Dutch Biology Vocabulary Flashcards

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/121

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Flashcards with vocabulary terms and definitions related to biology, created from lecture notes.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

122 Terms

1
New cards

Cel

De kleinste levende eenheid waaruit organismen zijn opgebouwd.

2
New cards

Prokaryote cel

Eencellige organismen zonder celkern, waarbij het DNA los in het cytoplasma ligt.

3
New cards

Eukaryote cel

Organismen waarvan de cellen wel een celkern hebben, omgeven door een membraan.

4
New cards

Celmembraan

Dun vlies dat de cel begrenst en het inwendige van de cel scheidt van de omgeving.

5
New cards

Cytoplasma

Vloeistof in de cel waarin de celorganellen liggen.

6
New cards

Celkern

Donkere ronde structuur in het cytoplasma, waarin het DNA zich bevindt.

7
New cards

Celwand

Stevige wand buiten het celmembraan van plantencellen, die zorgt voor vorm en stevigheid.

8
New cards

Vacuole

Groot, duidelijk zichtbaar blaasje gevuld met celvocht in plantencellen.

9
New cards

Chloroplasten

Groene korrels in het cytoplasma van groene planten, die lichtenergie omzetten in chemische energie via fotosynthese.

10
New cards

Celorganellen

Kleine structuren in eukaryote cellen met elk een eigen functie.

11
New cards

Kernmembraan

Dubbel membraan dat de kern omgeeft en stoffen zoals RNA en eiwitten gecontroleerd in en uit de kern laat bewegen via kernporiën.

12
New cards

Chromatine

DNA dat rond eiwitten (histonen) is gewikkeld in de kern.

13
New cards

Nucleoli (kernlichaampjes)

Donkere vlekken in de kern waar ribosomaal RNA wordt aangemaakt.

14
New cards

Plastiden

Organellen van plantaardige cellen met verschillende vormen en functies, zoals chloroplasten, chromoplasten en amyloplasten.

15
New cards

Chloroplasten

Bevatten chlorofyl en zetten lichtenergie om in chemische energie via fotosynthese.

16
New cards

Chromoplasten

Bevatten gele, oranje of rode kleurstoffen en zorgen voor de kleur van bloemen en vruchten.

17
New cards

Amyloplasten

Slaan zetmeel op in opslagorganen zoals aardappelen.

18
New cards

Mitochondriën

Energiecentrales van de cel waar aerobe celademhaling plaatsvindt en ATP wordt geproduceerd.

19
New cards

Endoplasmatisch reticulum (ER)

Netwerk van membranen dat door de hele cel loopt en betrokken is bij de aanmaak van eiwitten (ruw ER) en lipiden (glad ER).

20
New cards

Golgi-apparaat

Stapel afgeplatte membraanzakjes die eiwitten bewerken, sorteren en verpakken in blaasjes.

21
New cards

Lysosomen

Verteringsorganellen die enzymen bevatten om grote moleculen en versleten celonderdelen af te breken.

22
New cards

Ribosomen

Plaats waar eiwitten worden gemaakt (translatie van mRNA).

23
New cards

Cytoskelet

Zorgt voor structuur, transport en beweging binnen de cel.

24
New cards

Centriolen

Alleen aanwezig in dierlijke cellen en vormen het spoelfiguur tijdens de celdeling.

25
New cards

Eenheidsmembraan

Membraan dat bestaat uit een dubbele laag fosfolipiden en voorkomt bij alle celmembranen en membranen van celorganellen in eukaryote cellen.

26
New cards

Autotroof

Zelfvoedend, bijvoorbeeld planten die zelf hun organische stoffen aanmaken via fotosynthese.

27
New cards

Heterotroof

Ander-voedend, afhankelijk van andere organismen voor voeding, zoals dieren en schimmels.

28
New cards

Passief transport

Verplaatsen van stoffen door het celmembraan zonder energieverbruik, volgens de concentratiegradiënt.

29
New cards

Diffusie

Verplaatsing van kleine, opgeloste deeltjes van een gebied met hoge concentratie naar een gebied met lage concentratie.

30
New cards

Osmose

Speciale vorm van diffusie waarbij water zich verplaatst door een semipermeabel membraan van een gebied met lage concentratie opgeloste stoffen naar een gebied met hoge concentratie opgeloste stoffen.

31
New cards

Actief transport

Vorm van transport waarbij de cel stoffen verplaatst tegen de concentratiegradiënt in, wat energie kost.

