toegepaste biologie hoofdstuk 14

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
0.0(0)
full-widthCall Kai
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
GameKnowt Play
Card Sorting

1/63

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

64 Terms

1
New cards

geef een synoniem voor de arthropoda

de geleedpotigen

2
New cards

in welke suphylum kunnen we de arthropoda indelen

  • subphyum C: chelicerata = gifkaakdragers

  • syphylum D: mandibulata = bovenkaakdragers

3
New cards

over welke klasse beschikt het subphylum C: de chelicerata = de gifkaakdragers

- classis 1: merostomata (degenkrabben)

- classis 2: de pijlstaartkreeften

- classis 3: de zeespinnen

- classis 4: de spinachtigen of arachnida:

  • orde 1: scorpionida (schorpioenen)

  • orde 4: araneida (de echte spinne)

  • orde 8: acarina (mijten en teken)

4
New cards

over welke klassen beschrikt subphylum D: de mandibulata = bovenkaakdragers

- classis 1: de schaaldieren (crustaceae-diantennata)

  • onder andere de watervlooien, zeepokken , garnaal, rivierkreeft en zeekreeft, pissebedden, roeipootkreeftje

- classis 2: duizenpoten

- classis 3: miljoenpoten

- classis 6: insecten

  • orde 3: orthoptera (spirnkhanen en krekels)

  • orde 9: homoptera (cicade-achtigen en plantenluizen)

  • orde 10: heteroptera (wantsen)

  • orde 13: lepidoptera (vlinders)

  • orde 14: diptera (vliegen en muggen)

  • orde 16: coleoptera (kevers en torren)

  • orde 17: hymenoptera (wespen, bijen, mieren)

  • orde 18: dictuoptera (kakkerlakken, termieten)

  • orde 19: phthiraptera (dierluizen)

5
New cards

welke hoofdkenmerken hebben de arthropoda

de hoofdkenmerken zijn:

  • gesegmenteerde dieren met geleden aanhangsels en een chtine exoskelet

6
New cards

omschrijf de habitat van de arthropoda

ze komen overal voor

7
New cards

omschrijf de algemene embryogenetische kenmerken van de arthropoda

  • ze zijn triblastische histozoa

  • ze hebben een coeloom die sterk gereduceerd is

  • ze zijn protostoom

  • ze hebben een heteronome segmentatie: niet alle segmenten hebben dezelfde opbouw

  • ze zijn hyponeurii

8
New cards

omschrijf de celdifferentiatie van de arthropoda

ze hebben een doorgedreven celdifferentiatie

9
New cards

omschrijf het spierstelsel van de arthropoda

  • ze hebben antagonetische werkende spieren die de aanhangesel kunnen doen bewegen

  • de spieren kunnen soms gestreept zijn en kunnen zeer snel samentrekken en ontspannen

10
New cards

omschrijf de bouw en verschillende vormen van de arthropoda

  • het lichaam is meestal gesegmenteerd en draagt gelede aanhangsels , aanhangsels zijn monddelen, poten, antenne….

  • cephalus (kop), thorax (borststuk) en abdomen (achterlijf) zijn ofwel duidelijk gescheiden ofwel geheel of gedeeltelijk vergroeid (de cephalus en thorax kunnen vergroeien met elkaar) bij de meiten en teken is alles vergroeid

  • er is een paar aanhangsels per segment, soms ook geen

  • ze zijn alle geleed en worden door antagonistische werkende spieren bewogen, de aanhangsels zijn dikwijls sterk gedifferentieerd: (je merkt aan de lichaamsdelen hun vorm wat ze eten of waar ze leven…)

11
New cards

omschrijf de skeletvorming van de arthropoda

  • er is geen vorming van de chorda dorsalis

  • er is een hard exoskelet dat chitine en verhard eiwit (= chitinepantser) bevat en dat afgescheiden is door de epidermis

  • het skelet moet periodisch afgeworpen worden (= vervellen), de vervellingen zijn endocrien geregeld (= hormonaal)

