1/101
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Westerse filosofie
1. De westerse filosofie, geworteld in de Grieks-Joods-Christelijke traditie, heeft universele waarheidsaanspraken en kenmerkt zich door zelfkritiek. Het is historisch verdeeld in pre-modern, modern en post-modern en heeft verschuivingen in cosmologie, antropologie en theologie doorgemaakt. Westerse filosofie worstelt met universaliteit en gesitueerdheid, kritiseert vooroordelen, en balanceert tussen wereldlijke invloeden en zelfreflectie. We spreken ook over westers omdat ze de facto de basis werd van wereldwijde discussies, van het concept mensenrechten tot dat van de wetenschappelijke methode.
evolutie van de kosmologie
evolutie van de kosmologie: De evolutie van de westerse cosmologie weerspiegelt filosofische verschuivingen in wereldbeelden. Van een gedetermineerd, vastgelegd model onder Einstein naar een creatieve, ongedetermineerde visie volgens Prigogine. Dit symboliseert de overgang van pre-modern naar modern en post-modern denken. Filosofische teams, zoals die van Heidegger en Kant, belichten verschillende antropologische perspectieven op individuele autonomie en rationele verantwoording. De veranderende theologie, van privésfeer naar blijvende zingevingszoektocht, toont de constante worsteling tussen universele en gesitueerde idealen. Deze evolutie, verbonden met historische kantelpunten, onthult de complexe relatie tussen de filosofiegeschiedenis en de dynamiek van de wereldbeelden, mensbeelden en godsbeelden.
evolutie van de antropologie
1. evolutie van de antropologie: In de pre-moderne tijd was de mens een wezen dat in de wereld was geworpen met als doelstelling zijn kennis in harmonie te brengen met de cosmos. In de moderne tijd werd de mens steeds meer gezien als een autonoom wezen dat rationele beslissingen kon maken gebaseerd op wetmatigheden in de cosmos. Ze is dan ook verantwoordelijk voor de keuzes die ze maakt. In de post-moderne tijd is de mens een relationeel wezen.
evolutie van de theologie/zingeving
1. evolutie van de theologie/zingeving: Bij de Grieken was er een abstract godsbeeld dat antwoord gaf op filosofische, ethische en wetenschappelijke zorgen. In de moderne tijd wordt de theologie gescheiden van de filosofie en slechts gezien als metafoor door middel van de verlichting. Er werden andere verklaringen gegeven voor onze waarneembare wereld zonder beroep te doen op bovennatuurlijke waarden. In de post-moderne tijd stellen ze de vooronderstellingen van de moderniteit in vraag en zijn ze dus kritisch.
ideeëngeschiedenis vs. filosofiegeschiedenis
1. ideeëngeschiedenis vs. filosofiegeschiedenis: Ideeëngeschiedenis: historisch ontstaan van ideeën en hun impact op geschiedenis. Filosofiegeschiedenis: filosofische ideeën die hier en nu nog altijd relevant zijn en hun interrelaties. In de ideeëngeschiedenis ging men zich afvragen hoe filosofische ideeën doorwerkten in de maatschappelijke realiteit, hoe ze in werkelijkheid tot hun recht kwamen. Daartegenover staat de filosofiegeschiedenis waarbij men de filosofische ideeën bestudeert die vandaag de dag nog steeds relevant zijn.
filosofie vs. wetenschap
1. filosofie vs. wetenschap: Wetenschap zoekt verklaringen gebaseerd op waarnemingen. We plaatsen deze verklaringen in een theorie om zo voorspellingen te maken. Deze theorieën worden op hun beurt in vraag gesteld aan de hand van waarnemingen. Filosofie stelt vragen over wat er achter de theorieën ligt. Deze meta-vragen zijn niet toetsbaar aan waarnemingen.
Kosmogonie
1. Kosmogonie: In de pre-moderne tijd werden er mythen verteld. Dit zijn mondelinge verhalen over het ontstaan van de wereld, de cosmos. In de mythen spreken we dan over kosmogenie omdat ze de wereld proberen te verklaren zonder deze te verhelderen. Ze doen dit door beroep te doen op bovenmenselijke en/of goddelijke wezens (=polytheïsme). Dit gaat gepaard met rituelen en handelingen die de tradities vormen binnen hun wereldbeleving. Deze mythen hebben een sacraal karakter, maar deze sacraliteit wordt uitgehold vanaf dat men de mythen begint op te schrijven en te verhelderen. Ontstaansgeschiedenis van de kosmos.
Moira (Homerus)
1. Moira (Homerus): In zijn schrijven komen enkele rationalistische elementen naar voren zonder dat het godsbeeld verdwijnt. Hij schrijft over het concept Moira (de lotsgoding) dat als eenheidsprincipe boven de goden staat. Moira wil zeggen “ieder zijn deel” en dus moeten ook de goden zich schikken naar “hun deel”. Hij verlaat hierbij het zoeken naar een puur cultureel bepaald begin en komt tot beginselen die de cosmos (en dus ook de goden) onderliggen.
archê
1. archê: Hesiodus gaat net zoals Homerus met Moira op zoek naar een begin dat de mythische goden onderligt. Hij doet dit explicieter door te spreken over een archê, ‘een eerste oorsprong van alles’. Deze archê is volgens hem een abstract goddelijk principe dat in lijn ligt met abstracte natuurkrachten.
Kosmos als sieraad
1. Kosmos als sieraad: De kosmos zien als sieraad was haar zien als een geheel dat volledig bestond uit wiskundige verhoudingen.
panta rhei (Heraclitus)
1. panta rhei (Heraclitus): Alles vervloeit. We kunnen niet twee keer in dezelfde rivier stappen, want de tweede keer is ze- de stroming- al helemaal veranderd. Volgens hem blijft niets constant; alles verandert voortdurend en bevindt zich in een staat van flux.
sacraal vs. profaan
1. sacraal vs. profaan: Profaan is iets niet-geestelijk en sacraal is iets geestelijk of goddelijk/existentieel. Mythes zijn sacraal op de manier dat ze mondeling worden overgeleverd. Het sacrale karakter van de mythes zoekt een oorsprong voor het ontstaan van de cosmos en probeert dit te verklaren gebaseerd op iets bovennatuurlijk. Wanneer 3 de mythes werden neergeschreven werd de sacrale rol uitgehold en werd er plaatsgemaakt voor het zoeken naar verheldering, naar een profane betekenis die zoekt naar abstracte onderliggende principes die verklaren waarom de cosmos is hoe ze is.
waarheid (aletheia) vs. mening (doxa)
1. waarheid (aletheia) vs. mening (doxa): ‘Het zijnde is, en het niet-zijnde is niet.’ Betekende voor Parmenides radicaal dat dit de weg van de waarheid radicaal verschilde van de weg van de mening. De eerste betrok zich tot het ZIJN als dusdanig als het zijnde kon alleen een eenheid zijn, zowel onveranderlijk als onbeweegelijk. De tweede weg was er een die ons ogenschijnlijk confronteerde met veelheid, en was voor hem dus slechts een kwestie van SCHIJN en logische contradicties.
