1/95
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
pensare
denken
pensoso, pensosa
peinzend, in gedachten verzonken
il pensiero
de gedachte, het denken
decidere
besluiten, beslissen
la decisione
het besluit, de beslissing
La sua decisione ha sconvolto tutti i miei piani.
Haar beslissing heeft al mijn plannen in de war gebracht.
definitivo, definitiva
definitief
definire (isc)
definiëren, beschrijven, bepalen
sconvolgere (sconvolto)
in de war sturen; in verwarring brengen
logico, logica
wijsgeer in de logica, logisch
In questo momento non sono in grado di pensare in modo logico.
Momenteel ben ik niet in staat om logisch na te denken
intelligente
intelligent, slim
capire (isc)
verstaan, begrijpen
afferrare
begrijpen, vatten
il cervello
de hersenen, het brein
la mente
de geest
mentale
mentaal
evidente
duidelijk, natuurlijk
comprendere (compreso)
begrijpen, snappen
Per quanto mi sforzi di comprenderlo, proprio non ci riesco.
Hoe erg ik mijn best ook doe om het te begrijpen, het lukt me niet.
la comprensione
het begrip
comprensivo, comprensiva
begripvol
comprensibile
begrijpelijk
incomprensibile
onbegrijpelijk, onverstaanbaar
facile
makkelijk
difficile
moeilijk
complicato, complicata
gecompliceerd, ingewikkeld
Quando parli con uno straniero dovresti cercare di esprimerti in modo meno complicato.
Wanneer je met een buitenlander praat, moet je proberen om je minder gecompliceerd uit te drukken.
la complicatezza
de complexiteit, de ingewikkeldheid
formulare
formuleren
Cerca di formulare questa frase in modo più corretto.
Probeer deze zin correcter te formuleren.
il problema
het probleem
la soluzione
de oplossing
la facilità
het gemak, de gemakkelijkheid
la difficoltà
de moeite, de moeilijkheid
affrontare
de strijd aanbinden met, het hoofd bieden, aanpakken, aangaan
problematico, problematica
problematisch
risolvere (risolto)
oplossen, een oplossing vinden
la possibilità
de mogelijkheid
preoccupato, preoccupata
bezorgd, ongerust
la sapienza
de wijsheid
sapere
weten, kunnen
volere
willen
supporre (supposto)
veronderstellen, aannemen
Suppongo che tu sappia quello che fai.
Ik neem aan dat je weet wat je doet.
la supposizione
de veronderstelling, het vermoeden
l'idea (v)
het idee
immaginarsi
zich indenken, zich voorstellen
Mi immagino già quello che succederà domani.
Ik denk me al in wat er morgen zal gaan gebeuren.
immaginario, immaginaria
denkbeeldig, fictief
l'immaginazione
de verbeelding
probabilmente
waarschijnlijk
la probabilità
de waarschijnlijkheid, de kans
figurarsi
zich voorstellen, zich een beeld maken
Figurati tu cosa mi ha risposto!
Stel jij je voor wat hij mij geantwoord heeft!
Non mi disturba affatto, si figuri!
U stoort mij helemaal niet, hoor!
credere
geloven, denken
la preoccupazione
de zorg, bezorgdheid
preoccuparsi di
zich zorgen maken om
il senso
de betekenis, de zin
il senso di colpa
het schuldgevoel
ricordarsi di
zich herinneren (aan)
il ricordo
de herinnering
ricordare qualcuno/qualcosa
iemand/iets herinneren
negare
ontkennen
la negazione
de ontkenning
combinare
doen, bereiken
Le nostre opinioni non combinano molto.
Onze meningen bereiken niet veel.
Che cos'hai combinato?
Wat heb je uitgehaald?
dimenticare
vergeten, verzuimen
Non dimenticherò mai i giorni passati in Italia.
Ik zal nooit de doorgebrachte dagen in Italië vergeten.
dimenticarsi di fare qualcosa
vergeten te
ragionare
redeneren, logisch denken, nadenken
la ragione
het verstand, de rede
avere ragione/torto
gelijk hebben, ongelijk hebben
ragionevole
redelijk, verstandig
intellettuale
intellectueel
l'intelligenza
de intelligentie, het verstand
l'ignoranza
de onwetendheid, de onbekendheid
ignorante (come un asino)
onwetend
ignorare
negeren
snobbare
uit de hoogte doen, negeren, neerkijken op
I tuoi amici mi snobbano, vorrei sapere perché.
Jouw vrienden kijken op mij neer, ik zou willen weten waarom.
il cafone, la cafona
de lomperik
progettare
plannen, ontwerpen
Abbiamo progettato di andare in Italia in agosto.
We hebben gepland om in augustus naar Italië te gaan.
omettere (omesso)
nalaten, weglaten
tralasciare
weglaten, verzuimen
programmare
plannen, een plan opstellen
Voglio programmare bene i miei studi.
Ik wil mijn studie graag goed plannen.
il programma
het programma, het plan
la programmazione
de planning, de programmering
pensarci
eraan denken, ervoor zorgen, erover nadenken
Ai biglietti ci pensa Giorgio.
Giorgio zorgt voor de kaartjes.
riflettere (su) (riflesso)
nadenken, overwegen
la riflessione
het nadenken, de overweging