12
New cards

omschrijf de het ademhalingsstelsel van de arthropoda

  • er is een gespecialiseerd ademhalingsstelsel aanwezig

  • de ademhaling gebeurt ofwel door de kieuwen, tracheeën, boeklongen of door het lichaamsoppervlak (diffusie)

  • er is een openbloedsomloop en het hart ligt dorsaal, het bloed bevat geen pigmenten

  • het coeloom is sterk gereduceerd

13
New cards

wat zijn tracheeën ( ademhalingsstelsen van de arthropoda)

tracheeën zijn buisvormige uitstulpingen van de lichaamshuid die zich in het lichaam vertakken en met uiterst fijne uiteinden alle organen, weefsels en cellen omgeven

14
New cards

omschrijf het excretie stelsel van de arthropoda

het excretiestelsel gebeurt door coxale of groene klieren of door twee of meerdere buizen van malpighi

15
New cards

omschrijf het spijsverteringsstelsel van de arthropoda

  • het spijsverteringsstelsel doorloopt het ganse lichaam en is goed gedifferentieerd (mond, zuigmaag, echte maag, darm, lever, rectum, anus)

  • er zijn monddelen met kaken aangepast om te bijten of te zuigen

  • de anus ligt terminaal

16
New cards

omschrijf het zenuwstelsel van de arthropoda

  • zoals bij de annelida is het zenuwstelsel opgebouwd volgens het touwladdersysteem maar met goed ontwikkelde hersenen in de kop

  • ze hebben bijzonder goed ontwikkelde zintuigen voor wat betreft licht, zicht en tast

17
New cards

omschrijf de voortplanting van de arthropoda

  • de geslachten zijn gewoonlijk gescheiden, dikwijls met opvallend geslachtsdimorfisme

  • ze vertonen uitzonderlijk parthenogenese

  • ze doen aan inwendige bevruchting

  • ze hebben meestak verschillende larvale stadia en onvolledige of volledige metamorfose

  • gedaanteverwisselingen komen dikwijls voor

18
New cards

benoem de vier belangrijkste mandibulaten en hun indeling lichaam, antennen, monddelen, poten en voorkomen

- crustacea:

  • indeling lichaam: → cephalotorax → abdomen

  • antennen: 2 paar antennen

  • monddelen: → mandibels → maxillen

  • poten: maximum 1 paar poten per somiet (= segment)

  • voorkomen: water

- insecta:

  • indeling lichaam: → cephalus → thorax → abdomen

  • antennen: 1 paar

  • monddelen: → mandibels → maxillen

  • poten: 3 paar aan de thorax

  • voorkomen: terrestrisch (landdieren)

- chilopoda:

  • indeling lichaam: /

  • antennen: /

  • monddelen: /

  • poten: 1 paar per somiet

  • voorkomen: terrestrisch (landdieren)

- diplopoda:

  • indeling lichaam: /

  • antennen: /

  • monddelen: /

  • poten: 2 paar per somiet

  • voorkomen: terrestrisch (landdieren)

19
New cards

benoem de belangrijkste chelicherata en hun indeling lichaam, antennen, monddelen, poten en voorkomen

- arachnida:

  • indeling lichaam: → cephalothorax → abdomen

  • antennen: geen

  • monddelen: → chelicheren → pedipalpen

  • poten: 4 paar aan de cephalothorax

  • voorkomen: terrestrisch (landdieren)

20
New cards

wat is het belangrijkste onderscheid tussen de twee subphyla

het belangrijkste onderscheid tussen de twee belangrijkste subphyla is gebazeerd op de algemen bouw maar vooral op de bouw van de kopaanhangsels: het type en de aan / afwezigheid van antennen

21
New cards

welke kenmerken bezitten de kopaanhangsels van de subphilum III: de chelicerata (de gifkaakdragers)

ze bezitten de volgende kenmerkende kopaanhangsels:

