Studied by 208 peoplel'argent (m)
geld
contant geld, baar geld
l'argent liquide (m) / le liquide
contant geld hebben
avoir du liquide
contant geld
des espèces (f pl)
(bank)biljet
un billet
stuk, geldstuk
une pièce
kleingeld, wisselgeld
la monnaie
het wisselgeld teruggeven
rendre la monnaie
Vreemde valuta, buitenlands geld
la monnaie étrangère
vreemde valuta, buitenlandsgeld
une devise
geld- , munt-
monétaire
pond
la livre (sterling)
ça fait 15 euros.
Het is 15 euro
euro
l'euro (m)
kroon
la couronne (kr)
kapitaal, fonds
un fonds
het Internationaal Monetair Fonds (IMF)
le Fonds Monétaire International (FMI)
kapitaal
un capital (des capitaux)
erfgoed, familiegoed, partimonium, vermogen, fortuin
un patrimoine
het cultureel erfgoed
la patrimoine culturel
het bedrijfsvermogen van een onderneming
la patrimoine d'une entreprise
som
une somme
som, (totaal)bedrag
un montant
(een) factuur betalen
payer / régler (une facture)
met de (bank)kaart betalen
payer par carte bancaire
met overschrijving betalen
payer par virement
per cheque betalen
payer par chèque
contant (in baar geld), cash betalen
payer en liquide / en espèces
contant betalen (onmiddellijk) betalen
payer (au) comptant
contactloos betalen
payer sans contact
betaling
un paiement
betaalmiddel
un moyen de paiment
betaalterminal
un terminal de paiement
betaling met smartphone
un paiement mobile
betaling met een mobiele app
une paiement via une application mobile
betaling via gezichtsherkenning
un paiement par reconnaissance faciale
betaling met vingerafdruk
un paiement par empreinte digitale
bankkaart
une carte bancaire (C.B.)
debetkaart
une carte de débit
kredietkaart
une carte de crédit
prepaidkaart
une carte prépayée
geheime / vertrouwelijke code
un code secret / confidentiel
(de code, het bedrag) invoeren
introduire/insérer/taper (le code, le montant)
QR-code
un code QR
de QR-code scannen
scanner le code QR
bankgegevens
les coordonnées bancaires (f. pl)
veiligheid, zekerheid
la sécurité
veilig, zeker
sûr, sûre
beveiliging
la sécurisation
beveiligd, veilig, beschermd
sécurisé, sécurisée
fraude, bedrog, oplichterij
une fraude
vals, bedrieglijk
frauduleux, frauduleuse
oplichter, oplichtster
un fraudeur, une fraudeuse
oplichter, oplichtster
un escroc, une escroc
oplichting
une escroquerie
budget, begroting
un budget
(een budget) beheren
gérer (un budget)
beheer, management
la gestion
inkomen, inkomsten, salaris
un revenu
(geld)middelen, bron(nen) van inkomsten
des ressources (f. pl)
salaris
une salaire
uitkering, toelage, steun
une allocation
werkloosheidsuitkering
une allocation de chômage
kinderbijslag
les allocations familiales
(schade)vergoeding, uitkering
une indemnité
werkloosheidsuitkering
une indemnité de chômage
(een salaris, een uitkering, ...) ontvangen
toucher / recevoir (un salaire, une allocation ...)
geld verdienen
gagner de l'argent
(goed) zijn brood verdienen, (goed) zijn geld verdienen
gagner (bien) sa vie
(geld) opbrengen
rapporter (l'argent)
veel (geld) opbrengen
rapporter gros
(x euro) netto opbrengen
rapporter (x euro) net (adv)
fortuin, vermogen, bezit, rijkdom
une fortune
gefortuneerd, welgesteld,
fortuné, fortunée
rijk
riche
rijkdom
la richesse
(zich) verrijken
(s')enrichir
welgesteld
aisé, aisée
de welgestelde klasse
la classe aisée
bescheiden
modeste
een bescheiden inkomen hebben
avoir des revenus modestes
beurs
une bourse
subsidie, toelage
un subside
subsidie, toelage
une subvention
subsidiëren
subventionner
erfenis, nalatenschap
un héritage
(iets) erven
hériter de (qqch)
uitgave, kost
une dépense
uitgeven
dépenser / faire des dépenses
verkwistend, koopziek, koopgraag
dépensier, dépensière
verkwisten, verspillen
gaspiller
verkwisting, verspilling
une gaspillage
een verkwitser
un gaspilleur, une gaspilleuse
huur
le loyer
(ver)huren
louer
(on)kosten, uitgaven
des frais (m. pl)
reiskosten
les frais de déplacement
kosten, prijs
un coût
productiekosten
le coût de production
arbeidskosten
le coût de la main-d'œvre
Note 
Flashcard (42)