LATIJN examen december voc

ruere (3)

ruo, rui, rutum, aanstormen, woeden, neerwerpen

in (1)

+acc naar, tot in, tot op +abl in, op

servitium (1)

i slavernij

consul (1)

ulis m consul

pater (2)

patris vader mv: senatoren

eques (2)

equitis ridder, ruiter

quanto...tanto (1)

bij comp: hoe...des te

(ali)quis (2)

quis, quid, iemand, iets

lux (3)

lucis v licht, levenslicht, luister

magis (1)

bw meer

falsus (1)

a um vals

ac (1)

nev. voegw. en

festinare (1)

o, R, zich haasten

vultus (2)

us m gelaatsuitdrukking, gezicht

componore (3)

o, -posui, -positum bijeenplaatsen, samenstellen, ordenen

ne (3)

+conj dat, dat niet, opdat niet

laetus (1)

a um blij

excedere (3)

-o, -cessi, -cessum weggaan uit, overschrijden, excedere vita: sterven

princeps (3)

-ipis de eerste, leider, princeps

neve (=et ne) (2)

+conj en dat niet, en opdat niet

tristis (1)

is, e, droevig

lacrima (1)

ae traan

gaudium (1)

i vreugde

queri (1)

queror, questus sum, klagen

miscere (2)

-eo, miscui, mixtum vermengen, verwarren

primus (3)

a um eerste, voorste, voornaamste

verbum (1)

i woord

apud (2)

+acc bij, in

-que (1)

voegw. en

is (7)

ea id deze, dit, die, dat, hij, zij, het

ille (2)

illa, illud, die, dat

praetor (2)

-oris m praetor (hoogste rechter in Rome), aanvoerder

cohors (1)

-rtis v cohorte

hic (2)

haec, hoc, deze, dit

mox (1)

bw weldra

senatus (1)

us m senaat

miles (1)

itis m soldaat

populus (2)

i m volk, menigte

nam (1)

voegw. want

cunctus (2)

a um geheel, mv: alle (samen)

per (7)

+acc door (van plaats), langs, gedurende, door toedoen van, (in eden) bij, met (bep van wijze), door middel van (van personen)

incipere (1)

-io, -cepi, -ceptum beginnen (transitief en intransitief)

tamquam (3)

bw zoals, alsof, in de mening dat

vetus (1)

(3) gen: -eris oud

res publica (3)

rei publicae staatsbelang, staat, republikeinse staatsvorm

ambo (1)

ae, o, beide samen

imperare (1)

-o, R, bevelen

ne...quidem (2)

niet eens, zelfs niet

qui (2)

quae, quod, die, dat

curia (1)

ae v senaatsgebouw

vocare (2)

-o, R, roepen, noemen

tribunus (1)

i m tribuun (gezagsdrager)

potestas (2)

atis v (ambtelijke) macht, gezag

scribere (2)

-o, scripsi, scriptum, schrijven, beschrijven

ponere (3)

-o, posui, positum leggen, vaststellen, afleggen

sub (1)

+abl onder

accipere (1)

-io, -cepi, -ceptum aannemen

vincere (1)

-o, vici, victum, overwinnen

legio (1)

-onis v legioen (6000 soldaten)

frangere (1)

-o fregi, fractum, breken

animus (1)

-i m geest

spargere (1)

-o, sparsi, sparsum strooien

loqui (1)

loquor, locutus sum, spreken

praecipuus (1)

a um bijzonder

ferocia (1)

ae v felheid

se (1)

zich

quippe (1)

bw immers

acies (2)

-ei v scherpte, slaglinie

tantum (2)

bw slechts, zozeer

pellere (1)

-o, pepuli, pulsum stoten

vis (1)

-, v kracht

adesse (2)

adsum, adfui, aanwezig zijn bij, helpen

remittere (2)

-o, -misi, -missum loslaten, terugsturen

unde (2)

bw vanwaar, waarvandaan

a(b) (2)

+abl weg van, (bij personen) door

placere (1)

-eo, placui, -citum bevallen

interim (1)

bw intussen

tendere (1)

-o tetendi, tensum spannen

ob (1)

+acc wegens

adversus (1)

+acc tegen

discordia (1)

ae v tweedracht

nec (3)

vgw en niet, ook niet, zelfs niet

diu (1)

bw lange tijd

tantus (1)

a um zo groot

odium (1)

-i o haat

quies (1)

-etis v rust

dum (4)

+ind pres: terwijl +ind: zolang als, totdat +conj: teneinde

dum(modo) (2)

voegw. +conj. mits, als...maar

quidam (5)

-> quaedam, quiddam, zelfst: iemand of iets mv: enige, sommige
->quaedam, quoddam bijv: een zekere (die men niet nader wil noemen)

ut (1)

+ind zoals

hospes (2)

-itis m gast, gastheer

tueri (2)

-eor, tuitus sum kijken naar, beschermen

suus (3)

a um zijn eigen, haar eigen, hun eigen

quisque (2)

quaeque, quidque/quodque ieder, elk

ad (3)

+acc naar, tot, bij

caedes (1)

-is v moord

transire (1)

-eo, -ii, -itum overtrekken

proelium (1)

-ii o slag

atrox (1)

-ocis grimmig

ardere (1)

-eo, arsi, -, branden