  • chelicerae

  • 1 paar pedipalpen

  • er is een afwezigheid van antennen

22
New cards

wat zijn chelicerae

  • de chelicerae zijn tandvormige grijp organen waardoor een kanaaltje loopt dat gif kan afvoeren vanuit de gifklieren

  • het gif dient voor het verlammen van de prooi

  • de chelicerae spelen een belangrijke rol bij de voedselopname

23
New cards

wat zijn pedipalpen

  • ookwel de tastpoten genoemd , bij de vrouwelijke spinnen zijn het looppoten meer meestal zijn deze aanhangsels echter ver van hun oorsponkelijke vorm gedifferentieerd

  • zo is de schaarpoot van de schorpioen en het copulatieorgaan bij mannelijke spinnen uit dit paar kopaanhangsels ontstaan

  • bij de mannelijke spinnen zijn de uiteinden ervan omgebouwd tot een speciale container voor het overbrengen van zijn sperma

  • het gedeelte bij de kop doet dienst als maxillen

24
New cards

welke kenmerkende kopaanhangsels bzetten de subphilum IV: de mandibulata (bovenkaakdragers)

ze bezitten de volgende kenmerkende kopaanhangsels:

  • antennen

  • mandibulae (= bovenkaken)

  • maxillen: (= onderkaken)

25
New cards

omschrijf de eerste klasse van het subphilum III: de cheliceratae of gifkaakdragers

  • de degenkrabben behoren tot de oudste chilecerata, in het paleozoïcum waren de merostomata in talrijke soorten en vormen ontwikkeld en over de hele wereld verspreid

  • nu zijn ze nog enkel te vinden aan de atlantische kust van Noord-Amerika, in het oosten van de indische oceaan en in het westen van de stille oceaan

26
New cards

omschrijf de detirminatie kenmerken van klasse 3 van het subpilum III: de cheliceratae of gifkaakdragers

de determinatiekenmerken van de spinachtigen of arachnida zijn:

  • ze hebben geen antennen

  • ze hebben pedipalpen

  • ze hebben chelicheren

  • ze hebben een cephalothorax en abdomen

  • ze hebben 4 paar poten aan de cephalotorax

27
New cards

omschrijf de andere eigenschappen die de klasse 3 van de subphilum III: de cheliceratae of gifkaakdragers hebben

  • spinnen en bepaalde mijten bezitten ook speciale klieren (de spinklieren) die fijne zijdraden sceneren namelijk voor het maken van een web

  • deze draden worden door de spinklieren gesynthetiseerd en worden achteraan het lichaam afgescheiden door spintepels

  • de spintepels zijn eveneens gedifferentieerde aanhangsels van de abdomensegmenten

  • ademhaling gebeurt door de boeklongen en of tracheeën, boeklongen komen enkel bij de spinachtigen voor

  • ontwikkeling is rechtsreeks of via larvale stadia voor mijten en teken

28
New cards

wat zijn boeklongen

een boeklong is een kamertje opgebouwd uit een 20-tal bladvormige plaatjes die elk fijne bloedvaten bevatten, ook diffusie komt voor

29
New cards

omschrijf orde 4 van de subphilum III: de cheliceratae of gifkaakdragers

  • de schorpioenen zijn tropische en subtropische levendbarende roofdieren die leven van insecten en spinnen die ze door een prik van de stekel verlammen

  • tot deze scorpiones behoren de oudste chelicerata waaronder de zeeschorpioen

30
New cards

omschrijf orde 8 van de subphilum III: de cheliceratae of gifkaakdragers

de teken en mijten:

  • hun kop, thorax en abdomen zijn versmolten, ze zijn dus niet gesegmenteerd

  • zij zijn de enige orde binnen deze klasse die een larvaal staduim vertonen

  • ze doen aan een onvolledige metamorfose

  • mijten en teken kunnen veel schade veroorzaken, het zijn ectoparasieten, ze kunnen ook parasitair zijn voor planten

  • teken en mijten moet men bestrijden met acariciden en niet met insecticiden

31
New cards

geef enkele voorbeelden van de 8 ste orde van de subphilum III: de cheliceratae of gifkaakdragers

