1/59
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
commencer
beginnen begon begonnen begonnen (z)
visiter
bezoeken bezocht bezochten bezocht
rester
blijven bleef bleven gebleven (z)
apporter
brengen bracht brachten gebracht
faire
doen deed deden gedaan
boire
drinken dronk dronken gedronken
plonger
duiken dook doken gedoken
manger
eten at aten gegeten
aller
gaan(naar) ging gingen gegaan (z)
avoir
hebben had hadden gehad
aimer
houden hield hielden gehouden
choisir
kiezen koos kozen gekozen
regarder
kijken keek keken gekeken
grimper
klimmen klom klommen geklommen
venir
komen kwam kwamen gekomen (z)
acheter
kopen kocht kochten gekocht
rire
lachen lachte lachten gelachen
lire
lezen las lazen gelezen
marcher / courir
lopen liep liepen gelopen (z si déplacement)
emporter
meenemen nam…mee namen…mee meegenomen
prendre
nemen nam namen genomen
dejeûner
onbijten onbeet onbeten ontbeten
se lever
opstaan stond…op stonden…op opgestaan (z)
rechercher
opzoeken zocht…op zochten…op opgezocht
rouler
rijden reed reden gereden
écrire
schrijven schreef schreven geschreven
dormir
slapen sliep sliepen geslapen
parler
spreken sprak spraken gesproken
être debout
staan stond stonden gestaan
revenir
terugkomen kwam…terug kwamen…terug teruggekomen (z)
sortir
uitgaan ging…uit gingen…uit uitgegaan (z)
séjourner
verblijven verbleef verbleven verbleven (z)
oublier
vergeten vergat vergaten vergeten
perdre
verliezen verloor verloren verloren
partir
vertrekken vertrok vertrokken vertrokken (z)
demander
vragen vroeg vroegen gevraagd
trouver
vinden vond vonden gevonden
voler (dans les airs)
vliegen vloog vlogen gevlogen
voir
zien zag zagen gezien
être
zijn was waren geweest
chercher
zoeken zocht zochten gezocht
nager
zwemmen zwom zwommen gezwommen
confisquer
afnemen nam…af namen…af afgenomen
convenir (ex : un rdv)
afspreken sprak…af spraken…af afgesproken
imaginer
bedenken bedacht bedachten bedacht
comprendre
begrijpen begreep begrepen begrepen
décider
besluiten besloot besloten besloten/beslist
penser
denken dacht dachten gedacht
donner
geven gaf gaven gegeven
aider
helpen hielp hielpen geholpen
tenir
houden hield hielden gehouden
recevoir
krijgen kreeg kregen gekregen
pouvoir (capacité)
kunnen kon konden gekund
mentir
liegen loog logen gelogen
devoir
moeten moest moesten (gemoeten)
pouvoir (permission)
mogen mocht mochten (gemogen)
exagérer
overdrijven overdreef overdreven overdreven
déceder
overlijden overleed overleden overleden (zijn)
traverser
oversteken stak…over staken…over overgestoken
crier
roepen riep riepen geroepen