pluralisme vs. atomisme
1. pluralisme vs. atomisme: Empedocles is een pluralist. Hij ging neigen naar vier oerelementen ( vuur, water, aarde, lucht) Deze kunnen gecombineerd worden en dat gebeurt door de werking van aparte principes van Liefde (samenvoegen) en Haat (uit elkaar trekken). Hierdoor komt er een nieuwe niet-materiële efficiënte oorzaak in het spel om zintuiglijke waarneembare verandering te verklaren. Democritus is een atomist. Hij verlaat het idee dat oerelementen overeenkomen met iets uit de waarneembare werkelijkheid en poneert het bestaan van ondeelbare stofdeeltjes (a-toma) waarvan de combinaties op een zuiver mechanische manier de aanleiding geven tot de zintuiglijke werkelijkheid. Ze verlaten allebei het hylozoïsme, Democritus doet dit zonder een apart spiritueel combinatie principe zoals Empedocles. Daarnaast vormt het atomisme een eerste zuiver materiële filosofie in de Westerse traditie, terwijl het pluralisme gebaseerd is op een niet-materiële oorzaak.
spontaan civisme
1. spontaan civisme: Waarin de Griekse zeden de vanzelfsprekende achtergrond zijn voor de omgangsvorm in de polis. Dit verandert stilletjes aan vanaf dat Sofisten beginnen rond te trekken en op die manier culturele en wettelijke verschillen zien. Men gaat kritischer zijn tegenover deze Griekse zeden en daarom spelen deze rondtrekkende sofisten ook een grote rol bij de antropologische wende.
homo mensura
1. homo mensura: de mens is de maat van alle dingen. Deze uitspraak van Protagoras refereert aan de drie soorten van relativisme die een echte breuk vormen met de pre-socratische denkers. Epistemologisch, axiologisch relativisme en agnosticisme.
twee wereldenleer
1. twee wereldenleer: Dit is de fundering van Plato, zijn filosofisch systeem. Plato stelde dat de zichtbare wereld om ons heen slechts een schaduw of afspiegeling is van een hogere, perfecte wereld van ideeën of vormen. Voor Plato is de logica niets anders dan de dialectiek. Dit leidt voor hem tot een uitzuivering van wat echt is en wat slechts schijn is. Denken leidt tot een ontdekken van de structuur van de realiteit zelf. De dialectische methode leidt op de een rationele en dwingende manier weg van slechts mening naar absolute waarheid. Plato onderscheidt zo de echte, objectieve ideeënwereld van onze subjectieve, sensible wereld.
onbewogen beweger
1. bewogen beweger: Voor Aristoteles was de onbewogen beweger het ultieme beginsel van de kosmos, die verantwoordelijk was voor het in gang zetten van alle beweging en verandering in de wereld. Het was volmaakt, eeuwig, en onveranderlijk. Het wordt niet beïnvloed door iets anders, maar het is eerder de oorzaak van alles. Zet dus dingen in gang.
Plato vs. Aristoteles (zie fresco v. Rafaël)
1. Plato vs. Aristoteles (zie fresco v. Rafaël): Plato bouwt een systeem dat rationalistisch is en dat de realiteit ziet in ideeën. Hij wijst hier met zijn vinger naar de hemel, hiermee wil hij zeggen dat hij in de cosmologische ideeën de realiteit ziet en dat de mens hierbinnen rationeel denkend is. Aristoteles bouwt een systeem uit dat start vanuit wat we in onze eigen empirische ervaring kunnen waarnemen. Hij heeft in het fresco zijn hand naar de aarde en wil hiermee zeggen dat men de realiteit ziet vanuit zijn eigen ervaringen.
ethiek bij Plato vs. Aristoteles
1. ethiek bij Plato vs. Aristoteles: Plato radicaliseerde de homo mensura-leer verder in lijn met zijn filosofie tot ‘God is de maat aller dingen’. Hiermee bevestigt hij dat de ideeën een immanente orde zijn waarnaar alleen denkende mensen kunnen streven. Voor Plato is er dus een verband tussen kennis en ethiek, daarom is zijn individuele ethiek wat betreft deugden de facto intellectueel en elitair. Volgens Aristoteles is de hoogste vorm van menselijke volmaaktheid het ideaal van de sophia/theoretische wijsheid. Deugdzaamheid vinden we door de gouden middenweg te vinden tussen twee extremen. Niet alleen kennis is belangrijk, maar ook goed handelen (= praktische wijsheid).
vooruitgangsdenken (Augustinus)
1. vooruitgangsdenken (Augustinus): Augustinus ziet een duidelijke lineaire vooruitgangsgedachte in de geschiedenis, startend uit de erfzonde en eindigend in de verlossing. Tussen deze twee uitersten is er een voortdurende strijd tussen de Stad Gods geleid door het geloof en de Aardse Stad gedreven door hoogmoed en hebzucht. Deze lineaire gedachte was vooruitstrevend omdat eerder in de geschiedenis werd gedacht aan cyclische ideeën.
compositum
1. compositum: De mens bestaat volgens Thomas uit verschillende ‘substanties’: materiële en immateriële componenten. De mens is uniek in de schepping omdat ze een compositum is van deze twee substanties. Deze twee substanties kunnen in verschillende mate aanwezig zijn waardoor je via de immateriële component (de rede/onsterfelijke ziel) toch nog de potentie hebt om een glimp op te vangen van de orde van de schepping. De immateriële ziel zal ook onsterfelijk voortleven na het afsterven van het lichaam en staat zo het dichtst bij God. Ze heeft dus de potentie om op te stijgen naar god door het gebruik van de rede. (essentie/existentie)
scheermes Ockham
1. scheermes Ockham: Willem van Ockham koppelt filosofie en theologie los van elkaar. Dit doet hij omdat hij beargumenteert dat geloof uiteindelijk niet rationaliseerbaar is. Dit spaarzaamheid beginsel zegt dat om iets te verklaren die theorie het best is, die goede voorspellingen levert met zo weinig mogelijk aannames van specifieke verklarende entiteiten. Daarbij snijdt het scheermes van Ockham aan twee kanten. Ockham knipt de band tussen religie en filosofie door en hiermee dus ook de band tussen God en de wereld. De mensen staan alleen in hun kennis. Aan de ene kant van het mes staat een God die we moeten volgen in zijn almacht en aan de andere kant van het mes staat de mens die de mogelijkheid heeft tot rationeel denken.