  • allergie bij mensen: de huisstofmijt

  • schurftmijt: ze graaft gangen onder de huid en veroorzaakt schurft bij de mens, vee en andere dieren

  • hondenteek: de hondenteek die ook bij andere dieren voorkomt, voed zich gedurende drie weken an kan drie jaar vasten

  • teken zijn ook berucht voor het overbdragen van lyme disease

32
New cards

beschrijf de eerste klasse van het subhilum IV: de mandibulata of bovenkaakdragers

  • de schaaldieren of crustacea bewonen meestal de zee, velen leven echter is zoet of brakwater, een beperkte groep komt voor op het land

  • ze leven bijna allen in het water omdat hun chitinepantser heel zwaar is en er ander veel druk op de dieren zou komen wanneer ze zich buiten het water bevinden

33
New cards

welke determinatie kenmerken hebben de eerste klasse van het subhilum IV: de mandibulata of bovenkaakdragers

de schaaldieren of crustacea hebben de volgende determinatiekenmerken:

  • 2 paar antennen: een groot paar en een klein paar

  • cephalotorax en abdomen

  • maximaal 1 paar poten per segment

(de maxillen en mandibels zijn vaak niet visueel zichtbaar)

34
New cards

omschrijf enkele andere eigenschappen van de eerste klasse van het subhilum IV: de mandibulata of bovenkaakdragers

  • er zijn 1 paar mandibels (= onderkaak) en 2 paar maxillen (= onderkaak)

  • ze hebben maxillipeden (= kaakpoten), de kaakpoten doen dienst als tastorgaan

  • het lichaam word beschermd door een dorsaal carapax, dit chitinipantser is zwaar door het voorkomen van kalkzouten

  • dergelijke dieren kunnen alleen leven in het water

  • ze ademen door kieuwen of door de huis

  • men spreekt over lagere schaaldieren en hogere schaaldiereb

  • tot de hoogste schaaldieren behoren de krabben en kreeften

35
New cards

beschrijf het verschil tussen de krabben en kreeften

- kreeften:

  • ze zijn langstaartigen

  • ze hebben een abdomen met verschillende segmenten

  • de abdomen is voorien van een staartstuk of telson

  • ze hebben lange antenne

- krabben:

  • hun abdomen is omgeklapt

  • ze hebben korte antennen

  • ze zijn uitsluitend bodem dieren

36
New cards

welke gelijkenis is er tussen de krabben en kreeften

  • zowel kreeften als krabben vertonen het verschijnsel van autotomie of zelfverminking, poten kunnen op voorbestemde plaatsen afgesnoerd worden

  • bij gevaar werpen levende krabben één, soms twee, zelden meer poten af

  • bij de eerstvolgende vervelling begint de regeneratie van de verloren poten

37
New cards

omschrijf de determinatie kenmerken van de tweede klasse van het subhilum IV: de mandibulata of bovenkaakdragers

  • ze hebben een langwerpig lichaam

  • ze hebben 1 paar (duizenpoten) of 2 paar (miljoenpoten) looppoten per segment

38
New cards

beschrijf het verschil tussen de duizenpoten en de miljoenpoten

- duizenpoten:

  • ze hebben een kop en een lang lichaam

  • ze hebben een smal lichaam dat dorsoventraal afgeplat is

  • ze zijn lichtschuw en zeer beweegelijke roodieren

  • ze jagen op insecten, slakjes, kleine aardwormen….

