Wat is psychologie
Wetenschappelijke studie van de menselijke natuur, geest en gedrag
6 perspectieven
biologisch (vanuit natuurlijke processen)
Cognitief (intern)
Behavioristisch (Skinner)
Mens als geheel (perspectief van de gehele persoon)
Ontwikkelingsperspectief - Humanistische psychologie
Sociaal cultureel perspectief
Cognitief perspectief
Om geest te bestuderen
Structuralisme : niet-direct waarneembare/onbewuste structuren
Functionalisme : fenomenen vanuit positieve invloeden op sociale stabiliteit
Gestaltepsychologie : denkrichting moedigt aan geest/gedrag te zien als één gehaal
Cognitivisme : beschrijft hoe mensen kennis verwerken/ordenen/gebruiken in gedrag
Behavioristisch perspectief
Deel van Empirisme (reactie op nativisme)
Grondlegger : Watson
Waarneembaar gedrag mensen en dieren
Klassieke conditionering : signaalleren - leren door associatie, koppeling (hond → kwijlen → bel)
Operante conditionering : stimulus respons leren (prikkel, actie, (on)aangenaam, wegnemen, aanbieden)
Skinner : Skinnerbox experiment (muis en eten)
Perspectief van de gehele persoon
Psychodynamische psychologie : onderliggende gedachten
Humanistische psychologie : ontwikkelingsleer, psychotherapie
Psychologie van karaktertrekken en permanent
Consumentengedrag
Betreft mentale en fysieke handelingen met hun aanleidingen/oorzaken/gevolgen van individuele en kleine groepen betreffende oriëntatie, aanschaf, gebruik, onderhoud en afdanken van schaarse goederen en diensten uit de commerciële-, overheids- en huishoudelijke sector leidend tot functievervullen en bereiken van doelen en waarden en hiermee tot tevredenheid en welzijn (lettend op LT en KT effecten) de individuele en maatschappelijke gevolgen
Pro consumeren
Iets in de winkel kopen en thuis klaarmaken
Van aanbod naar overvloed
Noodzakelijke goederen
Inferieure goederen (kopen omdat je het geld er niet voor hebt)
Luxegoederen (hoger inkomen)
Overschakelen inferieur → luxe
Index van consumentenvertrouwen
Bepaald obv mening v. huishouden over algemeen economisch klimaat en eigen fin. situatie
Index geeft aan in hoeverre huishoudens vinden dat het economisch gezien beter/slechter gaat
Vanaf tweede helft eeuw → overgang van schaarste naar overvloed
Consumptiecultuur
Bevindt zich op hoger niveau
Verworven via aankoop en minder door eigen productie
Algemeen aanvaard
Mensen evalueren zichzelf en andere adhv consumptiegedrag
Ontstaan consumptiemaatschappij
Aanbod van goederen verbeterd → comparatieve voordelen en betere technologieën
Toenemend inkomen → bijdrage vraag naar goederen
Reclame stimuleert gebruik
Productielevenscyclus (PLC)
= verband tussen tijd en bezittingsgraad in populatie
Introductiefase
Groeifase
Volwassenfase
Neergangsfase
steeds sneller doorlopen
veel producten uit de markt voor volwassenheidsfase bereikt is
Verschil marketing en consumentenpsychologie
Marketing :
Ontwikkeling, prijsbepaling, promotie en distributie van producten/diensten/ideeën
product, prijs, plaats promotie
Consumentenpsychologie
inzicht van consumentengedrag → belangrijk voor marketeers
Consumentenpsychologie = basis voor marketing
Beschrijvende studie?
normatieve benadering (hoe beslissen)
voorschrijvende benadering (wat kopen/gebruiken)
voorspellende benadering (hoe reageren op wijzigingen)
beschrijvende benadering (welke factoren beïnvloeden consumentengedrag)
Wie belang bij studie?