Onttovering
1. Onttovering: Onttovering, volgens Weber, is het proces waarbij de wereld haar mystieke aspecten verliest, vooral door religieuze ontwikkelingen en wetenschappelijke vooruitgang. Religies die magie afwijzen en de moderne wetenschap, die alles rationeel verklaart, spelen hierbij een grote rol. Dit leidt tot een wereld zonder gemeenschappelijke, betekenisvolle waarden. Weber zag hierin een zinprobleem, omdat de moderne wetenschap zelf geen antwoord kan bieden op essentiële levensvragen. Dit pessimistische wereldbeeld kan mensen vatbaar maken voor utopische ideologieën en charismatische leiders die betekenis en orde beloven in een anderszins betekenisloze wereld.
willen vs. denken bij Augustinus
1. willen vs. denken bij Augustinus: Met het concept “denken” bouwt Augustinus voort op het filosofisch systeem van Plato. Bij Augustinus staat het geloof in de waarheid centraal. Dit geloof is niet alleen compatibel met redelijk denken, maar heeft het redelijk denken ook nodig om het geloof inzichtelijk te maken. De theologie is tegelijk ook de enige ware filosofie, want God heeft de mens als denkend wezen geschapen (intellectus est merces fidei). Het “willen” daarentegen benadrukt de individuele keuze voor het goede.We kunnen spiritueel het goede willen omdat God ons een innerlijk licht heeft geschonken dat ons illumineert. De mens komt niet alleen door het “denken” als denkend wezen tot wijsheid, maar ook (vooral) door zijn vrije, individuele wil.
Griekse inspiratie bij Augustinus vs. Thomas
1. Griekse inspiratie bij Augustinus vs. Thomas: Bij Augustinus zien we een interpretatie van het filosofisch systeem van Plato terugkomen of neo-Platoonse filosofie die een praktische heilsleer koppelt aan een theoretische filosofie en vice versa. Thomas van Aquino daarentegen haalde zijn inspiratie bij Aristoteles zijn filosofisch systeem. In lijn met Aristoteles’ gedreven categorisering en afbakening zorgt Thomas ervoor dat er een verzoening plaatsvond (tussen Aristoteles’ denken en de kerk) die leidde tot een duidelijke afbakening tussen filosofie en theologie. Deze afbakening was gebaseerd op rationaliteit en openbaring.
cogito ergo sum
1. cogito ergo sum: ik denk, dus ik ben. Dit beginsel slaat op het feit dat wij als denkend wezen de eerste zekerheid in de wereld vormen. We kunnen namelijk niet zeker zijn van onze zintuigen want deze kunnen ons bedriegen. Zelfs van wiskundige stellingen kunnen we niet 100% zeker zijn. De eerste intuïtieve zekerheid, de cogito ergo sum, begint dus bij ons eigen denken, de enige eerste zekerheid dat er is na al die twijfel, is dat er een res cogitans (denkend ding) is en dit kunnen we gebruiken om onze filosofie op te bouwen volgens Descartes.
helder en welonderscheiden idee
1. helder en welonderscheiden idee: De ergo in cogito ergo sum duidt op een intuïtieve zekerheid, een helder en welonderscheiden idee van de rede waarmee we verder kunnen. In het rationalisme hebben we een helder en welonderscheiden idee van de rede. We zien de rede hier als onze eerste en enige zekerheid die we hebben (cogito ergo sum). Dit idee vinden we ook terug bij Augustinus, alleen was er hier nog een theologische ondertoon te vinden die nu volledig verdwenen is door Ockham. Als we die rede volgen kunnen we onze kennis uitbreiden als we stapsgewijs werken via ‘heldere en welonderscheiden’ ideeën die onbetwijfelbaar zijn. Obv hiervan bouwt Descartes zijn hele filosofie op.
esse est percipi
1. esse est percipi: Er is geen objectieve materiële werkelijkheid, maar alleen gedachten die in ons opkomen wanneer we iets waarnemen. Zijn is waargenomen worden. Hiermee zegt Berkeley dat er geen objectieve wereld bestaat maar enkel een subjectieve. Deze subjectieve wereld bestaat uit gedachten die bij ons opkomen wanneer we iets waarnemen. George Berkeley staat dan ook sceptisch tegenover de objectieve wereld en dit vormt uiteindelijk het startpunt voor David Hume’s theorieën
is-ought drogreden
1. is-ought drogreden: Het zegt dat je vanuit de wetenschappelijke feiten uit de natuur niet kan stellen hoe mensen in de dagdagelijkse praktijk zouden moeten samenleven. Hume verbond de Verlichting en het conservatisme en stelde dat mensen geneigd zijn te geloven dat hun gewoontes grotendeels overeenkomen met de externe realiteit. Volgens hem zou je op basis van wetenschappelijke feiten over de natuur kunnen bepalen hoe mensen in de praktijk zouden moeten samenleven. De analytische filosofie ziet dit later als de kern van de naturalistische fout en beweert dat er geen feiten zijn die bepalen welke waarden het beste zijn om aan te nemen.
res cogitans vs. res extensa
1. res cogitans vs. res extensa: Via de omweg van de twijfel tot scholastiek conclusies. Het bestaan van een goed menende god die de oorzaak is van de voorspelbare wereld. (res cogitans, spirituele substantie), het bestaan van een goed menende god die de oorzaak is van de voorspelbare wereld en het bestaan van de objectieve buitenwereld (res extensa, materiële substantie). "Res cogitans" is het "denkend ding" – wijzelf die aan het nadenken zijn, en daar bestaat geen twijfel over (dit is een helder en welonderscheiden idee). De "res extensa" is daarentegen de objectieve buitenwereld die we via onze waarneming kunnen zien. Deze buitenwereld bestaat omdat God bestaat en ons niet bedriegt. Descartes leidt de zekerheid dat God bestaat af uit het feit dat we kunnen denken en dat dit aangeboren is, wat betekent dat het ergens vandaan moet komen – namelijk van God.
aangeboren ideeën vs. onbeschreven blad
aangeboren ideeën vs. onbeschreven blad: de aangeboren ideeën zijn ideeën zoals de cogito en zijn onbetwijfelbaar. Ook aangeboren ideeën moeten ergens vandaan komen en daarom komt Descartes tot de conclusie dat er een zekerheid is over Gods bestaan. God kan ons niet bedriegen, enkel wijzelf kunnen dit. Via god’s bestaan weten we dat er een objectieve wereld bestaat die we zien via onze waarnemingen. In het empiricisme (Hobbes en Locke) zijn er geen aangeboren ideeën en ook geen God om de objectieve wereld te verzekeren. Men gaat ervan uit dat de mens een onbeschreven blad (=tabula rasa) is dat zijn kennis haalt uit eigen waarnemingen. Dit komt ook tot uiting in de epistemologie van Locke. Hij voegt eraan toe dat we de waarneming die we hebben over de objectieve wereld kunnen doorbreken met wetenschap en autonoom denken.
primaire vs secundaire kwaliteiten (Locke)
1. primaire vs secundaire kwaliteiten (Locke): De primaire kwaliteiten zijn dingen die we objectief aan externe objecten kunnen toewijzen. Secundaire kwaliteiten zijn dingen die we als subjectieve waarnemers met objecten associëren, maar niets zeggen over het object, maar alleen iets over welk soort subjectieve waarnemer hier waarneemt. Doordat Locke in zijn epistemologie spreekt over de mens die puur kennis haalt uit zijn waarnemingen en zelfs de buitenwereld ziet vanuit zijn waarnemingen en dit kan doorbreken door wetenschap, stuiten we op een probleem. Hij maakt hierdoor een splitsing van de primaire en secundaire kwaliteiten. De primaire kwaliteiten zoals grootte en massa kunnen objectief en op wiskundige wijze worden toegewezen. De secundaire kwaliteiten zoals zoetheid en kleur zeggen niets meer over het object maar wel meer over wie het waarneemt. Een puur empiricistische benadering leidt tot een epistemologisch probleem: hoe kan een subject überhaupt tot objectieve kennis komen?
