1/63
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
geef een synoniem voor de arthropoda
de geleedpotigen
in welke suphylum kunnen we de arthropoda indelen
subphyum C: chelicerata = gifkaakdragers
syphylum D: mandibulata = bovenkaakdragers
over welke klasse beschikt het subphylum C: de chelicerata = de gifkaakdragers
- classis 1: merostomata (degenkrabben)
- classis 2: de pijlstaartkreeften
- classis 3: de zeespinnen
- classis 4: de spinachtigen of arachnida:
orde 1: scorpionida (schorpioenen)
orde 4: araneida (de echte spinne)
orde 8: acarina (mijten en teken)
over welke klassen beschrikt subphylum D: de mandibulata = bovenkaakdragers
- classis 1: de schaaldieren (crustaceae-diantennata)
onder andere de watervlooien, zeepokken , garnaal, rivierkreeft en zeekreeft, pissebedden, roeipootkreeftje
- classis 2: duizenpoten
- classis 3: miljoenpoten
- classis 6: insecten
orde 3: orthoptera (spirnkhanen en krekels)
orde 9: homoptera (cicade-achtigen en plantenluizen)
orde 10: heteroptera (wantsen)
orde 13: lepidoptera (vlinders)
orde 14: diptera (vliegen en muggen)
orde 16: coleoptera (kevers en torren)
orde 17: hymenoptera (wespen, bijen, mieren)
orde 18: dictuoptera (kakkerlakken, termieten)
orde 19: phthiraptera (dierluizen)
welke hoofdkenmerken hebben de arthropoda
de hoofdkenmerken zijn:
gesegmenteerde dieren met geleden aanhangsels en een chtine exoskelet
omschrijf de habitat van de arthropoda
ze komen overal voor
omschrijf de algemene embryogenetische kenmerken van de arthropoda
ze zijn triblastische histozoa
ze hebben een coeloom die sterk gereduceerd is
ze zijn protostoom
ze hebben een heteronome segmentatie: niet alle segmenten hebben dezelfde opbouw
ze zijn hyponeurii
omschrijf de celdifferentiatie van de arthropoda
ze hebben een doorgedreven celdifferentiatie
omschrijf het spierstelsel van de arthropoda
ze hebben antagonetische werkende spieren die de aanhangesel kunnen doen bewegen
de spieren kunnen soms gestreept zijn en kunnen zeer snel samentrekken en ontspannen
omschrijf de bouw en verschillende vormen van de arthropoda
het lichaam is meestal gesegmenteerd en draagt gelede aanhangsels , aanhangsels zijn monddelen, poten, antenne….
cephalus (kop), thorax (borststuk) en abdomen (achterlijf) zijn ofwel duidelijk gescheiden ofwel geheel of gedeeltelijk vergroeid (de cephalus en thorax kunnen vergroeien met elkaar) bij de meiten en teken is alles vergroeid
er is een paar aanhangsels per segment, soms ook geen
ze zijn alle geleed en worden door antagonistische werkende spieren bewogen, de aanhangsels zijn dikwijls sterk gedifferentieerd: (je merkt aan de lichaamsdelen hun vorm wat ze eten of waar ze leven…)
omschrijf de skeletvorming van de arthropoda
er is geen vorming van de chorda dorsalis
er is een hard exoskelet dat chitine en verhard eiwit (= chitinepantser) bevat en dat afgescheiden is door de epidermis
het skelet moet periodisch afgeworpen worden (= vervellen), de vervellingen zijn endocrien geregeld (= hormonaal)
omschrijf de het ademhalingsstelsel van de arthropoda
er is een gespecialiseerd ademhalingsstelsel aanwezig
de ademhaling gebeurt ofwel door de kieuwen, tracheeën, boeklongen of door het lichaamsoppervlak (diffusie)
er is een openbloedsomloop en het hart ligt dorsaal, het bloed bevat geen pigmenten
het coeloom is sterk gereduceerd
wat zijn tracheeën ( ademhalingsstelsen van de arthropoda)
tracheeën zijn buisvormige uitstulpingen van de lichaamshuid die zich in het lichaam vertakken en met uiterst fijne uiteinden alle organen, weefsels en cellen omgeven
omschrijf het excretie stelsel van de arthropoda
het excretiestelsel gebeurt door coxale of groene klieren of door twee of meerdere buizen van malpighi
omschrijf het spijsverteringsstelsel van de arthropoda
het spijsverteringsstelsel doorloopt het ganse lichaam en is goed gedifferentieerd (mond, zuigmaag, echte maag, darm, lever, rectum, anus)
er zijn monddelen met kaken aangepast om te bijten of te zuigen
de anus ligt terminaal
omschrijf het zenuwstelsel van de arthropoda