overheid
marketeers
consumenten
wetenschap
psychologie
Nudging
Mensen subtiel gestimuleerd worden om zich op een gewenste wijze te gedragen/iets te doen
5 visuele gewaarwordingen
visuele gewaarwording
auditieve gewaarwording
gewaarwording van reuk
tactiele gewaarwording
gewaarwording van smaak
→ diverse systemen werken samen : kruismodaliteit, sensoriële systemen
Gewaarwording
zintuigelijk gestimuleerd door prikkel → passief proces
extroceptieve zintuigen : info over buitenwereld
introspectieve zintuigen : info over lichaam
Absolute gewaarwordingsdrempel
Intensiteit van een stimulus onder de drempel → niet waargenomen → subliminale gewaarwording
Differentiële gewaarwordingsdrempel
= net waarneembaar verschil
verschillen tussen stimuli te klein om aanleiding te geven
nieuwe gewaarwording → uitgangspikkel procentueel toenemen : weberfractie
Marketingtoepassingen
communicatieboodschappen : boven absolute waarnemingsdrempel liggen
Weber’s Law
Drie verschillende doeleinden
negatieve verandering niet waarneembaar voor gebruiker
productverbeteringen heel duidelijk zijn
nieuw product net iets anders dan de concurrent
Perceptie als interpretatieproces
perceptuele vigilantie : beantwoorden aan opvattingen gedragingen, wensen en verlangens
perceptuele defensie : strijdig met opvattingen, gedragingen, wensen en verlangens
Cognitieve dissonantie
Onaangename spanning die iemand ervaart bij tegenstrijdige overtuigingen/ideeën/opvattingen of bij handelen in strijd met eigen overtuigingen
Perceptie is selectie : elementen die rol spelen
kleuren
context
contrasteffect
habitude
Bijdrage van de gestaltepsychologie
afzonderlijke gewaarwordingen : georganiseerd tot zinvolle gestalten → wet van pregnantie
belangrijke gestalte : figuur-achtergrond
Prikkel bij voorkeur samengevoegd
nabijheid
gelijkheid
gemeenschappelijk lot
geslotenheid
continuïteit
Bijdrage cofnitieve psychologie
structureren tot gestalten → geen passief proces
perceptie → actief proces van informatie verwerking
bottom-up proces
top-down proces
illusies
door normale functionering van de zintuigen
crossculturele verschillen inzaken gevoeligheid
Gestalten
denotatieve of functionele betekenis
connotatieve betekenis (emotionele betekenis)
persoonlijke gerichtheden spelen rol
vroegere ervaringen laten spoor na
obv vroegere ervaringen ontstaan verwachtingen
vervormende percepties
door projectie : kenmerken v/d waarnemer worden a/d buitenwereld toegeschreven
door hallo-effect: neiging positief te beoordelen gebaseerd op één positief aspect
door primary-effect : wat als eerste waargenomen wordt zal de rest inkleuren
Fenomenologische reductie
verband tussen objectieve werkelijkheid en hetgeen wat we waarnemen
perceptie → geen spiegel v/d werkelijkheid maar persoonlijke constructieve
AIDA principe
Attention
Interest
Desire
Action
Kleurenpsychologie
Betekenis van kleuren → kunnen aandacht trekken maar ook een betekenis hebben
3 typen geheugen
zintuigelijk geheugen
kort termijn geheugen
lang termijn geheugen
Zintuigelijk geheugen
registreert stimulus kortstondig
geen aandacht aan stimulus → verdwijnt informatie
duur : kwart tot een paar seconden
Kort termijn geheugen
verwerker van bewuster ervaring icl. informatie uit zintuigelijk geheugen en informatie die wordt opgehaald uit LTG
Informatie tijdelijk vastgehouden
Duur : ongeveer 10 tot 30 seconden tenzij meerdere keren herhaald
Lange termijn geheugen
opslag van informatie in betekenisvolle mentale categorieën
onbeperkte opslag + duur
Declaratief geheugen
Zorgt ervoor dat we vroegere ervaringen in het bewustzijn terug kunnen oproepen
Procedurele geheugen
automatische inwerking van vroegere ervaringen op huidige gedrag