Sapere Aude!
1. Sapere Aude!: Dit is een antwoord van Kant op de vraag “Wat is verlichting?” en betekent “Durf te denken!”. Hij gaat in deze uitspraak uit van de autonome mens die bij het deterministische-mechanische wereldbeeld past. Hij probeert de tegenstellingen tussen het rationalisme en het empiricisme hiermee op te lossen en deze extremen tegelijkertijd ook te vermijden. Hij doet dit door een derde weg in te slaan, dat van het transcendentaal idealisme.
Ding an Sich
1. Ding an Sich: Zoals het werkelijk is, noumenaal is. Het ding zelf is hoe het werkelijk, nouminaal is. De mens kan enkel dingen kennen aan de hand van fenomenen volgens Kant maar het ding zelf zal ons altijd ontgaan. Hierdoor zijn er grenzen aan wat je met de zuivere rede kan bereiken. Wanneer je deze grenzen overschrijdt door zelf uitspraken te doen over de dingen zelf dan ga je terug zoals de vroegere scholastiek te werk en dingen verklaren door buiten de eigen waarneming en rationaliteit te treden.
De praktische rede
1. De praktische rede: De praktische rede gaat over hoe we moreel moeten handelen. Kant zoekt een soort morele objectiviteit waarnaar we redelijkerwijze moeten handelen. In deze morele objectiviteit moet de mens als een doel gezien worden. Dit genereert een autonoom mensbeeld waarin redelijke mensen nooit puur als middel mogen worden gebruikt = categorisch imperatief. De mens moet zijn vrijheid gebruiken om de maatschappij zo uit te bouwen. De theologie is hier nu een privézaak en in publieke materies gaan we uit van menselijke autonomie. 3 begrippen worden onlosmakelijk verbonden: autonomie, rede en vrijheid.
dialectiek (Hegel)
1. dialectiek (Hegel): De dialectiek van Hegel wil zeggen dat wanneer er een hypothese wordt voorgesteld, hij gaat zoeken naar een antithese. Als we dan in deze twee elementen een hoger liggende synthese bereiken dan verkrijgen we kennis. Hierdoor komt de achterliggende dynamiek bloot te liggen waarbij de inhoudelijke waarheid tevoorschijn komt. Ook Socrates en Plato gebruikte dergelijke dialectiek, alleen was dit om tot een formele logica te komen en niet tot een inhoudelijke waarheid zoals bij Hegel.
synthetisch a priori vs. synthetisch a posteriori en analytisch a priori vs. synthetisch a priori
1. synthetisch a priori vs. synthetisch a posteriori: Beide kennis draagt iets bij dat niet al puur in woorden of hun definitie zelf ligt. De eerste is onafhankelijk van waarneming en is puur een kwestie van het gebruik van de zuivere rede. De tweede is afhankelijk van onze ervaring. analytisch a priori vs. synthetisch a priori: Beide kennis zijn onafhankelijk van waarneming en zijn puur een kwestie van het gebruik van de zuivere rede. De eerste is inherent aan de betekenis van onze woorden. De tweede draagt iets bij dat niet al puur in woorden of hun definitie zelf ligt.
fenomenale vs. noumenale wereld
1. fenomenale vs. noumenale wereld: Het fenomenale verwijst naar de wereld zoals die door ons wordt ervaren, dus zoals deze verschijnt aan ons bewustzijn. Deze ervaringen omvatten zintuiglijke waarnemingen, gedachten, emoties en alle andere aspecten van onze subjectieve ervaring. Het noumenale verwijst naar de wereld zoals die op zichzelf bestaat, los van onze waarneming. Dit is de realiteit zoals die zou zijn buiten onze subjectieve ervaringen.
meester vs. slaaf (Hegel)
1. meester vs. slaaf (Hegel): De meester en de slaaf zijn twee vormen van bewustzijn maar staan toch tegenover elkaar in een voortdurende existentiële strijd. Ze zijn het beeld van these en antithese dat nu nog een hogere synthese nodig heeft. De meester kan zijn slaaf zogezegd alles laten doen maar de slaaf is degene die echt met de wereld omgaat en zo leert hoe hij zonder de meester kan leven. In deze meester-slaaf dialectiek komen we tot een gemeenschappelijk zelfbewustzijn waarbij instabiliteit wordt omgezet naar een stabiele toestand waarin zowel meester als slaaf volledige vrijheid kunnen bereiken. Dit bereiken ze door samen te werken in een goed geregelde staat (= burgerlijke democratie).
rechts- vs. links-Hegelianen
1. rechts- vs. links-Hegelianen: Beide zijn doordrongen van het idee dat de geschiedenis ergens naartoe moest gaan. Historicisme is een theorie die stelt dat de geschiedenis zich onwrikbaar en onvermijdelijk volgens bestaande wetten, die ontdekt kunnen worden, naar een bepaalde eindsituatie beweegt. De vraag is dan of we ons op dit moment in een tussenpunt of eindpunt bevinden. De rechts-hegelianen verdedigen de staatstructuur zoals die was als eindpunt en de linkshegelianen zeggen dat dit een tussenpunt was dat drastisch diende te veranderen.
vervreemding
1. vervreemding: Hegel en zijn rechtse volgelingen gingen ervan uit dat het ware bewustzijn zich realiseerde in de burgerlijke maatschappij, waarin religie een belangrijke plaats innam. Voor Feuerbach was dit echter een leugen verzonnen om niet te moeten inzien dat de concrete, geleefde, realiteit waarin mensen leefden allesbehalve harmonieus was. Hij merkte dat er een ongelukkig bewustzijn was in de burgerlijke maatschappij zoals ze verankerd was in de religieuze beleving. Dit valse bewustzijn vervreemde de mens van het realiseren van zijn echte potentieel.
fetisjisme
1. fetisjisme: Marx had een hevige cultuurkritiek. Het dictum ‘religie is het opium van het volk’ is slechts één mogelijk aspect van het ‘valse bewustzijn’. Hierbij we ons geluk identificeren met privé-eigendom van specifieke goederen die ons de illusie schenken van zelfverwezenlijking maar ons er tegelijk van weerhouden kritisch te staan tegenover de werkelijke verhoudingen in de maatschappij die zulk eigendom mogelijk maakt. Hierbij maakt Marx het onderscheid tussen de onderbouw en de bovenbouw.