zoals bij de annelida is het zenuwstelsel opgebouwd volgens het touwladdersysteem maar met goed ontwikkelde hersenen in de kop
ze hebben bijzonder goed ontwikkelde zintuigen voor wat betreft licht, zicht en tast
omschrijf de voortplanting van de arthropoda
de geslachten zijn gewoonlijk gescheiden, dikwijls met opvallend geslachtsdimorfisme
ze vertonen uitzonderlijk parthenogenese
ze doen aan inwendige bevruchting
ze hebben meestak verschillende larvale stadia en onvolledige of volledige metamorfose
gedaanteverwisselingen komen dikwijls voor
benoem de vier belangrijkste mandibulaten en hun indeling lichaam, antennen, monddelen, poten en voorkomen
- crustacea:
indeling lichaam: → cephalotorax → abdomen
antennen: 2 paar antennen
monddelen: → mandibels → maxillen
poten: maximum 1 paar poten per somiet (= segment)
voorkomen: water
- insecta:
indeling lichaam: → cephalus → thorax → abdomen
antennen: 1 paar
monddelen: → mandibels → maxillen
poten: 3 paar aan de thorax
voorkomen: terrestrisch (landdieren)
- chilopoda:
indeling lichaam: /
antennen: /
monddelen: /
poten: 1 paar per somiet
voorkomen: terrestrisch (landdieren)
- diplopoda:
indeling lichaam: /
antennen: /
monddelen: /
poten: 2 paar per somiet
voorkomen: terrestrisch (landdieren)
benoem de belangrijkste chelicherata en hun indeling lichaam, antennen, monddelen, poten en voorkomen
- arachnida:
indeling lichaam: → cephalothorax → abdomen
antennen: geen
monddelen: → chelicheren → pedipalpen
poten: 4 paar aan de cephalothorax
voorkomen: terrestrisch (landdieren)
wat is het belangrijkste onderscheid tussen de twee subphyla
het belangrijkste onderscheid tussen de twee belangrijkste subphyla is gebazeerd op de algemen bouw maar vooral op de bouw van de kopaanhangsels: het type en de aan / afwezigheid van antennen
welke kenmerken bezitten de kopaanhangsels van de subphilum III: de chelicerata (de gifkaakdragers)
ze bezitten de volgende kenmerkende kopaanhangsels:
chelicerae
1 paar pedipalpen
er is een afwezigheid van antennen
wat zijn chelicerae
de chelicerae zijn tandvormige grijp organen waardoor een kanaaltje loopt dat gif kan afvoeren vanuit de gifklieren
het gif dient voor het verlammen van de prooi
de chelicerae spelen een belangrijke rol bij de voedselopname
wat zijn pedipalpen
ookwel de tastpoten genoemd , bij de vrouwelijke spinnen zijn het looppoten meer meestal zijn deze aanhangsels echter ver van hun oorsponkelijke vorm gedifferentieerd
zo is de schaarpoot van de schorpioen en het copulatieorgaan bij mannelijke spinnen uit dit paar kopaanhangsels ontstaan
bij de mannelijke spinnen zijn de uiteinden ervan omgebouwd tot een speciale container voor het overbrengen van zijn sperma
het gedeelte bij de kop doet dienst als maxillen
welke kenmerkende kopaanhangsels bzetten de subphilum IV: de mandibulata (bovenkaakdragers)
ze bezitten de volgende kenmerkende kopaanhangsels:
antennen
mandibulae (= bovenkaken)
maxillen: (= onderkaken)
omschrijf de eerste klasse van het subphilum III: de cheliceratae of gifkaakdragers
de degenkrabben behoren tot de oudste chilecerata, in het paleozoïcum waren de merostomata in talrijke soorten en vormen ontwikkeld en over de hele wereld verspreid
nu zijn ze nog enkel te vinden aan de atlantische kust van Noord-Amerika, in het oosten van de indische oceaan en in het westen van de stille oceaan
omschrijf de detirminatie kenmerken van klasse 3 van het subpilum III: de cheliceratae of gifkaakdragers
de determinatiekenmerken van de spinachtigen of arachnida zijn:
ze hebben geen antennen
ze hebben pedipalpen
ze hebben chelicheren
ze hebben een cephalothorax en abdomen
ze hebben 4 paar poten aan de cephalotorax
omschrijf de andere eigenschappen die de klasse 3 van de subphilum III: de cheliceratae of gifkaakdragers hebben
spinnen en bepaalde mijten bezitten ook speciale klieren (de spinklieren) die fijne zijdraden sceneren namelijk voor het maken van een web
deze draden worden door de spinklieren gesynthetiseerd en worden achteraan het lichaam afgescheiden door spintepels