info als script opgeslagen in procedurele geheugen
Opslag van innovatief product in de markt
door assimilatie : product wordt in categorie geplaatst
door accommodatie : consument maakt nieuwe categorie
Motivatie
Activeert de persoon en heeft betrekking op de volharding om ondanks moeilijkheden toch door te gaan
Geeft richting aan keuzegedrag en bepaalt intensiteit van het gestelde
Interveniërende variabelen
motivatie is niet rechtstreeks waarneembaar, gevolgen wel
Eenzelfde motivatie
kan leiden tot diverse gedragingen
Eenzelfde gedrag
kan worden verklaard door diverse motivaties
Behoeftes
Verwijzen naar categorieën van objecten waar mensen nood aan hebben
→ vaak niet bewust van
Doelen
Concrete vorm die de behoefte aannemen
→ bewust niveau duidelijk aanwezig
Primaire behoeften
Zijn aangeboren (honger, dorst, … )
Secundaire behoeften
Zijn aangeleerd onder invloed van heersende cultuur, opvoedingsstijl en contact met anderen
vaak niet bewust van secundaire behoeften terwijl primaire behoeften zeer aanwezig kunnen zijn
Behoeften kanaliseren
Doel = concretisering van de behoefte afhankelijk van vier factoren
Persoonlijke voorgeschiedenis
Persoonlijke mogelijkheden en beperkingen
Culturele waarden
Zelfbeeld
Ideale zelfbeeld
Gewenste identiteit, hoe men wilt zijn
Imago
Beeld dat andere van ons hebben
Belang gewenste en sociale zelfbeeld
Consumptie speelt belangrijk onderdeel van identiteitsbesef
Speelt belangrijke rol in het totstandkoming van concrete doelen
Behoeften en doelen wijzigen constant door omstandigheden
primaire behoeften voldaan zijn → manifesteren zich opnieuw op KT
Visie van Maslow zal wanneer een behoefte van bepaald niveau voldaan is, een hogere behoefte zich aandienen
Behoeften en doelen wijzigen constant
succes en mislukking hebben impact op doelen
substitutie : doelen kunnen vervangen worden door gelijkaardige doelen
Wat na frustratie
Substitutie gezonde reactie
Mindergeslaagde reacties
agressie → bron van frustratie vinden
rationalisatie → extreme attributie
regressie → initiële doel vervangen door kinderlijk doel
terugtrekking
projectie → oorzaak falen bij andere mensen/objecten leggen
identificatie → andere mensen wel succesvol zijn
Motivatie komt op gang door
interne prikkels : komen voort uit het individu
fysiologische
emotioneel
externe prikkels : komen voort uit omgeving
Visie van Freud op persoonlijkheid
bij geboorte is er enkel het ES (onbewuste) aanwezig
in contact met wereld ontwikkeld zich het Ego en Superego
Het Ego manoeuvreert tussen het Es en Superego
Verdrongen aandriften
blijven dynamisch actief en geven aanleiding tot dromen, versprekingen, …
komen terug in de vorm van consumentengedrag
Hoe achterhalen onderzoekers informatie
Door diepte-interviews en focusgroepsgesprekken
Maslows 5 niveaus
Fysiologische behoefte
Behoefte aan veiligheid
Sociale behoefte
Behoefte aan erkenning
Behoefte aan zelfverwerkelijking
Probleem 5 niveaus Maslow
Mensen verschillen in motivaties → salaris voor de ene vorm van erkenning en voor de andere kwestie van veiligheid
Alderfers 3 niveaus
existentie
relatie
groei
Maslow VS Alderfer
A bespreekt 3 niveaus
A zegt dat meer behoefte tegelijkertijd kunnen → M zegt dat dit niet kan
A aanvaard regressie hypothese → M zegt van niet
A aanvaard individuele verschillen → M zegt van niet
Kwaliteit onderzoek
Obv diepte-interviews en focusgesprekken
Kwantitatief onderzoek
gebruik maken van likertschaal (akkoord, niet akkoord, helemaal akkoord, weet ik niet)
Wat zijn emoties
een gevoel van opwinding met een positieve of negatieve kleuring
rechtstreeks verband met de gebeurtenis
