Vocabulaire Français-Néerlandais
Studied by 0 people
Learn
Practice Test
Spaced Repetition
Match
Flashcards1/150
Earn XP
Description and Tags
Flashcards de vocabulaire français-néerlandais pour faciliter l'apprentissage et la mémorisation des termes.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
151 Terms
opdagen (daagde op, is opgedaagd)
Se montrer, surgir, survenir
ter wereld
Au monde
iets prijsgeven (gaf prijs, heeft prijsgegeven)
Livrer (un secret)
vollopen (liep vol, is volgelopen)
Se remplir
ergens belanden (belandde, is beland)
Arriver quelque part
iets meepikken
Profiter de
stoer
Cool, costaud, courageux.se
overrompelen (overrompelde, heeft overrompeld)
Surprendre, prendre au dépourvu
de thuisstad
La ville natale
de heisa
Le brouhaha, le scandale
de onenigheid
Le désaccord, la discorde, le différend
het misverstand
Le malentendu, la méprise
vlotjes verlopen
Bien se passer, sans problème, tranquillement
de samenwerking
La collaboration
iets oplossen (loste op, heeft opgelost)
Résoudre, régler qqch
van goede wil zijn
Être de bonne volonté, être de bonne foi
jammer = spijtig
Dommage
bijhouden (hield bij, heeft bijgehouden)
Conserver, maintenir
de wilsverklaring
Déclaration anticipée
onderzoeken (onderzocht, heeft onderzocht)
Examiner, étudier
de toestand
La situation
onomkeerbaar
Irréversible
De hersentumor
La tumeur au cerveau
het draagmoederschap
Gestation pour autrui
de mensentaal
Le langage humain
de wensouder
Le candidat parent
iets tot stand brengen
Créer, établir qqch
de draagvrouw
La mère porteuse
de bevalling
L'accouchement
een kind afstaan aan iemand
abandonner un enfant à qqn
de alleenstaande wensouder
Le candidat parent célibataire
in aanmerking komen voor iets
Être éligible à
schadelijk
Nocif, nuisible
inzetten op (zette in, heeft ingezet)
Parier sur, miser sur
de maatregel
La mesure
iets voorkomen (voorkwam, heeft voorkomen)
éviter, empêcher, prévenir qqch
de begeleiding
L'accompagnement
doorverwezen worden naar
Être redirigé vers
het parket
Le parquet
de spoed
Les urgences
uitbreiden naar (breidde uit, heeft uitgebreid)
Étendre à, propager à
vervangen door (verving, heeft vervangen)
Remplacer par
de schermtijd
Le temps d'écran
overmatig
Excessif
het schermgebruik
Le temps d'écran
iets in kaart brengen
Recenser
recht hebben op iets
Avoir droit à qqch
hervormen (hervormde, heeft hervormd)
Réformer
bestaan (bestond, heeft bestaan)
Exister
de pleegouder
Famille d'accueil
het verlofrecht
Droit à un congé
het verlof
Le congé
de verlofdag
Le jour de congé
horen bij iets
Appartenir à
het stelsel
Le système
de weknemer >< de werkgever
Le travailleur >< l'employeur
de ambtenaar
Le fonctionnaire
de zelfstandige
L'indépendant
verdwijnen (verdween, is verdwenen)
Disparaître
de eicel
L'ovule
de afkomst
L'origine
de identiteitsvorming
La formation d'identité
billijk
Raisonable, équitable
de overgangsmaatregel
La mesure transitoire
bevallen (beviel, is bevallen)
Accoucher
zwanger
Enceinte
het tijdperk
L'époque, l'âge
te vondeling leggen
L'enfant abandonné, l'enfant trouvé
de uitweg
L'issue, la solution
ongewenst zwanger
Grossesse non désirée
de abortus
L'avortement
soelaas
Le soulagement, la consolation
de zorg voor iemand opnemen
Prendre soin de qqn
het gegeven
la donnée
iets beperken (beperkte, heeft beperkt)
Limiter qqch
zich toespitsen op (spitste toe, heeft toegespitst)
Se focaliser sur, se concentrer sur
iets plukken uit (plukte, heeft geplukt)
Récolter de, bénéficier de
onnodig
inutile, superflu
de werkdruk
La change de travail
de eis
L'exigence, l'obligation, la condition
de zelfverklaring
La déclaration sur l'honneur
een doorn in het oog zijn
Être une épine dans le pied
steevast
invariablement, systématiquement
stijgend
croissant, en augmentation
het ziekteverzuim
L'absentéisme
de redenering
Le raisonnement
schrappen (schrapte, heeft geschrapt)
Supprimer, éliminer
uiteindelijk
Finalement
uit de bus komen
Se dégager comme résultat
de toekomst >< het verleden
Le futur >< le passé
het remgeld
Le ticket modérateur
zogenoemd
Soi-disant
het zorgberoep
Le métier de la santé
de ziekteverzekering
L'assurance maladie
bijpassen (paste bij, heeft bijgepast)
Payer la différence, suppléer
iets besparen (bespaarde, heeft bespaard)
Épargner, économiser qqch
Het gedoe
Le remue-ménage, l'agitation
uitrollen (rolde uit, heeft uitgerold)
Déployer
de zorgverlener
Le professionnel de la santé
de stoornis
La perturbation, le trouble