de spintepels zijn eveneens gedifferentieerde aanhangsels van de abdomensegmenten
ademhaling gebeurt door de boeklongen en of tracheeën, boeklongen komen enkel bij de spinachtigen voor
ontwikkeling is rechtsreeks of via larvale stadia voor mijten en teken
wat zijn boeklongen
een boeklong is een kamertje opgebouwd uit een 20-tal bladvormige plaatjes die elk fijne bloedvaten bevatten, ook diffusie komt voor
omschrijf orde 4 van de subphilum III: de cheliceratae of gifkaakdragers
de schorpioenen zijn tropische en subtropische levendbarende roofdieren die leven van insecten en spinnen die ze door een prik van de stekel verlammen
tot deze scorpiones behoren de oudste chelicerata waaronder de zeeschorpioen
omschrijf orde 8 van de subphilum III: de cheliceratae of gifkaakdragers
de teken en mijten:
hun kop, thorax en abdomen zijn versmolten, ze zijn dus niet gesegmenteerd
zij zijn de enige orde binnen deze klasse die een larvaal staduim vertonen
ze doen aan een onvolledige metamorfose
mijten en teken kunnen veel schade veroorzaken, het zijn ectoparasieten, ze kunnen ook parasitair zijn voor planten
teken en mijten moet men bestrijden met acariciden en niet met insecticiden
geef enkele voorbeelden van de 8 ste orde van de subphilum III: de cheliceratae of gifkaakdragers
allergie bij mensen: de huisstofmijt
schurftmijt: ze graaft gangen onder de huid en veroorzaakt schurft bij de mens, vee en andere dieren
hondenteek: de hondenteek die ook bij andere dieren voorkomt, voed zich gedurende drie weken an kan drie jaar vasten
teken zijn ook berucht voor het overbdragen van lyme disease
beschrijf de eerste klasse van het subhilum IV: de mandibulata of bovenkaakdragers
de schaaldieren of crustacea bewonen meestal de zee, velen leven echter is zoet of brakwater, een beperkte groep komt voor op het land
ze leven bijna allen in het water omdat hun chitinepantser heel zwaar is en er ander veel druk op de dieren zou komen wanneer ze zich buiten het water bevinden
welke determinatie kenmerken hebben de eerste klasse van het subhilum IV: de mandibulata of bovenkaakdragers
de schaaldieren of crustacea hebben de volgende determinatiekenmerken:
2 paar antennen: een groot paar en een klein paar
cephalotorax en abdomen
maximaal 1 paar poten per segment
(de maxillen en mandibels zijn vaak niet visueel zichtbaar)
omschrijf enkele andere eigenschappen van de eerste klasse van het subhilum IV: de mandibulata of bovenkaakdragers
er zijn 1 paar mandibels (= onderkaak) en 2 paar maxillen (= onderkaak)
ze hebben maxillipeden (= kaakpoten), de kaakpoten doen dienst als tastorgaan
het lichaam word beschermd door een dorsaal carapax, dit chitinipantser is zwaar door het voorkomen van kalkzouten
dergelijke dieren kunnen alleen leven in het water
ze ademen door kieuwen of door de huis
men spreekt over lagere schaaldieren en hogere schaaldiereb
tot de hoogste schaaldieren behoren de krabben en kreeften
beschrijf het verschil tussen de krabben en kreeften
- kreeften:
ze zijn langstaartigen
ze hebben een abdomen met verschillende segmenten
de abdomen is voorien van een staartstuk of telson
ze hebben lange antenne
- krabben:
hun abdomen is omgeklapt
ze hebben korte antennen
ze zijn uitsluitend bodem dieren
welke gelijkenis is er tussen de krabben en kreeften
zowel kreeften als krabben vertonen het verschijnsel van autotomie of zelfverminking, poten kunnen op voorbestemde plaatsen afgesnoerd worden
bij gevaar werpen levende krabben één, soms twee, zelden meer poten af
bij de eerstvolgende vervelling begint de regeneratie van de verloren poten
omschrijf de determinatie kenmerken van de tweede klasse van het subhilum IV: de mandibulata of bovenkaakdragers
ze hebben een langwerpig lichaam
ze hebben 1 paar (duizenpoten) of 2 paar (miljoenpoten) looppoten per segment
beschrijf het verschil tussen de duizenpoten en de miljoenpoten
- duizenpoten:
ze hebben een kop en een lang lichaam
ze hebben een smal lichaam dat dorsoventraal afgeplat is
ze zijn lichtschuw en zeer beweegelijke roodieren
ze jagen op insecten, slakjes, kleine aardwormen….
