Looks like no one added any tags here yet for you.
psychologie volgens Roediger
de wetenschappelijke studie van de mentale processen en het gedrag
psychologie volgens Zimbardo
de empirische studie van de mentale processen en het gedrag
pseudowetenschap
elke poging om fenomenen uit natuurlijke wereld te verklaren die niet gebaseerd is op empirische observatie of op de wetenschappelijke methode
kenmerken wetenschappelijke psychologie
systematisch empirisme
publiek verifieerbare kennis
falsifieerbaarheid
systematisch empirisme
op systematische manier kijken naar het gedrag van mensen
publiek verifieerbare kennis
als je het niet kan repliceren, is het geen wetenschap
als iemand het repliceert, moet die dezelfde resultaten bekomen
falsifieerbaarheid
= toetsbare theorieën: fouten moeten aantoonbaar zijn
5-stapsproces wetenschappelijke methode
hypothese
gecontroleerde test
objectieve gegevens verzamelen
analyseren van de resultaten
publiceren, bekritiseren, en repliceren van de resultaten
naturalistische observatie
vaak 1e stap in meer gecontroleerd onderzoek: gewoon observeren in natuurlijke omgeving
gevalstudie
uitvoerige studie van 1 geval
interview
directe bevraging (neutraal, geen woorden in de mond leggen)
survey
verzamelen van steekproef van opinies: representativiteit is belangrijk (WEIRD)
W: western
E: educated
I: indsutrialized
R: rich
D : democratic
→ niet representatief
psychologische test
cognitieve test (iq-test) of persoonlijkheids- of attitudetest (vragenlijst)
beoordeling kwaliteit v/e test
standaardisatie
betrouwbaarheid
validiteit
3 impliceert 2 (omgekeerd niet)
correlationele studies
correlatiecoëfficiënt wordt berekend tussen 2 variabelen = hoe sterk is de samenhang (correlatie = r)
causaliteit
een verandering in de ene variabele zorgt voor een verandering in de andere variabele
experimentele studie
wetenschapper manipuleert de werkelijkheid
absolute drempel
hoeveel stimulatie nodig voor detectie
differentiële drempel
kleinste hoeveelheid waarmee de stimulus gewijzigd kan worden en toch als verschillend wordt ervaren
treffer/hit
stimulus wordt aangeboden en pp hoorde het
correcte verwerping
geen stimulus aangeboden en pp hoorde niet
misser
stimulus aangeboden en pp hoorde niets
vals alarm
geen stimulus aangeboden en pp hoorde iets
wet van weber
het juist merkbare verschil is een fractie van de standaardstimulus (S): JMB = (S’-S)/S of (delta S)/S
weberfracties
geluidsfrequentie (0.003)
lichtintensiteit (0.01)
geurconcentratie (0.07)
drukintensiteit (0.14)
geluidsintensiteit (0.15)
smaakconcentratie (0.20)
illusie
aantoonbare foutieve ervaring van een stimulus patroon door iedereen gedeeld in dezelfde perceptuele omgeving
perceptuele constantie
vaardigheid die we hebben om dezelfde objecten te herkennen in verschillende omstandigheden zoals veranderingen in belichting, afstand, of locatie
binoculaire dispariteit
onze ogen staan niet op dezelfde plaats dus daar valt op andere manier licht op, dat wordt gecombineerd tot 1 beeld
binoculaire convergentie
manier waarop ogen draaien geeft ons informatie over hoe ver iets zich bevindt
ver weg: ogen minder naar elkaar
dichtbij: ogen draaien meer naar elkaar
relatieve bewegingsparalax
schijnbare positie van voorwerp varieert t.o.v. ander voorwerp of op achtergrond als het vanuit verschillende posities wordt bekeken
wet van het effect
positieve gevolgen versterken het gedrag, negatieve gevolgen verzwakken het gedrag (thorndike: temporele contiguïteit)
klassieke conditionering
na het luiden van een bel toont de hond een oriëntatiereflex, gevolgd door snoepje. na een aantal keer herhalen is er een conditioneringsproces en zal het luiden van de bel zorgen voor de aanmaak van speeksel omdat de hond de bel relateert aan een snoepje.