“Hegel met de voeten op de grond”
1. “Hegel met de voeten op de grond”: Marx duwde de Hegeliaanse dialectiek die volgens hem ondersteboven was (door Feuerbachs inversie van Hegel's theorie) weer met de voeten op de grond. Dit deed hij door het zien van het menselijk soortwezen in het verrichten van arbeid die de natuur transformeert op een manier die het samenleven makkelijker maakt. De materiële werkelijkheid van de mens is die van collectieve arbeid die de wereld kan transformeren tot een betere wereld. Marx kwam met de meesterslaafdialectiek van Hegel dus tot een andere conclusie: de vrijheid kan slechts bereikt worden als totale vrijheid en collectief bezit van goederen bereikt worden. (Burgerlijke maatschappij = tussenpunt)
publiek (Kierkegaard)
Deze term werd gebruikt door Kierkegaard. Met Socratische ironie poneerde hij dat zelfgenoegzaamheid binnen het filosofisch systeem van de burgerlijke verwachtingen de doodsteek is voor subjectiviteit en voor elke vorm van echt denkend bewustzijn. Zulke abstracte systemen zijn slechts het beginpunt voor de ‘cultuur van uniformisering' die ons doet vergeten dat we zelf nog een eigen leven of existentie te leven hebben. Ironie wordt hier ingezet om te tonen dat moderniteit riskeert ons tot puur publiek te maken. Op dit niveau is de cultuurkritiek van Kierkegaard zeker compatibel met die van het Marxisme en met die van Nietzsche.
“sprong van het geloof”
1. “sprong van het geloof”: De sprong van het geloof, een concept van filosoof Søren Kierkegaard, verwijst naar het maken van een besluit om in iets te geloven zonder rationeel bewijs of zekerheid. Het benadrukt de subjectieve, persoonlijke aard van geloof en de moed om risico's te nemen in het onbekende. In religieuze context betekent dit vaak een vertrouwen op God of een hogere macht, ondanks het ontbreken van objectief bewijs. Kierkegaard stelt dat ware geloof een existentiële keuze is, gekenmerkt door een innerlijke sprong die de kloof tussen rede en geloof overbrugt. Chat gpt
“Umwertung aller Werte”
1. “Umwertung aller Werte”: Omwaarding van alle waarden. Nietzsche breekt radicaal met de klassieke westerse waarden. Westerse waarden resultaat van het ontkennen van wil tot macht. Nietzsche breekt radicaal met de klassieke Westerse waarden. Hij noemt dit “Umwertung aller Werte”, wat “omwaardering van alle waarden” betekent. Met de genaelogie onderzoekt hij de oorsprong van onze moderne waarden en ontmaskert ze. Volgens Nietzsche heeft de Westerse filosofie de nobele individu, die zijn wil tot macht uitleeft, onderdrukt. Hij vindt dat we deze wil tot macht moeten omarmen om niet als slaafse volgers te eindigen. We moeten inzien dat we onszelf censureren om binnen de aanvaarde Westerse waarden te passen en vanaf dan weer positieve keuzes maken.
genaelogie
Nietzsche breekt radicaal met de klassieke Westerse waarden. In zijn eigen woorden noemt hij dit “Umwertung aller Werte” wat betekent “omwaarding van alle waarden”. De methode die hij hiervoor gebruikt is de genealogie. Namelijk: door de zoektocht naar de oorsprong van onze moderne waarden, komt hij tot een ontmaskering ervan. Door de keuze te maken (in de Griekse filosofie) voor het logische en het aanschouwende komt de klemtoon te liggen op het ascetische en contemplatieve. Dat bevoordeelt diegenen die geen aanleg hebben voor een actief leven en daarom de waarden van ascese opleggen aan de rest van de wereld. De Westerse filosofie voor Nietzsche is dan ook de geschiedenis van de ontkenning van de nobele eenling die de wil tot macht uitleeft van bv priesters. Volgens Nietzsche moeten we de wil tot macht omarmen indien we niet gereduceerd willen worden tot slaafse volgers van een of ander abstract filosofisch systeem dat ervoor zorgt dat we onze eigen authentieke manier van zijn niet meer kunnen beleven
Redlichkeit
1. Redlichkeit: eerlijkheid, integriteit, rechtschapenheid. Als we onszelf willen affirmeren, dan moeten we dat doen op de manier die overeenkomt met hoe we werkelijk zijn. Nietzsche's zoektocht kan ook gezien worden als een volgehouden eerlijk-zijn, als de totale overgave aan het project om onszelf te zien op onze eigen manier ipv puur en alleen binnen denkkaders die anderen voor ons hebben uitgetekend. Voor hem is “Redlichkeit” een levensbevestigende waarde, die zich niet laat vatten binnen abstracte kaders en alleen binnen een subjectieve ervaring geleefd kan worden.
de bovenbouw vs de onderbouw
1. de bovenbouw vs de onderbouw: De onderbouw zijn de echte en materialistische verhoudingen tussen mensen (oftewel uitbuiting en privilege), die uiteindelijk zorgen voor de (in)stabiliteit van een maatschappij. De bovenbouw zijn de maatschappelijke structuren die ontstaan om die onderbouw te stabiliseren ( en hier is er naast politieke en rechtsstructuren ook een rol voor het fetisjisme). Voor Marx is deze bovenbouw niet essentieel maar slechts het historisch te verklaren gevolg van de noodzaak om een instabiele onderbouw te stabiliseren. Kritiek op de bovenbouw is nodig om bloot te leggen hoe ze mensen misleidt om een onrechtvaardige onderbouw te rechtvaardigen.
slavenmoraal vs. herenmoraal
1. slavenmoraal vs. herenmoraal: het is een idee van Nietzsche, waar de slavenmoraal het morele systeem is dat voortkomt uit onderwerping, met waarden zoals nederigheid, gehoorzaamheid… Herenmoraal komt voort uit overheersing en macht en is gebaseerd op waarden van kracht, superioriteit… Nietzsche vond beiden slecht, hij wilde een nieuw moreel landschap, gebaseerd op de wil tot macht en zoektoch naar individuele zelfoverwinning.