stemmingen zijn niet gerelateerd aan een specifieke gebeurtenis en kunnen langere tijd aanwezig zijn
beide hebben invloed op consumentengedrag
Basisdimensies emoties
8 typen primaire emoties (Plutchik 1980)
Secundaire emoties :
twee aaneengrenzende basisemoties
tegenover elkaar → tegenpolen
ontstaan emoties : fysiologische theorie
James en Lange
verband tussen bepaalde fysiologische reactie en aard van emotie
Waarneming lichamelijke verandering = basis belavingsaspect
ontstaan emoties : cognitieve theorie
Schachter & Singer
fysiologische verandering wordt geïnterpreteerd in functie van info die men verkrijgt
Emoties bestaan uit
fysiologische arousal
mentale representatie
lichamelijke expressie
3 componenten van emoties
activatie
beleving
expressie
Attitudes
een voorkeur of afkeur ten aanzien van producten/diensten
bieden verklaring waarom mensen in diverse omstandigheden eenzelfde gedrag vertonen
verklaren waarom mensen in eenzelfde situatie verschillend gedrag vertonen
Ontstaan attitudes
gekoppeld aan genen
sommige attitudes geworteld in de genetica maar omgeving speelt nog steeds een rol
attributieproces is een cognitieve activiteit waardoor we een ervaring toeschrijven aan een oorzaak
obv cognitieve informatieverwerking
Klassieke opvatting : ABC model
Affectieve component → bestaande uit emotionele reacties op attitudeobject
Behaviorsaspect (gedrag) → handelingen of waarneembaar gedrag tov attitudeobject
Cognitieve component → gedachten en overtuigingen over attitudeobject
Klassieke opvatting
ABC model suggereert chronologische volgorde maar is niet noodzakelijk zo
drie aspecten voertonen opvallende consistentie
bij gebrek aan consistentie treedt cognitieve dissonantie op
Cognitieve dissonantie gebaseerd op drie fundamentele aanames
Mensen zijn gevoelig voor inconsistenties tussen acties en overtuigingen
Erkenning van inconsistentie zal dissonantie veroorzaken en zal individu motiveren om dissonantie op te lossen
Dissonantie kan op één van de drie basismanieren worden opgelost
3 basismanieren op cognitieve dissonantie op te lossen
proberen gedrag te rechtvaardigen door overtuigingen te veranderen
gedrag te veranderen en te handelen in lijn met onze overtuigingen
perceptie van ons handelen te veranderen
Multi-attributie attitudemodel
attitude opgevat als samenstel van cognitieve en evaluatieve aspecten
cognitieve aspecten → besef van aan/afwezigheid van een kenmerk
Evaluatie aspecten → waardering van de consumenten
totale attitude → gewogen som van overtuiging
Attitude en gedrag
gedragsintentie verklaart gedrag en gedragsintentie wordt verklaard door attitude en sociale norm
later toevoeging van waargenomen controle als bijkomend element in samenhang tussen intentie en gedrag
persoonlijkheidseigenschappen kunnen rol spelen
Hoe marketeers attitude veranderen
meer contact meer waardering → experimenteel aangetoond door Zojancs
Door merk te associëren met positieve gevoelens
Associatie met negatieve emoties
Cognitieve dissonantie
Cognitieve, affectieve en behaviorsaspect hangen nauw samen
Elboration likelihood model
twee wegen om attitude te veranderen
centrale route : uitgebreid stil te staan bij alle eigenschappen
perifere route : aandacht schenken aan perifere aspecten
USP
unique selling point
ging ervan uit dat men rationeel handelt → is niet zo
vroeger verliep vrij vlot gezien goed overzicht aan producten
naarmate tijd groeide kwamen er meer producten bij
daardoor beslissingen voornamelijk beïnvloed door emoties
ESP
Emotional selling point
emotionele prikkels die consument beïnvloeden
vaak bij schoonheidsproducten
gevoelens makkelijker om consument iets te laten herinneren
zuivere rationele informatieve boodschappen werken minder dan emotionele