32
New cards

Endocytose

Opname van stoffen door de cel door een stukje van het celmembraan in te snoeren.

33
New cards

Exocytose

Afgifte van stoffen door de cel door blaasjes te laten versmelten met het celmembraan.

34
New cards

Fagocytose

Opname van vaste deeltjes door de cel.

35
New cards

Pinocytose

Opname van vloeistof met opgeloste stoffen door de cel.

36
New cards

Sachariden

Koolhydraten, dienen vooral als energiebron.

37
New cards

Lipiden

Vetachtige stoffen, onoplosbaar in water, met verschillende functies zoals energiereserve en bouwsteen van membranen.

38
New cards

Proteïnen

Eiwitten, grote moleculen opgebouwd uit aminozuren, vervullen tal van functies in de cel.

39
New cards

Nucleïnezuren

Zoals DNA en RNA, bevatten de genetische informatie van een organisme en sturen de eiwitsynthese aan.

40
New cards

Katabolisme

Afbraakreacties in een cel, waarbij grote moleculen worden afgebroken tot kleinere bestanddelen en energie vrijkomt.

41
New cards

Anabolisme

Opbouwreacties in een cel, waarbij kleinere moleculen worden samengevoegd tot grotere structuren, wat energie kost.

42
New cards

Intracellulaire vertering

Afbreken van materiaal binnenin de cel met behulp van lysosomen.

43
New cards

Autofagie

Proces waarbij de cel haar eigen versleten of beschadigde onderdelen afbreekt.

44
New cards

Enzymen

Eiwitten die chemische reacties in cellen mogelijk maken en versnellen.

45
New cards

Competitieve remming

Een stof die lijkt op het substraat bindt aan de actieve site en blokkeert het enzym tijdelijk.

46
New cards

Niet-competitieve remming

Een stof bindt op een andere plaats van het enzym (niet de actieve site), waardoor het enzym zijn vorm verliest en niet meer werkt.

47
New cards

Aerobe celademhaling

Afbraak van glucose met zuurstof, waarbij ATP wordt geproduceerd in de mitochondriën.

48
New cards

Anaerobe celademhaling

Afbraak van glucose zonder zuurstof, waarbij minder ATP wordt geproduceerd.

49
New cards

Glycolyse

Eerste stap van de afbraak van glucose, waarbij glucose wordt omgezet in pyruvaat in het cytoplasma.

50
New cards

ATP (adenosinetrifosfaat)

Universele energiedrager in cellen.

51
New cards

Celcyclus

Proces waarbij een cel groeit, haar DNA verdubbelt en zich uiteindelijk deelt in twee dochtercellen.

52
New cards

Interfase

Voorbereidingsfase van de celcyclus waarin de cel groeit en het DNA verdubbelt.

53
New cards

Mitotische fase (M-fase)

Fase van de celcyclus waarin de cel zich werkelijk splitst in twee nieuwe cellen.

54
New cards

Mitose

Verdeling van het genetisch materiaal over twee kernen.

55
New cards

Cytokinese

Verdeling van het cytoplasma en de organellen over twee dochtercellen.

56
New cards

Chromatine

Losse, vezelige structuur van DNA dat rond eiwitten (histonen) is gewikkeld in de celkern tijdens de interfase.

57
New cards

Chromosomen

Sterk opgevouwen en gecondenseerde chromatine vlak voor de celdeling (mitose of meiose).

58
New cards

Diploïd

Een cel bevat van elk chromosoom twee exemplaren: één van de moeder en één van de vader.

59
New cards

Haploïd

Een cel bevat van elk chromosoom maar één exemplaar.

60
New cards

DNA-replicatie

Proces waarbij een exacte kopie wordt gemaakt van het volledige genetisch materiaal.

61
New cards

Meiose

Speciaal soort celdeling die alleen voorkomt bij cellen die zich ontwikkelen tot voortplantingscellen (eicellen en zaadcellen).

62
New cards

Homologe chromosomen

Twee chromosomen van een paar die even lang zijn en dezelfde genen op dezelfde plaats bevatten, maar elk van een andere ouder komen.

63
New cards

Crossing-over

Uitwisseling van DNA tussen niet-zusterchromatiden van homologe chromosomen tijdens profase I van meiose.

64
New cards

Non-disjunctie

Fout tijdens de meiose waarbij chromosomen of chromatiden niet correct worden gescheiden.

65
New cards

Recombinatie

Proces waarbij genetisch materiaal wordt herschikt, waardoor de genetische variatie tussen individuen toeneemt.