“laatste man” vs. overman
1. “laatste man” vs. overman: Nietzsche heeft een beeld van het idee van ‘de laatste man’: deze persoon denkt dat de geschiedenis met hem eindigt (zoals Hegel) en alleen in staat is steeds meer van hetzelfde te produceren. In deze context lanceert Nietzsche het idee van de Übermensch/overman: iemand die het risico wil nemen alles op het spel te zetten om een andere, betere toekomst te generen (dit is in lijn met zijn doctrine van de eeuwige terugkeer) (+ activistische connotatie -> Fanon) Volgens Nietzsche is de laatste man diep problematisch. Dit komt terug in zijn kritiek op Hegel.
sense-data
1. sense-data: observationele feitelijkheden. Moore was van oordeel dat het geen zin heeft om dingen te betwijfelen in de filosofie die in conflict zijn met de meest elementaire aannames van het gezond verstand. Dit argument is in lijn met het idee dat er uitspraken zijn die puur observationeel en dus onbetwistbaar zijn. Het zijn zulke uitspraken, die Moore dan ‘sense data’ noemt, die toelaten om tot kennis te komen, hoe ingewikkeld de wetenschappelijke constructies ook zijn om die data te vergaren. Quine is de persoon die het idee van ‘sense data’ ontkracht door te stellen dat het onmogelijk is om het zonder ambiguïteit om te zetten in een stelling die getoetst kan worden als eenduidig juist of fout.
Logisch empirisme
1. Logisch empirisme: (= ook wel logisch positivisme) De Wiener Kreis Filosofische stroming die stelt dat betekenisvolle uitspraken ofwel empirisch verifieerbaar moeten zijn (gebaseerd op zintuiglijke ervaring) of logisch-analytisch (waar door definitie). Uitspraken die niet aan deze criteria voldoen, worden als betekenisloos beschouwd. Deze stroming benadrukt de rol van logica en wetenschap in het begrijpen van de wereld.
Kuhn
1. Kuhn: In zijn analyse van het concept beweging bij Aristoteles versus dat van de moderne fysica zal hij het inzetten om te tonen dat de wetenschap niet gezien kan worden als een gradueel dichter bij universele en tijdloze waarheid komen. Wetenschappelijke theorieën moet je altijd met elkaar vergelijken. De wetenschappelijke evolutie is niet alleen een confrontatie met de werkelijkheid maar ook een kwestie van paradigmaveranderingen. dwz een letterlijk anders zien. Hiermee maakt Kuhn duidelijk dat kennis altijd gesitueerd is en niet universeel/objectief.
intentionaliteit
1. intentionaliteit: Dit gaat over de brug tussen het subject- de persoon- en het object. Husserl voegt hier iets toe en erkent de intentionaliteit als een betrokken zijn van een subject op objecten buiten haar. Kennis vooronderstelt deze relatie van betrokkenheid (boog van intentionaliteit) en het is dan ook die relatie op zich die onderzocht moet worden als mogelijksvoorwaarde voor kennis. In die zin herneemt Husserl de redenering van Descartes die leidde tot het cogito, maar zonder te springen naar het dualisme tussen denkende en materiele sbstanties van die laatste. Net zoals Kant zoekt hij naar een mogelijksheidsvoorwaarden voor kennis.
kernbegrip in de fenomenologie van Edmund Husserl. Het verwijst naar het idee dat bewustzijn altijd gericht is op iets buiten zichzelf; elk bewustzijn is bewustzijn van iets. Dit betekent dat gedachten, waarnemingen, herinneringen, enzovoort, altijd een object hebben waar ze betrekking op hebben. In plaats van dat bewustzijn een afgesloten, op zichzelf staand verschijnsel is, benadrukt Husserl dat bewustzijn intrinsiek verbonden is met de wereld door middel van deze gerichtheid of intentionaliteit.
Hermeneutiek
1. Hermeneutiek: Hegels interpretatie van geschiedenis bracht de hermeneutiek terug in de filosofische aandacht, specifiek bij de continentale filosoof Heidegger. In deze fase werd het een algemene problematiek van hoe een ander te interpreteren die nooit volledig vanuit dezelfde uitgangspunten dacht, sprak en handelde. Meer bepaald was het doel ‘het begrijpen’ (Verstehen ⇔Erklären) van de ander via de hermeneutiek en het was succesvol wanneer een geleefde ervaring van een ander uit een andere leefwereld zo werd geïnterpreteerd dat de interpreterende de ervaring exact hetzelfde beleefde (Dilthey).
technologie-pessimisme (Heidegger)
1. technologie-pessimisme (Heidegger): Hij zag de technologie als de manier waarop we waarheid alsmaar meer verbergen, tot op het punt dat we alleen nog maar consument zijn en ons tot een ding- in plaats van een zijnde - laten reduceren. (zie hier de invloed van Nietzsche en Kierkegaard). Voor hem immers kan de hermeneutische cirkel nooit volledig gesloten worden omdat we nooit tot een volledig verstaan van anderen of onszelf kunnen komen. Deze ideeën staan haaks op die van analytische filosofie die de ‘universele en objectieve waarheid’ zocht.
belichaming (Merleau-Ponty)
1. belichaming (Merleau-Ponty): Elke ervaring is altijd al een ervaring van een belichaamd subject dat in de wereld staat. Er is dus nog iets dat voor het bewustzijn komt: het prereflexieve, alles wat ervoor zorgt dat we de wereld ervaren op een bepaalde manier vooraleer we er nog maar over kunnen nadenken.
ideale vs. natuurlijke taal
ideale vs. natuurlijke taal: Russell dacht dat natuurlijke taal vaak filosofische misverstanden veroorzaakte. Daarom wilde hij uitspraken herformuleren in een striktere, duidelijkere taal, namelijk de logica. Dit zou helpen om filosofische problemen beter te begrijpen en op te lossen. Hij streefde naar een ideale taal door wiskundige principes op formele logica toe te passen, zodat er een directe link was tussen waarnemingen (sense data) en wetenschappelijke theorieën. Het doel was om alle kennis op te splitsen in eenvoudige onderdelen die apart getoetst konden worden aan de realiteit of aan logische regels. Ook Carnap deelde dit idee om pseudoproblemen te vermijden.
Vroege vs. late Wittgenstein
1. Vroege vs. late Wittgenstein: Waar Wittgenstein zich in het begin mee bezighield was vooral logisch atomisme samen met Russell. Hij sprak dus mee over het ontwikkelen van een ideale taal van logica, omdat onze natuurlijke taal voor filosofische pseudoproblemen zorgt. Later in zijn leven zal hij vooral de focus leggen op natuurlijke taal en tot de conclusie komen dat ‘taal-spelen’ altijd een activiteit is die zich afspeelt binnen een context van meerdere sprekers en dat dit nooit terug te brengen is tot het gewoon volgen van regels dus dat zoiets als een privé-taal principieel onmogelijk is. Hij voert dan ook aan dat de onzuivere en vage karakteristieken van natuurlijke taal nooit uitgedreven kunnen of mogen worden.
