1/77
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
abiotische factor
invloed uit de levenloze omgeving
accumulatie
ophoping van gifstoffen in een organisme
adaptaties
erfelijke veranderingen in uiterlijke kenmerken of gedrag van een soort
archaea
een van de drie domeinen met eencellige organisme met cirkelvormig DNA los in de cel; bij sommige soorten is het celmembraam enkelvoudig
beperkende factor
de factor die de groei van een populatie het meest beperkt
binominale naamgeving
De wetenschappelijke naam van organisme bestaat uit twee delen: De geslachtsnaam (met hoofdletter) gevolgd door soortaanduiding
biotische factor
invloed van een organisme
commensalisme
(+/-) langdurige relatie waarvan één soort voordeel heeft en de andere geen voor of nadeel
domein
hoogste groep in de moderne taxonomie, elk met een eigen type rRNa: archaea, bacteriën en eukaryoten
draagkracht
de maximale capaciteit van een gebied om voldoende schuil en nestplaatsen te leveren, zodat de grootte van de populatie jarenlang constant blijft
eilandtheorie
beschrijft het verband tussen biodiversiteit en factoren als de grootte van een eiland en de afstand die organisme moeten afleggen om er te komen.
epifytisme
vorm van commensalisme bij planten, waarbij de ene soort op de anderen leeft
fitness
het vermogen om bepaalde allelen door te geven aan de volgende generatie
flessenhalseffect
een verandering in allelfrequenties na een epidemie, brand of andere ramp waarbij het aantal individuen/allelen sterk is afgenomen
founder effect
bij kolonisatie is de allelensamenstelling van de nieuwe populatie minder gevarieerd dan de allelensamenstelling van de oorspronkelijke populatie
genetic drift
het door toeval afnemen of toenemen van de frequentie van een bepaald allel
habitat
leefomgeving van plant en dier, met de specifieke biotische en abiotische eisen van een soort
herintroductie
het opnieuw uitzetten van een dierensoort die is verdwenen uit het habitat
inteelt
de kruising van nauwverwanten dieren, waarbij afwijkingen kunnen ontstaan
mutualisme
langdurige (+/+) relatie waarvan beide soorten voordeel hebben
niche
de omschrijving van hoe een soort de omgeving gebruikt en beïnvloedt
ontsnippering
het met elkaar verbinden van versnipperde gebieden met tunnels en ecoducten
optimumgebied
de waarden van de biotische en abiotische factoren waarbij een organisme het best gedijt
parasitisme
langdurige (+/-) relatie waarvan één soort voordeel heeft en de andere nadeel
persistent
stof die in een voedselketen slechts langzaam afbreekt
populatie
groep organisme van de zelfde soort in een bepaald gebied
predatie
het jagen op prooi
predator-prooirelatie
de relatie tussen prooi en de natuurlijke-vijand
soort
een groep organisme die overeenkomsten in uiterlijke kenmerken vertonen en de mogelijkheid hebben om vruchtbare nakomelingen te krijgen
symbiose
langdurige relatie tussen twee soorten
tolerantiecurve
grafische weergaven van de tolerantiegrenzen en het optimumgebied
versnippering
het opdelen van het leefgebied van een soort in kleine stukken
verstoring
een snelle en blijvende verandering in een ecosysteem
voedselketen
het doorgeven van energierijke voedingstoffen in een ecosysteem van de ene soort naar de anderen; een voedselketen begint bij de producent
voedselrelatie
een soort eet de andere soort
voedselweb
onderling verbonden voedselketen in een ecosysteem
aeroob
in aanwezigheid van O2
ammonificatie
anaeroob procces waarbij uit stikstofhoudende stoffen amoniak (NH3) en ammonium (NH4+) ontstaan
anaeroob
bij afwezigheid van O2
anorganische stof
eenvoudige stof die vrij in de natuur voorkomt zoals water, zuurstof en kalkzout; bevat heen C keten of C-H binding
biomassa
de totale massa aan energierijke stoffen van een groep organismen in een ecosysteem of van een trofisch niveau
bruto primaire product (BPP)
hoeveelheid energie uit zonlicht die producenten vastleggen in hun organische stoffen
chemo-autotroof