- miljoenpoten:

  • ze hebben een kop en een korte thorax van vier vergroeide segmenten en ze hebben een lang lichaam

  • ze hebben ook een rond lichaam

  • ze zijn uitgesproken planteneters op een paar alleseters na

39
New cards

omschrijf de vierde klasse van het subhilum IV: de mandibulata of bovenkaakdragers

  • de insecten, het latijnse woord insectum betekend ‘ingesneden’ en wijst op de opvallende uitwendige kenmerken van de insecten namelijk de uitgesproken insnoering tussen kop en thorax enerzijds en tussen thorax en abdomen anderzijds

  • deze groep omvat ongeveer 80% van de tot hiertoe gekende diersoorten op aarde, ze zijn dus de meest succesvole groep

  • ze komen overal voor en de meeste dieren zijn terrestrisch

40
New cards

waarom zijn insecten zo succesvol

- het feit dat insecten de enige invertevraten zijn die kunnen vliegen heeft ongetwijfeld bijgedragen tot hun succes

door hun vliegvermogen kunnen zij:

  • snel voedsel zoeken, soms op tamelijk grote afstand

  • hun sexpartner die zij van op zeer grote afstand kunnen waarnemen door feromonen te bereiken (grotere keuzenmmogelijkheden)

  • aan eventuele predatoren of vijanden ontsnappen

41
New cards

welk economisch belang hebben insecten

  • insecten zijn van enorm economisch belang zij zijn immers de belangrijkste concurrent van de mens voor voedsel

  • dank zij vele chemische en andere bestrijdingsmiddelen kan de mens de populaties van de voornaamste schadelijke insecten nog in bedwang houden, indien dit niet moest lukken zullen veel mensen aan van de honger sterven

  • naast concurrentie voor voedsel zijn bepaalde insecten nog belangrijk omdat zij ziekteverwekkers zijn van de mens of huisdieren zoals malaria

42
New cards

welke determinatie kenmerken hebben de vierde klasse van het subhilum IV: de mandibulata of bovenkaakdragers

de insecten hebben:

  • drie afzonderlijke lichaamsdelen: cephalus, thorax en abdomen

  • 1 paar antennen

  • 3 paar poten aan de torax

(de mandibels en maxillen zij vaak visueel niet zichtbaar)

43
New cards

welke andere kenmerken hebben de vierde klassa van het subhilum IV: de mandibulata of bovenkaakdragers nog

  • het lichaam van de meeste volwassen insecten dragen 2 paar vleugels

  • ademhaling gebeurt door de tracheeën die extern uitmonden via de stigmata (= ademhalingsopening)

  • ze ontwikkelen meestal met metamorfose

44
New cards

omschrijf de uitwenige bouw van de kop van de insecten

ze hebben van boven naar onder:

  • het kophangsel

  • de aanhangsels: → 1 paar antenne → 5 paar mondellen

  • het labrum (de bovenlip)

  • de voorkaken = de bovenkaken (mandibel)

  • de hypofarynx (de tong)

  • de achterkaken = de onderkaken (maxillen) + de palpi maxilliaris

  • het labium (onderlip) + de palpi labialis

45
New cards

omschrijf de antennen van de insecten

  • bij de insecten vinden we slechts 1 paar antennen, ze hebben voor een belangrijk deel te maken met de reuk- en tastzin

  • de antennen van bebaalde mannelijke nachtvlinders zijn uitzonderlijk sterk ontwikkeld, maar bij de lagere ordes van insecten zij de antennen eenvoudig gebouwd met gelijke delen, maar bij de hogere ordes komt een grotere variant voor

46
New cards

hoe noemen we de aanhangsels van de kop bij de insecten

deze worden de monddelen genoemd omdat ze vergeleken kunnen worden met de toestand in onze mond

47
New cards

welke zijn de pare monddelen en welke zijn de onpare monddelen

de pare monddelen:

  • de voorkaken = bovenkaken = mandibula

  • de achterkaken = onderkaken = maxilla met de palpus maxilliaris

  • de onderlip = labium met de palpi labialis

de onpare monddelen:

  • de bovenlip of het labrum

  • de binnenlip

  • de hypofarynx of tong

(de kekkerlak is een goed voorbeeld van deze structuur)

48
New cards

wat vormen de snijdende onderdelen van het voedingsapparaat bij de insecten

de twee sterk gechitineerde mandibulae (bovenkaken) vormen de snijdende onderdelen van het voedingsapparaat en worden gewoonlijk eenvoudige kaken genoemd