- miljoenpoten:
ze hebben een kop en een korte thorax van vier vergroeide segmenten en ze hebben een lang lichaam
ze hebben ook een rond lichaam
ze zijn uitgesproken planteneters op een paar alleseters na
omschrijf de vierde klasse van het subhilum IV: de mandibulata of bovenkaakdragers
de insecten, het latijnse woord insectum betekend ‘ingesneden’ en wijst op de opvallende uitwendige kenmerken van de insecten namelijk de uitgesproken insnoering tussen kop en thorax enerzijds en tussen thorax en abdomen anderzijds
deze groep omvat ongeveer 80% van de tot hiertoe gekende diersoorten op aarde, ze zijn dus de meest succesvole groep
ze komen overal voor en de meeste dieren zijn terrestrisch
waarom zijn insecten zo succesvol
- het feit dat insecten de enige invertevraten zijn die kunnen vliegen heeft ongetwijfeld bijgedragen tot hun succes
door hun vliegvermogen kunnen zij:
snel voedsel zoeken, soms op tamelijk grote afstand
hun sexpartner die zij van op zeer grote afstand kunnen waarnemen door feromonen te bereiken (grotere keuzenmmogelijkheden)
aan eventuele predatoren of vijanden ontsnappen
welk economisch belang hebben insecten
insecten zijn van enorm economisch belang zij zijn immers de belangrijkste concurrent van de mens voor voedsel
dank zij vele chemische en andere bestrijdingsmiddelen kan de mens de populaties van de voornaamste schadelijke insecten nog in bedwang houden, indien dit niet moest lukken zullen veel mensen aan van de honger sterven
naast concurrentie voor voedsel zijn bepaalde insecten nog belangrijk omdat zij ziekteverwekkers zijn van de mens of huisdieren zoals malaria
welke determinatie kenmerken hebben de vierde klasse van het subhilum IV: de mandibulata of bovenkaakdragers
de insecten hebben:
drie afzonderlijke lichaamsdelen: cephalus, thorax en abdomen
1 paar antennen
3 paar poten aan de torax
(de mandibels en maxillen zij vaak visueel niet zichtbaar)
welke andere kenmerken hebben de vierde klassa van het subhilum IV: de mandibulata of bovenkaakdragers nog
het lichaam van de meeste volwassen insecten dragen 2 paar vleugels
ademhaling gebeurt door de tracheeën die extern uitmonden via de stigmata (= ademhalingsopening)
ze ontwikkelen meestal met metamorfose
omschrijf de uitwenige bouw van de kop van de insecten
ze hebben van boven naar onder:
het kophangsel
de aanhangsels: → 1 paar antenne → 5 paar mondellen
het labrum (de bovenlip)
de voorkaken = de bovenkaken (mandibel)
de hypofarynx (de tong)
de achterkaken = de onderkaken (maxillen) + de palpi maxilliaris
het labium (onderlip) + de palpi labialis
omschrijf de antennen van de insecten
bij de insecten vinden we slechts 1 paar antennen, ze hebben voor een belangrijk deel te maken met de reuk- en tastzin
de antennen van bebaalde mannelijke nachtvlinders zijn uitzonderlijk sterk ontwikkeld, maar bij de lagere ordes van insecten zij de antennen eenvoudig gebouwd met gelijke delen, maar bij de hogere ordes komt een grotere variant voor
hoe noemen we de aanhangsels van de kop bij de insecten
deze worden de monddelen genoemd omdat ze vergeleken kunnen worden met de toestand in onze mond
welke zijn de pare monddelen en welke zijn de onpare monddelen
de pare monddelen:
de voorkaken = bovenkaken = mandibula
de achterkaken = onderkaken = maxilla met de palpus maxilliaris
de onderlip = labium met de palpi labialis
de onpare monddelen:
de bovenlip of het labrum
de binnenlip
de hypofarynx of tong
(de kekkerlak is een goed voorbeeld van deze structuur)
