en waar voor toestemming voor FIH testen
CTA indienen in CTIS:
protocol, bevat:
→ objectieven en hypotheses
→ eindpunten: fase 1 = biomarkers, fase 2 = surrogaten, fase 3 = klinische eindpunten
→ design van de proef
→ interventie
→ populatie
→ statistische consideraties
investigators brochure: alle preklinische info, obv dit moet je genoeg vertrouwen hebben om van dieren naar mensen te gaan
aangeraden duur toxiciteitsstudie in dieren, zodat genoeg info om naar mensen te gaan
2w klinische proef → 2w in knaagdieren / niet-knaagdieren
2w-6m klinische proef → even lang als klinische proef in knaagdieren / niet-knaagdieren
>6m klinische proef → 6m in knaagdieren / 9m in niet-knaagdieren
nodig in de niet-klinische ontwikkeling
toxicokinetische studies: bloed nemen en testen op farmacokinetiek en toxische effecten
→ toxiciteitsstudies: enkelvoudige/herhalende dosis → NOAEL
→ farmacokinetiek
veiligheidsfarmacologie: effecten op CV, CZS en ademhalingswegen
genotoxiciteit
lokale tolerantie studies
mag je doen, maar niet vereist in de preklinische ontwikkeling
kankerverwekkendheid
DART = development and reproductive toxiciteit → kijken naar effecten op fertiliteit en embryo
NOEL en NOAEL
NOEL = no observed effect level: geen pos en geen neg effect, hele lage dosis
NOAEL = no observed adverse effect level: tot conc waarbij je geen negatieve effecten hebt
→ tussen de 2 ligt het therapeutisch venster
MABEL
minimal anticipated biological effect level → minimale dosis nodig om een biologisch effect te krijgen
→ extra bij MRSD aanpak: dosis verlagen gebaseerd op farmacologisch effect van de stof → laagste PAD (pharmacology active dose)
design van fase 1 studies
SAD: 1 dosis telkens testen, als alles goed gaat kan je een dosis verhogen → in vastende staat (evt eens testen in interactie met eten)
MAD: alles SAD goed gaan, kan je MAD doen → steady state bepalen
→ uiteindelijk bekom je een dosis die je kan testen in kleinte patiëntpopulatie (fase 1b, 2a)
placebo vs. nocebo effect
placebo: patiënten verwachten een voordelig effect en krijgen dit ook, dus geen effect van geneesmiddel, positieve verwachten resulteren in een positief effect
nocebo: gezonde vrijwilligers verwachten geen verbetering in hun gezondheid, maar je verwacht wel ongewenste effecten, negatieve verwachtingen resulteren in een negatief effect
PoP of PoC proeven
target valideren, voor eerste keer studie doen om te tonen dat dit target bruikbaar is
verkennende fase vs. bevestigende fase
verkennend = vroege ontwikkeling: molecule leren kennen, potentieel leren kennen, vertrouwen krijgen in molecule
bevestigend = late ontwikkeling: veiligheid en werkzaamheid testen in grote groep, statistische significantie aantonen
types van controles
geen behandeling: 5mg vs. niets
placebo: 5mg vs. placebo
actief: 5mg vs. bestaande behandeling
dosis-respons: 5mg vs. 10mg
extern (historisch): 5mg vs. gegevens van eerdere patiënten
wanneer mag je placebo gebruiken
er is geen bewezen behandeling
als risico minimaal is, en schade reversibel
seeding proef
pseudo-klinische proef ontworpen door een farmaceutisch bedrijf om gebruik van een product te promoten dat recent goedgekeurd werd → lijkt alsof het een wetenschappelijk vraag beantwoord maar heeft eigenlijk een marketing doel, willen dat artsen geneesmiddel ook gebruiken buiten de proef
allometrie
beschrijft hoe karakteristieken van levende wezens veranderen met grootte (niet gelijk aan het gewicht)
→ interacties tussen metabolisme, gewicht en lengte
dosering van neonaten - kinderen: lineair of niet?
pasgeborene: 5% van volwassene
na 1e levensjaar: ¼ van volwassene
na 10j: ½ van volwassene
verandering is dus niet-lineair
gezegde over kinderen
kinderen worden geboren als grote immature muizen en worden kleine mature olifanten → ze worden zwaarder en meer matuur (enzymatische activiteit)
→ eenmaal enzymatische activiteit hetzelfde is dan is allometrie betrokken, kinderen hebben proportioneel hogere dosissen nodig mg/kg
ontwikkelingsfarmacogenetica
polymorfismen = individuele genotypes voor enzymen of receptoren
pediatrische regulatie
gezondheid van kinderen in Europa verbeteren:
→ DOOR ontwikkeling van geneesmiddelen te verbeteren, zorgen dat ze van goeie kwaliteit zijn, juist geautoriseerd zijn, ethisch onderzocht zijn en zorgen dat info over gebruik van geneesmiddelen in kinderen makkelijk bereikbaar is
→ ZONDER onnodige klinische proeven in kinderen, autorisatie van geneesmiddelen in volwassene te vertragen
teratologie
geneesmiddel dat zorgt voor neveneffecten bij foetus, ernst hangt af van tijdstip van blootstelling in de zwangerschap:
vroeg: miskraam, ernstige misvormingen
later: functionele-, gedragsstoornissen
foetotoxische geneesmiddelen
elk geneesmiddel dat een negatief effect heeft op de ontwikkeling/gezondheid van het ongeboren kind
neuroteratologie
geneesmiddelen met gedrag/neurocognitieve negatieve effecten bij het ongeboren kind, dus niet perse met anatomische veranderingen
chronische nierziekte
aanwezigheid van nierschade of reductie in GFR voor periode van 3 maanden of meer → verminderde renale klaring, maar ook veranderde absorptie, transport, metabolisme en distributie
leverziekte
= AKI + DILI, maar ook effect op andere zaken:
verlaagt klaring van geneesmiddelen geëlimineerd door levermetabolisme of biliaire excretie
portale-systemische shunting: verlaagt pre-systemische klaring = first-pass effect waardoor hogere biologische beschikbaarheid