Verteltechnieken - Nederlands

studied byStudied by 102 people
5.0(2)
Get a hint
Hint

Setting

1 / 20

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

21 Terms

1

Setting

tijdvak + ruimte

New cards
2

Functies setting

·       Visualiseert de situatie (door dit realisme voelt de lezer zich aanwezig en betrokken).

·       Schept sfeer (vrolijk, eng, druk, leeg) en roept spanning en verwachting op.

·       Benadrukt stemming van het personage.

·       karakteriseert het personage (rommelige studeerkamer van chaotisch personage).

·       Verwijst naar een thema van het verhaal: armoede, macht, ratio tegenover gevoel (Wuthering heights); schijn tegenover werkelijkheid

New cards
3

Personage - Direct

Rechtstreekse beschrijving van karakter en uiterlijk door verteller

New cards
4

Personage - Indirect

Impliciete weergave van karakter door beschrijving van gedachten, handelingen, gesproken woord.

New cards
5

Weergave karakter door analogie (Voorbeeld)

Hofmeesters verdrongen lustgevoel wordt vergeleken met een beest dat af en toe losbreekt. 

New cards
6

Focalisator

Personage door wiens ogen we de ruimte observeren. Hoe het personage observeert zegt iets over dat personage.

New cards
7

Bijpersonages (protagonist)

helpers

New cards
8

Bijpersonages (antagonist)

tegenstanders

New cards
9

Contrastwerking

personages contrasteren en werpen zo licht op elkaar

New cards
10

Auctoriale vertelinstantie

Vaak ‘ik’ maar is geen personage in de vertelling, staat daarbuiten.

Deze verteller kan de gedachten weergeven van meerdere personages en commentaar geven op hun handelingen.

New cards
11

Personale vertelinstantie

Het hij/zij- perspectief berust gewoonlijk bij één personage. De verborgen verteller leer je vaak wel indirect kennen.

New cards
12

Ik-vertelinstantie

de ik-verteller staat soms geheel los van de auteur van het boek, soms niet.

New cards
13

Versnelling / Vertraging

Verhouding verteltijd en vertelde tijd. · De verteller vertraagt om bijvoorbeeld spanning op te roepen. Hij versnelt om de vaart erin te houden. Als verteltijd en vertelde tijd samenvallen, spreek je van een ‘scene’.

New cards
14

Tijdsprongen

tussenliggende tijd wordt overgeslagen

New cards
15

Verdichting

Tussenliggende tijd wordt samengevat.

New cards
16

Chronologisch vs niet-chronologisch 

Worden de gebeurtenissen in de volgorde verteld waarin ze zich hebben afgespeeld dan noem je het een chronologisch verhaal.

New cards
17

Literair motief

Verhalend element dat voorkomt in verschillende literaire werken en als zodanig herkenbaar is: queeste, de fatale vrouw, dubbelgangersmotief, de boze stiefmoeder (sprookjesmotief). 

New cards
18

Structureel motief

verhaalelement (situatie, subthema) dat in verschillende gedaanten herhaaldelijk en concreet voorkomt binnen één literair werk.  Bijvoorbeeld: ‘verwarring’ (vergeten, misleiding, verkeerde waarneming, etc.)

New cards
19

Verhaalmotief

Dat wat het verhaal in gang zet, de motor achter de handeling. Bijvoorbeeld: een zoektocht naar een verloren gewaande schat; de verwerking, met vallen en opstaan, van een trauma; de poging gelukkig te worden, etc.

New cards
20

Leidmotief

het herhaald voorkomen van een bepaald object of een bepaalde uitdrukking ter karakterisering van een personage of verband houdend met de thematiek. Bijvoorbeeld: ‘veertje’ in eilandgasten. 

New cards
21

Thema

Het thema van een literair werk is waar het werk ‘ten diepste’ over gaat. Het is niet hetzelfde als een samenvatting van de concrete voorvallen. Je moet van de concrete inhoud abstraheren.

New cards

Explore top notes

note Note
studied byStudied by 13 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 2 people
... ago
5.0(2)
note Note
studied byStudied by 41 people
... ago
4.5(2)
note Note
studied byStudied by 14 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 6 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 22 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 83 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 26 people
... ago
5.0(2)

Explore top flashcards

flashcards Flashcard (31)
studied byStudied by 16 people
... ago
4.7(3)
flashcards Flashcard (25)
studied byStudied by 1 person
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (54)
studied byStudied by 5 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (28)
studied byStudied by 10 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (120)
studied byStudied by 322 people
... ago
4.3(3)
flashcards Flashcard (32)
studied byStudied by 26 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (20)
studied byStudied by 100 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (29)
studied byStudied by 2 people
... ago
5.0(1)
robot