66
New cards

Gametogenese

Proces waarbij geslachtscellen (gameten) worden gevormd: spermatogenese (zaadcellen) en oögenese (eicellen).

67
New cards

Spermatogenese

Vorming van zaadcellen in de testes.

68
New cards

Oögenese

Vorming van eicellen in de eierstokken.

69
New cards

Kenmerk

Waarneembare eigenschap van een organisme (bijvoorbeeld haarkleur, bloedgroep).

70
New cards

Gen

Stukje DNA dat de informatie bevat voor één bepaald eiwit of functioneel RNA.

71
New cards

Allel

Specifieke variant van een gen.

72
New cards

Genotype

Genetische informatie die een organisme bezit: de combinatie van allelen die je hebt voor een bepaald kenmerk.

73
New cards

Fenotype

Geheel van waarneembare kenmerken van een organisme, bepaald door het genotype en de invloed van de omgeving.

74
New cards

Monohybride kruising

Bestudeert de overerving van één eigenschap (één genpaar).

75
New cards

Dihybride kruising

Kijkt naar de overerving van twee eigenschappen tegelijk (twee genparen).

76
New cards

Codominantie

Beide allelen worden volledig tot expressie gebracht in het fenotype.

77
New cards

Partiële dominantie (intermediaire dominantie)

Het heterozygote genotype geeft een fenotype dat een tussenvorm is tussen de twee homozygote vormen.

78
New cards

Letale allelen

Allelen die, wanneer ze in bepaalde combinaties voorkomen, de overleving van het embryo of organisme verhinderen.

79
New cards

Multiple allelen

Meer dan twee allelen bestaan in de populatie voor éénzelfde gen.

80
New cards

Epistasie

Vorm van geninteractie waarbij het effect van één gen wordt beïnvloed of volledig onderdrukt door een ander gen.

81
New cards

Gekoppelde genen

Genen die dicht bij elkaar liggen op hetzelfde chromosoom en vaak samen worden doorgegeven.

82
New cards

Recombinatie

Uitwisseling van stukken DNA (crossing-over) tussen homologe chromosomen, waardoor gekoppelde genen toch gescheiden kunnen worden.

83
New cards

Geslachtsgebonden overerving

Genen liggen op de geslachtschromosomen en worden anders doorgegeven bij mannen en vrouwen.

84
New cards

Autosomaal

Een gen of eigenschap ligt op een autosoom, dus op een niet-geslachtschromosoom.

85
New cards

Stamboomanalyse

Methode om erfelijke kenmerken binnen een familie over meerdere generaties te bestuderen.

86
New cards

DNA (desoxyribonucleïnezuur)

Molecuul waarin de erfelijke informatie van een organisme zit opgeslagen.

87
New cards

Codon

Groepje van drie opeenvolgende basen in het DNA of RNA dat codeert voor een bepaald aminozuur, of voor een start- of stopsein bij de eiwitsynthese.

88
New cards

RNA (ribonucleïnezuur)

Molecule die qua structuur sterk lijkt op DNA, maar met enkele verschillen.

89
New cards

Transcriptie

Proces waarbij een gen op het DNA wordt gekopieerd naar een RNA-molecule (mRNA).

90
New cards

Translatie

Proces waarbij de basenvolgorde van het mRNA wordt omgezet naar een keten van aminozuren (eiwit).

91
New cards

Genregulatie

Proces waarbij cellen genen aan of uitschakelen afhankelijk van wat ze nodig hebben.

92
New cards

Mutaties

Blijvende veranderingen in het genetisch materiaal.

93
New cards

Genmutatie

Verandering in de basenvolgorde van een enkel gen.

94
New cards

Chromosoommutaties

Verandering in de structuur van één of meerdere chromosomen.

95
New cards

Genoommutaties

Verandering in het totale aantal chromosomen in een cel.

96
New cards

Modificaties

Veranderingen in het fenotype van een organisme die niet het gevolg zijn van een verandering in het genotype.

97
New cards

Epigenetica

Bestudeert hoe genen aan of uit kunnen worden gezet zonder dat de DNA-sequentie verandert.

98
New cards

Karyogram

Geordend beeld van de chromosomen van een individu, gerangschikt per paar en op grootte.

99
New cards

Klassieke veredeling

Verbeteren van planten of dieren door gerichte kruisingen van individuen met gunstige eigenschappen.

100
New cards

Polymerase Chain Reaction (PCR)

Techniek om in een laboratorium een specifiek stuk DNA snel en nauwkeurig te vermenigvuldigen.