wat vormen de snijdende onderdelen van het voedingsapparaat bij de insecten
de twee sterk gechitineerde mandibulae (bovenkaken) vormen de snijdende onderdelen van het voedingsapparaat en worden gewoonlijk eenvoudige kaken genoemd
wat bevind er zich achter de mandibels bij de insecten
achter de mandibels bevinden zich twee maxillae of onderkaken die elk een palpus (= taster) maxillaris dragen
bij de kakkerlakken helpen ze voedsel vast te houden terwijl de mandibeks het voedsel stuk snijden
de tasters zijn goed voorzien van zintuigorganen en zijn betrokken bij het vinden van voedsel en het bepalen van de eetbaarheid ervan
wat is het labium of de onderlip in het geval van de kakkerlak
het labium of de onderlip aan de onderkant van de kop is in het geval van de kakkerlak een vergroeiing van twee maxille-achtige aanhangsels en heeft ook aan gelijkaardige functie
wat vormt het labrum of de bovenlip van de insecten
de monddelen worden aangevuld met het labrum of de bovenlip, het vormt een afdakje over het gedeelte waar de mandibels het voedsel vermalen
welke typen monddelen zijn er bij de insecten
- kauwend -bijtend type zoals bij de kevers:
deze treffeb we aan in de meeste lagere orden van insecten en in enkele hoger ontwikkelde ordes zoams de wespen
- lekkend-zuigend type zoals bij de vlinders:
deze zijn aangepast aan vloeibaar voedsel en vinden we bij vlinders, wantsen, vliegen en muggen
stekend-zuigend type zoals bij de bladluis: (idem bovenste)
raspend-zuigend type zoals bij de donderbeestjes: (idem bovenste)
beschrijf de betekenis van de bouw van de monddelen en van de levenswijze voor de chemische bestrijding van schadelijke insecten
- insecten met bijtend-kauwende monddelen:
deze kunnen gedood worden door een maaggift over het voedsel te spuiten
- insecten met stekend-zuigende monddelen:
deze kunnen bestreden worden met systematische incesticiden
wat zijn systematische insecticiden
dat zijn insecticiden dat door de plantencuticula gaat en zich verspreid over de plant via de floeemvaten
beschrijf de zintuigen van de insecten
lichtzinruigen komen in twee hoofdtypes voor bij insecten:
- de enkelvoudige ocellen:
ze zijn te vinden bovenop de kop in een aantal van drie, gerangschikt in een driehoekspatroon
hierbij is scherp zicht niet mogelijk en enkel lichtintensiteiten kunnen waargenomen worden
- de facetogen:
deze samengestelde ogen zijn opgebouwd uit een aantal afzonderlijke visuele eenheden die ommatidia worden genoemd
deze zijn kegelvormif en elk ommatidium heeft zijn eigen lens of facet aan de oppervlakte van het oog
hoe groter het aantal ommatidia, des te beter het insect kan zien
samengestelde ogen worden nooit bij larven aangetroffen
omschrijf de thorax van de insecten
- de borst is samengesteld uit drie segmenten:
de prothorax = voorborst
de mesothorax = middenborst
de metathorax = achterborst
(hieraan hangen de vleugels)
- de aanhangsels van de thorax zijn de vleugels en de poten
- ieder segment draagt een paar geleden poten
- de meso- en metathorax kunnen elk 1 paar vleugels dragen
omschrijf de poten van de insecten
- de poten van de insecten zijn geleed en de delen zijn gedifferentieerd naar gelang de functie die ze bij de verschillende soorten moeten uitvoeren
er zijn 8 verschillende typen:
spinkanen: zeer gespierde poten om te pringen
honingbij: gespecieliseerd voor het poetsen en vervoeren van pollen
biddende roofspringkanen: omvroming tot vangklauwen
waterkevers: omvorming tot zwempoten
veenmol: omvorming tot graafpoten