Verstehen vs. Erklären (Dilthey)
1. Verstehen vs. Erklären (Dilthey): Onderscheid tussen verklaren als karakteristiek van de natuurwetenschappen: experiment, kwantiteit, verklaren. Geesteswetenschappen: geleefde ervaring, kwaliteit, begrijpen. Dilthey maakte een onderscheid tussen verklaren (Erklären) als karakteristiek voor de natuurwetenschappen en begrijpen (Verstehen) als karakteristiek voor de geesteswetenschappen (sociale). Het begrijpen van de ander kwam tot stand via de hermeneutiek en was succesvol wanneer een geleefde ervaring (kwalitatief ⇔ kwantitatief) van een ander zo geïnterpreteerd werd dat de interpreterende die ervaring ook zo beleefde. Op die manier wilde hij voor de geesteswetenschappen een eigen autonome kennis aanspraak vestigen in een wereld die almaar meer gedomineerd werd door de pure rede.
kritische theorie
kritische theorie: Horkheimer is de grondlegger van de kritische theorie. Hij trok ideologiekritiek verder door naar het actualiseren van de dialectische methode van Hegel en Marx. Hij verlaat het idee dat de geschiedenis gesloten zou zijn, want dit soort visie is totaliserend. Op deze manier ziet hij de geschiedenis als open en dynamisch en waar dus ruimte is voor de concrete ervaring van het individu. De kritische theorie bouwt geen nieuw systeem op maar bekritiseert bestaande systemen via empirisch onderzoek. Specifiek kijkt de theorie naar alle bestaand onrecht dus de link met het proletariaat/Marxisme wordt hier losgelaten.
instrumentele rationaliteit
instrumentele rationaliteit: Adorno en Horkheimer brengen een boek uit ‘Dialectiek van de Verlichting’ waarin het sleutelbegrip ‘instrumentele rationaliteit’ centraal staat. Ze brengen hier hun radicale kritiek op de ontwikkeling van de rationaliteit en de Verlichting. Ze hebben een pessimistische visie omdat de moderniteit tot stand kwam vanuit een rationele analyse die de ontvoogding van de mens mogelijk maakte maar die uiteindelijk terugvalt in blinde rationaliteit die de mens onderwerpt aan totaliserende rationele projecten. Ze menen dat we de draak van rationaliteit recht in de ogen moeten kijken als we een nieuwe barbarij willen vermijden.
terugval in mythologie (Horkheimer & Adorno)
terugval in mythologie (Horkheimer & Adorno): Simpel gezegd voeren ze aan dat de mythologie een manier was voor de mens om te ontsnappen uit de brute macht van de natuur door haar krachten te benoemen en ze zo vervolgens te kunne verklaren. De verlichting volvoert deze ontvoogding doordat de mens meer en meer meester wordt over de natuur. Maar, eens hier aangekomen, blijkt die controle over de natuur niet te volstaan om eenieder in veiligheid te brengen enn hier vindt een omkering naar barbarij plaats. Om dat moment komt er nieuw soort mythologie tot stand: die van het geloof in de blinde rationaliteit, waaraan we onderworpen zijn om ons alsnog in veiligheid te brengen.
“Make Love not War”
“Make Love not War”: Dit was de slogan van Marcuse. Hiermee kreeg de kritische theorie voet aan grond in Noord-Amerika. De slogan staat centraal in de revoltes van de jaren ‘60 zowel in Noord-Amerika als in Europa. Marcuse voert aan dat de instrumentele rationaliteit uiteindelijk uitmondt in een beteugeling van de menselijke driften ten voordele van economische prestatiedrang. Bevrijding van die beteugeling is nodig voor een verlossing van de onderdrukking van alles wat verschillend is.
episteme
episteme: Foucault deed onderzoek als structuralist adhv zijn ‘archeologisch’ aspect. Hierin toont hij aan dat er een verschillende structuur was van het discours dat mogelijk was via taal in verschillende periodes. Hij voert aan dat die structuren een grens leggen aan de kennis die in zo’n periode uitgedrukt kan worden en dit soort structuren noemt hij dan een ‘episteme’ (= ‘mogelijke kennisstructuur’). Hij besluit hier dan ook uit dat waarheid niet iets universeel en tijdloos kan zijn maar altijd historisch en gesitueerd is, aangezien waarheid afhangt van het episteme waarin het uitgedrukt wordt.
sociaal constructionisme
sociaal constructionisme: Dit concept zegt dat de categorieën van ons wetenschappelijk denken niet zomaar overeenkomen met wat er in de natuur is, maar - minstens tot op zekere hoogte - ook voortkomen uit sociale mechanismen.
Différance
Différance: was een term die Derrida als voorbeeld gebruikte om aan te tonen dat het neerschrijven van woorden altijd nieuwe betekenissen creëert. Deze nieuwe betekenissen, soms buiten de wil om van de schrijver, zullen electen genereren die betekenisvol zijn en niet meer achteraf uit een tekst gefilterd kunnen worden. Wat hij wil zeggen is dat alle leven materiële sporen nalaat en dat interpreteren van die sporen een mogelijkheidsvoorwaarde is om kennis op te bouwen.
Westers vs orthodox Marxisme
Westers vs orthodox Marxisme: In het Westers Marxisme wordt het idee achtergelaten van het economisch en wetenschappelijk determinisme. Dit idee blijft daarentegen in de Sovjet-Unie wel aanwezig in het orthodoxe Marxisme, waarin het streven naar een communistische utopie centraal blijft. Het Westers Marxisme is dan ook vooral ideologiekritiek die de oorsprong van onrechtvaardigheden ontmaskert. Deze kritiek is vooral gericht op het stabiliseren van een niet-ideale samenleving.
de archeologie vs. de genealogie (Foucault)
de archeologie vs. de genealogie (Foucault): Foucault was structuralistisch in zijn analyse van de geschiedenis/waarheidsaanspraken en hij gebruikte hiervoor de ‘archeologie’. Hij toont hiermee aan dat er in verschillende periode een verschillende structuur van discours was dat mogelijk was via de taal. Dit soort structuren noemde hij een ‘episteme’. Hij was poststructuralistisch in zijn analyse waarbij hij de genealogische methode gebruikte. Hiermee toont hij aan dat de evolutie van het ene episteme naar een andere geen kwestie van determinisme is, maar puur toeval.
spreken vs. schrijven (Derrida)
spreken vs. schrijven (Derrida): Westerse traditie: spraak is superieur aan schrijven en komt ervoor. Spraak is onmiddellijk; schrijven is altijd vertraagd en afstandelijk. Het is niet de betekenis (signifié) die in eerste instantie aan het werk is, maar het is de betekenaar of het symbool (signifiant) dat eerst in en dat altijd nieuwe betekenissen genereert. Volgens Derrida ligt de fout van de Westerse filosofie in de fout van het logocentrisme. Om dit aan te tonen stelt hij dat het schrift cruciaal is en niet de spraak. Of anders: het is niet de betekenis die in eerste instantie aan het werk is, maar wel de betekenaar/symbool dat eerst is en dat altijd nieuwe betekenissen genereert. Volgens Derrida zorgt het neerschrijven van woorden altijd voor nieuwe kennis en door die dan anders te interpreteren, destabiliseert hij waarheidsaanspraken.
