duits se1

Wie geht es dir?

Hoe maak je het?

Mir geht es gut.

Met mij gaat het goed.

Danke für deinen Brief.

Bedankt voor je brief.

Ich habe deine Anzeige in der Zeitschrift gefunden.

Ik heb je advertentie in het tijdschrift gevonden.

Ich schreibe dir, weil

Ik schrijf je omdat

Ich möchte gern mit dir korrespondieren, weil

Ik wil graag met jou corresponderen omdat

Ich freue mich sehr auf

Ik verheug me zeer op

Ich danke dir im Voraus

Ik dank je bij voorbaat

spätestens nächste Woche

uiterlijk volgende week

Ich möchte

Ik wil (graag)

fragen

vragen (om) (informatie)

bitten

vragen (om) (verzoek)

eine Bitte

een verzoek

Vor zwei Monaten habe ich

Twee maanden geleden heb ik

Es ist zwei Monate her

Het is twee maanden geleden

Ich freue mich auf

Ik kijk uit naar …

Ich freue mich, dass

Ik ben blij dat

Was hältst du von

Wat vind je van

Ich schlage vor

Ik stel voor

Ich bedaure, dass

Het spijt me, dat

so schnell wie möglich

zo snel mogelijk

Ich bin einverstanden

Ik ben het eens

Ich bin auch deiner Meinung

Ik ben het niet eens.

Ich hoffe, dass

Ik hoop dat

Ich würde mich freuen, wenn

Ik zou het leuk vinden, als

bekommen

krijgen

schicken

sturen

schauen

Kijken

Ich wäre/hätte/könnte

Ik zou … zijn/hebben/kunnen

Ich müsste/sollte

Ik zou … moeten

d.h./das heißt

d.w.z.

Das scheint mir

Dat lijkt me

im Augenblick

op dit ogenblik

Es lohnt sich

Het is de moeite waard

das Abitur

Het eindexamen

Ich habe vor./habe die Absicht

Ik ben van plan (om)

Zeit verbringen

tijd doorbrengen

Ich besuche das Gymnasium

Ik zit op Havo/Vwo

Es handelt sich um

het gaat om

im Namen

namens

nächstes Jahr

volgend jaar

Ich bin 1994 geboren.

Ik ben geboren in 1994.

Mein Geburtstag ist am 23. März.

LMijn verjaardag is op 23 maart.

Dein am Wochenen

het weekend

deine Bitte

jouw verzoek

Zuerst

op de eerste plaats

zuletzt

tenslotte

empfehlen

aanbevelen

das Alter

de leeftijd

meinen

bedoelen