aversieve conditionering
de voorwaardelijke en onvoorwaardelijke reacties zijn verschillende van aard: bel gevolgd door schok. na een aantal keer treedt er conditionering op en zal de hond na het horen van de bel een voorwaardelijke angstreactie tonen
prikkelveralgemening
hond ziet blauw licht en krijgt voeding tot er conditionering is. dan wordt er geel of groen licht getoond en toont de hond toch een zwakke voorwaardelijke reactie => de hond ziet gelijkenissen. hier kunnen we ook uithalen welke kleur de hond het meest op blauw vind lijken
prikkeldiscriminatie
blauw gevolgd door beloning, geel niet => reactie op blauw, maar niet op geel
hoge-ordeconditionering
blauw gevolgd door schok, dan bel gevolgd door blauw (nooit bel gevolgd door schok), dan weer blauw gevolgd door schok => hond legt verband tussen bel en schok
primaire bekrachtigers
je moet er niets voor doen (eten als je honger hebt)
secundaire bekrachtigers
iets wat in het begin geen belonende waarde heeft, maar kan gekoppeld worden aan primaire berkrachtiger
shaping
een dier ongewoon gedrag aanleren door de lat eerst laat te leggen en dan steeds te verhogen
chaining
ketting van gedragingen: best achteraan beginnen: G5 belonen, dan G4 aan G5 plakken dus als G4 wordt vertoond 2 keer belonen en zo tot aan G1 gaan
discriminatieve controle
generalisatie tegengaan (enkel bekrachtigen als gedrag wordt uitgevoerd na stimulus, niet altijd)
licht en gedrag => belonding
geen licht, wel gedrag => geen beloning
bijgeloof experimenten
als er iets positief gebeurd en je deed ervoor iets speciaal zal je denken dat je actie bekrachtigd werd en deze actie vaker vertonen (= bijgeloof) ook al is dat niet de rede dat het gebeurde
observationeel leren
het zien van agressief gedrag kan leiden tot het vertonen van agressief gedrag
inzichtelijk leren
apen in kooi die banaan zien maar er niet aankunnen: ze gaan een stok gebruiken om de banaan dichter bij te leggen
zintuigelijk geheugen
voor elk zintuig hebben we een geheugen
werkgeheugen
buffer die info naar ons LT-geheugen stuurt. het enige geheugen waarvan we ons bewust zijn
impliciet/procedureel geheugen
onbewust herinneringen zoals gewoonten of vaardigheden (autorijden)
expliciet/declaratief geheugen
bewuste herinneringen: bewust beleven/oproepen
semantisch geheugen
dingen die je hebt geleerd, maar waarvan je niet meer weet waar of wanneer je ze hebt geleerd
episodisch/autobiografisch geheugen
info over gebeurtenissen/feiten uit je eigen leven
3 stadia van informatie opdoen
inprenten van informatie
bewaren van informatie
oproepen van informatie
in elk stadium kan er iets fout gaan
flashbulb memories
een gebeurtenis die je verrassend vond of waar je emotioneel van werd, onthoud je beter
childhood amnesia
je kan je niets herinneren van wat voor je 2 jaar is gebeurd, ook al denk je soms dat je het je nog herinnerd
verdrongen herinneringen
mensen kunnen slecht/niet herinneringen onderdrukken ook al proberen ze die te vergeten
situationisme
visie dat omgevingscondities het gedrag zo sterk als of sterker dan persoonlijke disposities beïnvloeden
sociale rol
een soort sociaal gedefinieerd gedragspatroon dat voorgeschreven wordt a/d personen in een bepaalde setting of groep (situatie persoon)
script
kennis v/d sequentie van gebeurtenissen en acties die voorgeschreven/verwacht worden in een bepaalde setting (standpunt situatie)
innerlijke acceptatie (gevolg van informationele beïnvloeding)
de groepsnorm volgen, ook al ben je niet akkoord
openlijke volgzaamheid
in de groep de groepsnorm volgen, maar individueel terug naar je eigen norm gaan
normatieve druk
druk om niet op te vallen binnen een groep (ook al is het antwoord van de meerderheid, dit toch volgen)
injunctieve normen
wat we denken dat anderen goedkeuren of afkeuren
descriptieve normen
wat doen/denken anderen effectief
diachronisch consequent
stabiel over tijd en situatie
synchronisch consequent
stabiel over diverse personen van minderheid
socialisatieproces
opgevoed met noodzakelijkheid naar gehoorzaamheid aan autoriteit (ouders, agent, scheids, …)
sociale activatie
sociale blootstelling staat centraal bij sociale activatie: minimale invulling voor het effect van socius (soortgenoot) op het gedrag = welk effect heeft de aanwezigheid van iemand anders op ons gedrag, zonder dat die anderen een poging doen om mijn gedrag te beïnvloeden
sociale belemmering
de aanwezigheid van een (passieve) soortgenoot belemmert het creatief handelen
sociale facilitatie
betere prestatie als iemand toekijkt
dominante respons
respons die in een concrete situatie de grootste waarschijnlijkheid heeft op uitbrengen, wat kan je goed?
belemmering: meer foutieve responsen
facilitatie: je maakt meer correcte responsen
leren
overgang van foutieve dominante respons naar gewenste dominante respons
sociale activeringshypothese
als je iets goed kan en er komt een persoon bij gaat het waarschijnlijk beter, maar als je iets niet goed kan en er komt dan een persoon bij gaat het waarschijnlijk slechter
sociaal parasiteren
de aanwezigheid van anderen zorgen niet noodzakelijk voor een verhoging van de activatie => er moeten bepaalde condities zijn (te makkelijk: gebrek aan motivatie)
attributieproces/attributietheorie
waar leggen we oorzaken van ons eigen gedrag en dat van anderen? en waaraan schrijven we successen en mislukkingen toe?
