1/218
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
près de
bij, dichtbij, ongeveer
à travers
door ( heen )
à côté de
naast
sur
op, over
depuis
sinds
pour
voor, om te
à cause de
vanwege
jusqu'à
tot, tot aan
pendant
tijdens, gedurende
sans
zonder
avec
met
d'après ces lignes
volgens deze regels
malgré
ondanks
à propos de
met betrekking tot, over, n.a.v.
entre
tussen
réussir
slagen
interdire
verbieden
détester
haten
empêcher
beletten, verhinderen
mesurer
meten
rencontrer
ontmoeten
raconter
vertellen
travailler
werken
voyager
reizen
promettre ( promis )
beloven ( beloofd )
oublier
vergeten
obliger
verplichten
avoir l'air
eruit zien
arrêter
stoppen
avoir envie
zin hebben
avoir peur
bang zijn, angst hebben
avoir raison
gelijk hebben
avoir tort
ongelijk hebben
avoir besoin
nodig hebben
tomber amoureux
verliefd worden ( to FALL in love )
tomber malade
ziek worden ( to FALL ill )
être en train
bezig zijn
être occupé
bezig zijn, bezet zijn
adorer
dol zijn op
acheter
kopen
appeler
opbellen, bellen, roepen, noemen
rendre visite
bezoeken
ouvrir ( ouvert )
openen ( geopend, open )
rentrer
thuiskomen, naar binnen gaan
changer
veranderen, wisselen
essayer
proberen, passen
quitter
verlaten
recevoir
ontvangen
rêver
dromen
réfléchir
nadenken
ressembler à
lijken op
suivre ( je suis, j'ai suivi )
volgen ( ik volg, ik heb gevolgd )
découvrir ( découvert )
ontdekken ( ontdekt )
voir ( ils voient, j'ai vu, je verrai )
zien ( zij zien, ik heb gezien, ik zal zien )
avoir du mal
moeite hebben
avoir mal
pijn hebben
choisir
kiezen, uitzieken
arriver
aankomen maar ook: gebeuren/overkomen
voyager
reizen
vivre ( il vit, il vivait, il a vécu )
leven, wonen ( hij leeft, leefde, heeft geleefd )
devenir
worden
revenir
terugkomen
prévenir
voorkomen, waarschuwen
venir
komen
ignorer
niet weten
regretter
betreuren, spijt hebben
devoir (je dois, je devais, j'ai dû )
moeten , zullen ( ik moet, moest, heb moeten )
exister
bestaan ( il existe - er bestaat, er bestaan )
ête à l'aise
op je gemak zijn
sentir
ruiken, voelen
se sentir ( je me sens )
zich voelen ( ik voel me )
dépenser
uitgeven
gagner
winnen, verdienen
aider
helpen
mettre fin à
een einde maken aan
j'aurai
ik zal hebben
ça sera
het zal zijn
il pourra
hij zal kunnen
je voudrais
ik zou willen, ik wil graag
on ferait
men zou doen, we zouden doen
que je fasse
dat ik doe
je me souviens
ik herinner me
il a été
hij is geweest
il y a
er is / er zijn
il y a une année
een jaar geleden ( il y a + tijdsbepaling )
interdit
verboden
partout
overal
loin
ver
ici
hier
le monde entier
de hele wereld
y
er
la sortie
de uitgang
là
daar
là-bas
daarginds
nulle part
nergens
toujours
altijd, nog altijd, nog steeds
maintenant
nu
aujourd'hui
vandaag, nu, tegenwoordig
demain
morgen
hier
gisteren