Praktische economie VWO (4/5/6) Module 4 Heden, verleden en toekomst Hoofdstuk 1 Ruilen over de tijd

algemene prijs van tijd

de uniforme rente die voor iedereen geldt en aangeeft hoeveel het kost om geld te lenen of te sparen

consumentenprijsindex (CPI)

een maatstaf voor de gemiddelde prijs van een vast pakket goederen en diensten dat door huishoudens wordt gekocht; wordt gebruikt om inflatie te meten

deflatie

een daling van het algemeen prijspeil, waardoor geld in de toekomst meer waard wordt

individuele prijs van tijd

de mate waarin een consument ongemak ervaart bij het uitstellen van consumptie; kan per persoon verschillen

inflatie

de stijging van het algemeen prijspeil, waardoor geld in de toekomst minder waard wordt

intertemporele substitutie

het verschuiven van consumptie over de tijd door te sparen (consumptie uitstellen) of te lenen (consumptie vervroegen)

kredietkanaal

het mechanisme waarbij veranderingen in de rente de economische activiteit beïnvloeden, bijvoorbeeld door de kosten van leningen te veranderen

monetair beleid

beleid van de centrale bank om de economie te beïnvloeden, bijvoorbeeld door de rente te verhogen of te verlagen

nominaal rendement

het rendement op een investering of spaargeld zonder correctie voor inflatie

rente

de prijs van geld; de vergoeding die iemand ontvangt voor sparen of moet betalen voor lenen

reëel rendement

het rendement op een investering of spaargeld, gecorrigeerd voor inflatie, wat de werkelijke koopkrachtverandering weergeeft

rendement

de opbrengst van een investering of spaargeld, uitgedrukt als percentage van het geïnvesteerde bedrag

tijd is geld

het economische principe dat tijd waarde heeft, zowel voor consumenten als voor bedrijven

vermogensmarkt

de markt waar vraag en aanbod van financieel kapitaal samenkomen, zoals de markt voor leningen, obligaties en aandelen