1/88
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
aller
gaan
venir
komen
arriver
aankomen
vertrekken
partir
binnengaan
entrer
uitgaan
sortir
omhoog gaan
montrer
naar beneden gaan
descendre
naître
geboren worden
sterven
mourir
vallen
tomber
blijven
rester
terugkeren
retourner
rentrer
terug naar huis gaan
langskomen
passer
waarderen
apprécier
toevertrouwen
confier
roepen
crier
bedanken
remercier
controleren
vérifier
publiceren
publier
aankondigen
annoncer
vooruitgaan
avancer
(zich) verplaatsen
(se) déplacer
uitwissen
effacer
zich oefenen
s’exercer
werpen
lancer
bedreigen
menacer
plaatsen
placer
uitspreken
prononcer
heten
s’appeler
(zich) herinneren
se rappeler
vernieuwen
renouveler
spellen
épeler
doorbladeren
feuilleter
projecteren
projeter
verwerpen
rejeter
blaffen
aboyer
doen schrikken
effrayer
gebruiken
employer
(zich) vervelen
(s’) ennuyer
proberen / passen
essayer
(zich) afdrogen
(s’) essuyer
schoonmaken
nettoyer
verdrinken
se noyer
betalen
payer
vervolledigen
compléter
overdrijven
exagérer
(zich) verontrusten
(s’) inquiéter
indringen
pénétrer
voorafgaan
précéder
verkiezen
préférer
beschermen
protéger
herhalen
répéter
openbaren
révéler
drogen
sécher
opvolgen
succéder à
veranderen
changer
zich omkleden
se changer
verbeteren
corriger
verhuizen
déménager
aanmoedigen
encourager
eisen
exiger
mengen
mélanger
zwemmen
nager
sneeuwen
neiger
delen
partager
beschermen
protéger
ordenen
ranger
beëindigen
achever
meebrengen
amener
meenemen
emmener
opheffen
lever
opstaan
se lever
leiden
mener
vriezen
geler
pellen
peler
wegen
peser
wandelen
se promener
zaaien
semer
denken
penser
vergeten
oublier
eten
manger
beginnen
commencer
kopen
acheter
bellen
appeler
gooien
jeter
steunen
appuyer
hoop
espérer