49
New cards

wat bevind er zich achter de mandibels bij de insecten

  • achter de mandibels bevinden zich twee maxillae of onderkaken die elk een palpus (= taster) maxillaris dragen

  • bij de kakkerlakken helpen ze voedsel vast te houden terwijl de mandibeks het voedsel stuk snijden

  • de tasters zijn goed voorzien van zintuigorganen en zijn betrokken bij het vinden van voedsel en het bepalen van de eetbaarheid ervan

50
New cards

wat is het labium of de onderlip in het geval van de kakkerlak

het labium of de onderlip aan de onderkant van de kop is in het geval van de kakkerlak een vergroeiing van twee maxille-achtige aanhangsels en heeft ook aan gelijkaardige functie

51
New cards

wat vormt het labrum of de bovenlip van de insecten

de monddelen worden aangevuld met het labrum of de bovenlip, het vormt een afdakje over het gedeelte waar de mandibels het voedsel vermalen

52
New cards

welke typen monddelen zijn er bij de insecten

- kauwend -bijtend type zoals bij de kevers:

  • deze treffeb we aan in de meeste lagere orden van insecten en in enkele hoger ontwikkelde ordes zoams de wespen

- lekkend-zuigend type zoals bij de vlinders:

  • deze zijn aangepast aan vloeibaar voedsel en vinden we bij vlinders, wantsen, vliegen en muggen

  • stekend-zuigend type zoals bij de bladluis: (idem bovenste)

  • raspend-zuigend type zoals bij de donderbeestjes: (idem bovenste)

53
New cards

beschrijf de betekenis van de bouw van de monddelen en van de levenswijze voor de chemische bestrijding van schadelijke insecten

- insecten met bijtend-kauwende monddelen:

  • deze kunnen gedood worden door een maaggift over het voedsel te spuiten

- insecten met stekend-zuigende monddelen:

  • deze kunnen bestreden worden met systematische incesticiden

54
New cards

wat zijn systematische insecticiden

dat zijn insecticiden dat door de plantencuticula gaat en zich verspreid over de plant via de floeemvaten

55
New cards

beschrijf de zintuigen van de insecten

lichtzinruigen komen in twee hoofdtypes voor bij insecten:

- de enkelvoudige ocellen:

  • ze zijn te vinden bovenop de kop in een aantal van drie, gerangschikt in een driehoekspatroon

  • hierbij is scherp zicht niet mogelijk en enkel lichtintensiteiten kunnen waargenomen worden

- de facetogen:

  • deze samengestelde ogen zijn opgebouwd uit een aantal afzonderlijke visuele eenheden die ommatidia worden genoemd

  • deze zijn kegelvormif en elk ommatidium heeft zijn eigen lens of facet aan de oppervlakte van het oog

  • hoe groter het aantal ommatidia, des te beter het insect kan zien

  • samengestelde ogen worden nooit bij larven aangetroffen

56
New cards

omschrijf de thorax van de insecten

- de borst is samengesteld uit drie segmenten:

  • de prothorax = voorborst

  • de mesothorax = middenborst

  • de metathorax = achterborst

(hieraan hangen de vleugels)

- de aanhangsels van de thorax zijn de vleugels en de poten

- ieder segment draagt een paar geleden poten

- de meso- en metathorax kunnen elk 1 paar vleugels dragen

57
New cards

omschrijf de poten van de insecten

- de poten van de insecten zijn geleed en de delen zijn gedifferentieerd naar gelang de functie die ze bij de verschillende soorten moeten uitvoeren

er zijn 8 verschillende typen:

  • spinkanen: zeer gespierde poten om te pringen

  • honingbij: gespecieliseerd voor het poetsen en vervoeren van pollen

  • biddende roofspringkanen: omvroming tot vangklauwen

  • waterkevers: omvorming tot zwempoten

  • veenmol: omvorming tot graafpoten

58
New cards

omschrijf de vleugels van de insecten

- de vleugels zijn huidinstulpingen en hebben een specifiek aderstelsel, wanneer er vleugels zijn, zijn het telkens 2 paar