omschrijf de vleugels van de insecten
- de vleugels zijn huidinstulpingen en hebben een specifiek aderstelsel, wanneer er vleugels zijn, zijn het telkens 2 paar
- niet alle insecten hebben vleugels
- mogelijk heden van vleugels:
voor- en achtervleugels zijn vliezig zoals bij de vliesvleugeligen (wespen, eendagsvliegen)
voorvleugels zijn dekschilden zoals bij de kevers
voorvleugels zijn sterk gereduceerd zoals bij oerinsecten
beide paren vleugels zijn sterk gereduceerd tot verdwenen zoals bij luizen en bedwantsen
primaire vleugelloosheid zoals bij suikergasten
omschrijf het abdomen bij de insecten
het achterlijf herbergt het grootste deel van de verterings- en geslachtsorganen
de aanhangsels van het achterlijf zijn genitaalaanhangsels
omschrijf het centraal zenuwstelsel van de insecten
het centraal zenuwstelsel vormt een touwladdersysteem
dwarse commissuren verbinden de overlangse strengen die met de hersenen in verbinding staan
vele organen waaronder het spijsverteringsstelsen zijn bezenuwd
leg uit wat dimorfisme en polymorfisme bij insecten is
dimorfisme: het voorkomen onder twee verschillende vormen binnen eenzelfde soort
polymorfisme: het voorkomen onder meerdere verschillende vormen binnen eenzelfde soort
welke vormen van dimorfisme zijn er bij de insecten
1) sexueel dimorfisme: duidelijke verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke dieren
bv. bij de citroenvlinder is het mannetje geel en het vrouwtje groen
2) seizoensdimorfisme: verschillend uitzicht naar gelang het seizoen
bv. het landkaartje
3) sociaal polymorfisme: verschillend uitzicht naargelang de plaats in de sociale rangorde
bv. de honingbij: de koniging is groot en slank, de darren plomp en groot en de werksters klein
omschrijf de voortplanting van de insecten
de geslachtelijke voortplanting is algemeen
bepaalde soorten kunnen zich parthenogenetisch vermenigvuldigen zoals de wandelende tak
het aantal eitjes dat ze leggen kan gaan van 1 tot verschillende miljoenen, de eitjes worden afgelegd waar de larven de geschikte levensvoorwaarden hebben
soms is er een directe ontwikkeling meestal vind er metamorfose plaats
omschrijf de vormen van metamorfose bij de insecten
de volgende vormen van metamorfose kunnen onderscheiden worden:
- directe ontwikkeling:
in dit geval spreekt men over primaire larven in het engels spreekt men over young
de larfjes vertonen reeds de bouw van het imago op het moment day ze het eitje verlaten
ametabola hebben meestal geen vleugels
verschil tussen larven en imago:
larve is kleiner en niet geslachtsrijp
bv. suikergasten (zilvervisje)
- onvolledige gedaanteverwisseling of onvolledige metamorfose of hemimetabola:
hemimetabola hebben secundaire larven ook wel eens nymfen of naiaden genoemd
de larve lijkt reeds vrij goed op het imago, maar enkele organen zoals vleugels en externe genitaalaanhangsels moeten nog ontwikkelen
verschil tussen larve en imago:
de larve hebben nog geen vleugels en externe genitaalaanhangsels bij de larve
bv. waterjuffer, sprinkhanen
- volledige gedaanteverwisseling of volledige metamorfose of holometabola, tertaire larven
hier spreekt met over tertaire larven, de uitwendige kenmerken zijn volledig verschillend van die van het imago
al de organen moeten vervangen worden
de larven vormen zich om tot pop en vervolgens tot imago
deze larven verzoorzaken het meeste schaden aan de gewassen
er bestaan 2 hoofdvormen van poppen:
bedekte of mummiepoppen zoals bij vlinders: de poten zitten tegen het lichaam
vrije pop zoals kevers