Leerproces
Blijvende gedragsverandering die geleidelijk tot stand komt obv ervaring → laat sporen na in hersenen → ontstaan van routinematig gedrag
Diverse vormen van leren
mensen kunnen veel leren maar niet alles → biologische uitrusting zorgt voor beperkingen
associatieve leerprocessen ontstaan scripts die gedrag rechtstreeks beïnvloeden
Empirisme → behaviorisme → waarneembaar gedag mensen en dieren → klassieke conditionering
Onderscheid declaratieve en procedurele geheugen
declaratief : gebaseerd op cognitieve leerprocessen
procedureel : verwijst naar associatieve leerprocessen
Klassieke conditionering
aanwezig vanaf geboorte
associatie tussen neutrale stimulus en stimulus die van nature een respons oproept
passieve leervorm
stimulusgeneralisatie → dezelfde reactie bij gelijkaardige prikkel
stimulusdiscriminatie → onderscheid maken tussen prikkels
Pavlov
Problemen bij onderzoek
onbewust proces
ongeconditioneerde stimulus kan proefpersoon bewust maken van info
Contactconditionering : hoe meer blootstelling we hebben aan stimulus hoe meer we geneigd zijn het leuk te vinden
Experiment : GORN 1983 : effect achtergrondmuziek in reclame
Vooronderzoek : blauwe en gele pennen even aantrekkelijk
Meewerken vr reclamebureau : kijken naar pen en luisteren naar muziek
4 condities : blauwe en gele pen / aangename/onaangename muziek
Blauwe pen + aangenaam
Blauwe pen + onaangenaam
Gele pen + aangenaam
Gele pen + onaangenaam
Proefpersonen geven mening over gepastheid van muziek
keuze maken uit beide pennen
resultaat :
79% kiest pen met aangename muziek
30 % kiest pen met onaangename muziek
Experiment 2 GORN : info vs conditionering
2 balpennen met verschillende reclamestrategie
aangename muziek
product info
2 groepen :
besluitvormingsconditie
hedonistische conditie
Keuzes tussen 2 pennen
Resultaat :
Besluitvormingsconditie
71% kiest pen met product info
29% kiest pen met muziek
Hedonistische conditie
63% kiest pen met aangename muziek
37% kiest pen met product info
Besluit experimenten GORN (pennen)
conditionering weinig effect in besluitvormingsconditie
Product info wel effect in conditie en beïnvloed keuze consument
Conditionering heeft effect in hedonistische situatie/product info weinig
Operante conditionering = stimulus respons leren
actieve vorm
aanleren van nieuw gedrag / gedrag afleren
verband gedrag en gevolgen
optreden van respons
verklaart verschillen in gedrag
reinforcement stuurt gedrag
Gebaseerd op Thorndike/Skinner
Skinnerbox experiment → muis - eten
Totstandkoming van complexie gedragingen → verklaring operante conditionering
Shaping
gewenste gedrag met behulp van beloning van kleine deelgedragingen
deelhandelingen oefenen → later deelhandelingen combineren → gewenst eindgedrag
Intermittent reinforcement
beloning af en toe blijft effectief
volgen ratioschema
vaste ratio beloning : klantenkaart
variabele raio beloning : fruitautomaat speler wint af en toe
Experiment CARLEY, CLIQUE, MEIGHTON & MILTON : 1976
klanten verdelen in drie groepen
positieve reinforcement
positieve reinforcement met bijbedoelingen
geen reinforcement
resultaat : omzetstijging van 27%
effect het grootst als positieve ervaring waargenomen wordt zonder bijbedoelingen
Observationeel leren
G. Tarde : consumenten imiteren elkaar → kan functioneel zijn
beroemd experiment Bandura (opblaaspop)
observatie gedrag is voldoende voorwaarde om gedrag aan te leren
Bobo doll experiment
Bandure, Ross en Ross : 1961, 1963
is agressief gedrag aangeleerd
kinderen zien iemand agressief doen met pop zullen zij dat daarna ook doen
na kijken naar geweld verhoogd de frequentie van agressief gedrag bij kinderen