organismen die organsische stoffen opbouwen met behulp van energie uit oxidatie van eenvoudige anorganische stoffen
chemosynthese
proces waarbij sommige soorten bacteriën, uit anorganische CO2 en H2O (bij bacteriën H2S), het organische energierijke, C6H12O6 (glucose) opbouwen met behulp van energie uit oxidatie van eenvoudige anorganische stoffen
climaxstadium
het laatste ecosysteem in een successiereeks
consument van de derde orde
het derde heterotrofe organisme in een voedselketen (omnivoor of carnivoor)
consument van de tweede orde
het tweede heterotrofe organisme in een voedselketen (omnivoor of carnivoor)
consument van de eerste orde
het eerste heterotrofe organisme in een voedselketen (omnivoor of herbivoor)
consumenten
organismen die hun organische stoffen uit andere organismen halen
denitrificatie
het omzetten van nitraat (NO3) in stikstofgas (N2)
dissimilatie
afbraak van stoffen
ecologische voetafdruk
de hoeveelheid land en water die een mens gebruikt als leefruimte, productieruimte en om zijn afval te laten verwerken
energiestroomschema
stroomschema van de energierijke biomassa op een trofisch niveau in een ecosysteem
eutrofiëring
verrijking van het opervlaktewater met voedingstoffen
exoten
soorten die door mensenlijk handelen afkomstig zijn van een gebied en zich vestigen in een ecosysteem
foto-autotroof
organismen die organische stoffen opbouwen met behulp van energie uit licht
fotochemische stikstoffixatie
chemische reactie tijdens onweer tussen O2 en N2 waarbij NO2 en NO3 ontstaan
fotosynthese
proces waarbij groene planten en sommige soorten bacteriën, uit anorganische CO2 en H2O (bij bacteriën H2S), het organische energierijke C6H12O6 (glucose) opbouwen met behulp van energie uit licht
heterotroof
organismen die organische stoffen gebruiken afkomstig van andere organismen
kringloop
de manier waarop elementen via de voedselketens weer
terug komen tot hun oorspronkelijke vorm
langzame C-kringloop
de koolstof (C) is miljoenen jaren opgeslagen in de bodem, vooral in de vorm van
fossiele brandstoffen en CaCO
netto primaire productie (NPP)
de hoeveelheid gevormde organische stoffen die producenten beschikbaar hebben als bouwstof voor de voortgezette assimilatie (in kJ/m2/
dag of in kJ/m3/dag)
nitrificatie
aeroob proces waarbij nitrietbacteriën ammoniak (NH3) en ammonium (NH4+) omzetten in nitriet (NO2−) en nitraatbacteriën nitriet omzetten in nitraat (NO3−)
organische stof
stof gemaakt door een organisme, bijvoorbeeld glucose of eiwit; bevat een C-keten en C–H-bindingen
pioniersoorten
de eerste producenten aan het begin van een successie in een ecosysteem
piramide van biomassa
geeft aan hoe de biomassa op een bepaald tijdstip is verdeeld over de trofische niveaus
piramide van productiviteit
geeft aan hoe het berekende jaargemiddelde van de biomassa in een ecosysteem verdeeld is over de
trofische niveaus
primaire successie
successie die start op kale grond
producenten
organismen die
organische stoffen opbouwen uit
anorganische stoffen
reducenten
schimmels en bacteriën in een ecosysteem die als laatste schakel van een voedselketen organisch (rest)materiaal afbreken
rotting
anaerobe afbraak van organische stoffen door reducenten
secundaire successie
successie die start na een ernstige verstoring op een al gevormde en al aanwezige humuslaag
sink
een plaats in de koolstofkringloop om koolstof (in de vorm van fossiele brandstof of kalk) op te slaan
snelle koolstofkringloop
de koolstof (C) gaat van producenten naar consumenten en komt via reducenten weer beschikbaar voor de producenten; een deel van de koolstof komt in de voedselketen bij dissimilatie vrij als CO2, duurt maximaal een paar duizend jaar
source
een plaats in de koolstofkringloop waar opgeslagen koolstof vrijkomt
subclimaxstadium
stadium waar de successie blijft steken, (vlak) voor het climaxstadium
trofisch niveau
de plaats van een
organisme in een voedselketen
uitspoeling
het verdwijnen van voedingsstoffen uit het ecosysteem naar het grondwater