- niet alle insecten hebben vleugels

- mogelijk heden van vleugels:

  • voor- en achtervleugels zijn vliezig zoals bij de vliesvleugeligen (wespen, eendagsvliegen)

  • voorvleugels zijn dekschilden zoals bij de kevers

  • voorvleugels zijn sterk gereduceerd zoals bij oerinsecten

  • beide paren vleugels zijn sterk gereduceerd tot verdwenen zoals bij luizen en bedwantsen

  • primaire vleugelloosheid zoals bij suikergasten

59
New cards

omschrijf het abdomen bij de insecten

  • het achterlijf herbergt het grootste deel van de verterings- en geslachtsorganen

  • de aanhangsels van het achterlijf zijn genitaalaanhangsels

60
New cards

omschrijf het centraal zenuwstelsel van de insecten

  • het centraal zenuwstelsel vormt een touwladdersysteem

  • dwarse commissuren verbinden de overlangse strengen die met de hersenen in verbinding staan

  • vele organen waaronder het spijsverteringsstelsen zijn bezenuwd

61
New cards

leg uit wat dimorfisme en polymorfisme bij insecten is

  • dimorfisme: het voorkomen onder twee verschillende vormen binnen eenzelfde soort

  • polymorfisme: het voorkomen onder meerdere verschillende vormen binnen eenzelfde soort

62
New cards

welke vormen van dimorfisme zijn er bij de insecten

1) sexueel dimorfisme: duidelijke verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke dieren

bv. bij de citroenvlinder is het mannetje geel en het vrouwtje groen

2) seizoensdimorfisme: verschillend uitzicht naar gelang het seizoen

bv. het landkaartje

3) sociaal polymorfisme: verschillend uitzicht naargelang de plaats in de sociale rangorde

bv. de honingbij: de koniging is groot en slank, de darren plomp en groot en de werksters klein

63
New cards

omschrijf de voortplanting van de insecten

  • de geslachtelijke voortplanting is algemeen

  • bepaalde soorten kunnen zich parthenogenetisch vermenigvuldigen zoals de wandelende tak

  • het aantal eitjes dat ze leggen kan gaan van 1 tot verschillende miljoenen, de eitjes worden afgelegd waar de larven de geschikte levensvoorwaarden hebben

  • soms is er een directe ontwikkeling meestal vind er metamorfose plaats

64
New cards

omschrijf de vormen van metamorfose bij de insecten

de volgende vormen van metamorfose kunnen onderscheiden worden:

- directe ontwikkeling:

  • in dit geval spreekt men over primaire larven in het engels spreekt men over young

  • de larfjes vertonen reeds de bouw van het imago op het moment day ze het eitje verlaten

  • ametabola hebben meestal geen vleugels

verschil tussen larven en imago:

  • larve is kleiner en niet geslachtsrijp

bv. suikergasten (zilvervisje)

- onvolledige gedaanteverwisseling of onvolledige metamorfose of hemimetabola:

  • hemimetabola hebben secundaire larven ook wel eens nymfen of naiaden genoemd

  • de larve lijkt reeds vrij goed op het imago, maar enkele organen zoals vleugels en externe genitaalaanhangsels moeten nog ontwikkelen

verschil tussen larve en imago:

  • de larve hebben nog geen vleugels en externe genitaalaanhangsels bij de larve

bv. waterjuffer, sprinkhanen

- volledige gedaanteverwisseling of volledige metamorfose of holometabola, tertaire larven

  • hier spreekt met over tertaire larven, de uitwendige kenmerken zijn volledig verschillend van die van het imago

  • al de organen moeten vervangen worden

  • de larven vormen zich om tot pop en vervolgens tot imago

  • deze larven verzoorzaken het meeste schaden aan de gewassen

er bestaan 2 hoofdvormen van poppen:

  • bedekte of mummiepoppen zoals bij vlinders: de poten zitten tegen het lichaam

  • vrije pop zoals kevers