formation du participe passé (translation)

nager

gezwommen

écouter

geluisterd

être

geweest

naître

geboren

finir

gedaan

partir

vertrokken

cueillir

geplukt

ouvrir

geopend

couvrir

bedekt

offrir

aangeboden

souffrir

geleden

fuir

gevlucht

suivre

gevolgd

rire

gelachen

suffire

volstaan

asseoir

gezeten

mettre

gelegd

permettre

toegelaten

prendre

genomen

apprendre

geleerd

comprendre

begrepen

promettre

beloofd

surprendre

verrast

conduire

geleid

dire

gezegd

interdire

verboden

écrire

geschreven

décrire

beschreven

inscrire

ingeschreven

craindre

gevreesd

plaindre

beklaagd

éteindre

uitgedoofd

peindre

geschilderd

rejoindre

zich gevoegd bij

faire

gedaan

mourir

gestorven

attendre

gewacht

défendre

verdedigd

apercevoir

opgemerkt

avoir

gehad

devoir

gemoeten

falloir

gemoeten

pleuvoir

geregend

pouvoir

gekund

recevoir

ontvangen

savoir

geweten

valoir

waard geweest

(re)voir

(weer)gezien

vouloir

gewild

battre

geslagen

boire

gedronken

conclure

besloten

connaître

gekend

coudre

genaaid

courir

gelopen

croire

geloven

devenir

geworden

interrompre

onderbroken

lire

gelezen

paraître

verschenen

plaire

bevallen

taire

gezwegen

tenir

gehouden

(re)venir

(terug)komen

vaincre

overwonnen

vivre

geleefd