interne attributies
ik doe dit omdat ik zo ben, omdat ik dat wil => dit heeft onze voorkeur: wij willen alles percipiëren in termen van figuur en achtergrond
externe attributies
ik heb mij zo gedragen omdat ik uitgelokt werd door anderen
covariatiemodel
3 mogelijke oorzaken van gedrag (Kelley)
persoon
situatie
moment of omstandigheid
= normatieve attributietheorie van Kelley
consensus
gedragen anderen zich ook zo in deze situatie? als anderen zich ook zo gedragen ben je niet geneigd om het gedrag toe te schrijven aan de persoon
kenmerkendheid
lokken andere situaties (bij deze persoon) hetzelfde gedrag uit of is het gedrag kenmerkend voor dit moment? als dat niet zo is dan kan je het toeschrijven aan dit specifieke moment
consistentie
gedraagt deze persoon zich steeds op dezelfde manier? als dat zo is, zijn we geneigd om het gedrag toe te schrijven aan de persoon op zich
fundamentele attributiefout
alles wat opvalt trekt aandacht en wordt meer invloed aan toegeschreven. de rest vervaagt op de achtergrond
continuïteit (expected utility theory)
iemand moet steeds een gok tussen het best en slechtst mogelijke resultaat verkiezen boven een middelmatige uitkomst als het best mogelijke resultaat met grote waarschijnlijkheid zal optreden
subjective expected utility theory
subjectieve i.p.v. objectieve probabiliteiten: er bestaan keuzes waarbij een gebeurtenis maar 1 keer kan voorkomen, je kan dat moeilijk weken met probabiliteiten
loss aversion
er is iets vervelend aan iets moeten afgeven, daarom gaan onderhandelingen in conflictsituaties zo moeilijk
endownment effect
mensen vragen een hogere prijs bij verkopen dan wat ze er zelf voor zouden geven
heuristiek
soort snelle vuistregel die verschillend is van het echt precies en nauwkeurig afwegen van verschillende opties of mogelijkheden
conjunction fallacy
vaak lijkt het waarschijnlijker dat een saai persoon boekhouder en jazzmuzikant is dan alleen jazzmuzikant omdat boekhouder bij de saaie beschrijving past, maar naarmate er meer details worden gegeven, wordt de waarschijnlijkheid kleiner (maar kan de representativiteit vergroten)
gambler’s fallacy
hoe vaak je ook munt gooit na elkaar, de kans om opnieuw munt te gooien blijft ½ . als je moet kiezen welke reeks, dan is de overschakeling van kop naar munt steeds 0.5 (vaak wordt er gekozen voor de reeks met de meeste veranderingen, maar dit klopt niet)
base rate
frequentie waarmee een bepaalde eigenschap voorkomt in een populatie zonder enige specificatie
base rate neglect
veelvoorkomende cognitieve fout waarbij mensen de basisfrequentie (base rate) negeren of onderschatten wanneer ze oordelen of beslissingen maken. in plaats daarvan richten ze zich vaak op specifieke, maar mogelijk irrelevante, informatie
regressie naar gemiddelde
zolang de correlatie niet 1 is, doet er zich een bepaald fenomeen voor: de optimale predictie ligt dan dichter tegen gemiddelde dan de predictorvariabele
availibility heuristic
afleiden van een frequentie van een klasse of de probabiliteit van een gebeurtenis op basis van het gemak waarmee voorbeelden kunnen worden opgeroepen (als iets vaak in de krant komt zal die gebeurtenis vaker worden ingeschat t.o.v. een andere gebeurtenis ook al komt die andere gebeurtenis vaker voor en verschijnt die gewoon niet in de krant = rol media)
assertief
opkomen voor jezelf zonder de gevoelens en belangen van een ander uit het oog te verliezen
confirmation bias
zoeken naar bevestiging en niet naar ontkrachting
2 systemen van denken
automatisch en snel: kost geen moeite (vb. autorijden)
gestuurd o.b.v. aandacht, kost moeite, inspanning, en concentratie
SMORC
= simple, model of rational crime:
voordeel dat je ergens bij hebt
risico op negatieve gevolgen
hoe groot is de boete
cognitieve dissonantie
als je toegeeft dat je hebt gelogen om je zelfbeeld hoog te houden (ik ben eerlijk) => mensen ‘vergeten’ vaak hun oneerlijkheden, of verzinnen er excuses voor
minimal group paradigm
hoe weinig gelijkenissen er nodig zijn om een groepsgevoel tot stand te brengen en je binnen je groep je groepsleden bevoordeelt en de anderen benadeelt
coderingshypothese
emoties worden op dezelfde manier geuit door mensen uit verschillende culturen
decoderingshypothese
emoties worden op dezelfde manier geïnterpreteerd door mensen uit verschillende culturen (maar niet even goed als mensen uit dezelfde cultuur)
meta-analyse
techniek om gegevens te combineren zodat je over veel meer gegevens beschikt en je besluit betrouwbaarder is