golvenmodel
Feminisme als politieke beweging kan onderverdeeld worden in drie golven. De eerste golf wordt gekenmerkt door de politieke emancipatie van de vrouw in de Westerse samenleving (algemeen stemrecht). In de tweede golf streefde men aandacht voor genderdiscriminatie na voorbij louter politiek procedurele aandacht (“the personal is political”). De derde golf betreft aandacht voor macht en sociaal verschil. Het is hier dat de ‘Zwarte feministen’ het gebrek aan diversiteit aanklagen binnen het feminisme van de tweede golf.
rol waarden in wetenschap (Longino)
rol waarden in wetenschap (Longino): Longino stelt vast dat de wetenschap niet waardevrij is, maar dat die erkenning niet alleen negatieve gevolgen heeft. Het staat ons namelijk vrij om, ten eerste, beter te begrijpen op welke manier wetenschappelijke kennis wordt gevormd door sociale en politieke factoren en, ten tweede, andere waarden voor te stellen ten dienste van een wetenschap die vanuit diverse waarden voor beter wetenschappelijk onderzoek zorgt. Volgens Longino spelen waarden een belangrijke rol in de wetenschap, vooral bij het vormgeven van wetenschappelijke kennis. Feiten worden immers gevonden door de soort vragen die op voorhand werden gesteld door een wetenschapper met alvast zijn eigen vooronderstellingen in gedachten. Door de rol van waarden te erkennen kunnen we samenwerken aan een meer inclusieve en diverse vormen van wetenschappelijk onderzoek.
the god trick (Haraway)
the god trick (Haraway): Volgens feministische filosofie is de wetenschap altijd doordrongen van waarden. De wetenschappelijke resultaten zullen altijd duidelijk nog blijk geven van vooroordelen en waarden die de dominante 'standaardkenner' bevoordelen. Het omgekeerde beweren impliceert een goddelijk perspectief dat als theologische schaduw over het modern-analytische project blijft hangen. Immers, om tot objectieve kennis te komen, wordt de wetenschapper geacht een onmogelijk archimedisch standpunt in te nemen buiten een gesitueerde, belichaamde werkelijkheid.
sociale model disability
sociale model disability: Proponenten van het sociale model van disability stellen dat het lichamen die afwijken van de norm niet inherent ziek zijn, maar wel een beperking ervaren die sterk afhankelijk is van specifieke sociale en materiële condities die het gevolg zijn van specifieke maatschappelijke waarden die bepaalde normatieve vormen van belichaming vooronderstellen. Rolstoelgebruiker zijn werkt bijvoorbeeld slechts beperkend door de inrichting van gebouwen die zo is gemaakt door en voor de ‘normale’ mensen.
sterke objectiviteit
sterke objectiviteit: Sandra Harding argumenteert dat wetenschap in het bijzonder groepen die traditioneel niet vertegenwoordigd waren, moet opzoeken. Ze noemt dit nieuwe ideaal ‘sterke objectiviteit’. Het bestaat uit het omarmen van gesitueerdheid om zo een gericht pluralisme in de wetenschap op te zoeken. Het bestaat niet uit het opzoeken van een transcendentaal perspectief maar uit het omarmen van verschil door een actieve houding van reflexiviteit aan te nemen omtrent de gesitueerdheid van de dominante blik op de realiteit.
epistemic injustice
epistemic injustice: Dit concept stelt het onrecht voor dat iemand is aangedaan in zijn of haar capaciteit als kenner of epistemisch subject. Fricker onderscheidt twee vormen van epistemisch onrecht. Ten eerste ‘testimonial injustice’ betekent dat men niet geloofd wordt obv een identiteit gerelateerd vooroordeel. Ten tweede ‘hermeneutical injustice’ heeft betrekking op het niet-beschikbaar zijn van concepten om een ervaring te begrijpen/interpreteren of uit te drukken/communiceren aan anderen (bv sexual harassment vroeger).
taaldaden (Langton)
taaldaden (Langton): Langton baseerde zich hier op Austins taaldadentheorie (analytische filosoof) en onderzoekt hoe bepaalde communicatievormen niet alleen voortkomen uit machtsverschillen maar deze ook herbevestigen. Ze argumenteert dat autoriteit sterk bepalend is voor de performatieve kracht van een taaldaad. (Bv pornografie heeft als taaldaad een performatief karakter omdat het bijdraagt aan de intimidatie en silencing van vrouwen). Ze toont zo aan dat taal geen inert gegeven is, maar functioneert binnen en bijdraagt tot sociale en politieke contexten.
Zwart feminisme vs. traditioneel feminisme
Zwart feminisme vs. traditioneel feminisme: De ‘Zwarte feministen’ treden naar voor in de ‘derde golf’ van het feminisme als politieke beweging. Zij klagen het gebrek aan aandacht voor andere vormen van onderdrukking binnen het feminisme, zoals etniciteit, ras en klasse. Ze stellen dat de tweede golf gericht was op de emancipatie van de witte, welgestelde vrouw uit misogyne normen en verwachtingen. Ze verwijten de traditionele feministen dus een gebrek aan aandacht voor de andere soorten onderdrukking, zoals ras, etniciteit of klasse.
feministische vs waardenvrije objectiviteit
feministische vs waardenvrije objectiviteit: In de geschiedenis van de wetenschappen, specifiek de analytische, was er een algemene consensus dat wetenschap objectief waar te nemen is, onafhankelijk van het individuele kennende subject, dat het universeel is en waardenvrij. De feministische wetenschapsfilosofie kwam tot de vaststelling dat de wetenschapsgeschiedenis eenzijdig en partieel is en dus helemaal niet waardenvrij. Deze is net doordrongen door resultaten die vooral belangen en waarden van een mannelijke meerderheid dienden (god trick). Feministische objectiviteit daarentegen beschouwt pluralisme en gesitueerdheid als mogelijkheidsvoorwaarde voor goede wetenschap. Wetenschap krijgt hier een democratisch karakter waarin de diversiteit van de gemeenschap cruciaal is.
natuurlijke vs. sociale categorieën
natuurlijke vs. sociale categorieën: Volgens de feministische filosofie worden sociale categorieën sociaal geconstrueerd en die constructie is een verstrengeling van kennis en macht. Dit in tegenstelling tot natuurlijke categorieën, die gebaseerd zijn op bijvoorbeeld biologische kenmerken. Hierbij maakt men gebruik van objectieve kennis en dit is net waar de feministen zo’n kritiek op geven: dat alle kennis gesitueerd is en dat universele, tijdloze, objectieve kennis niet bestaat.
“double consciousness”
“double consciousness”: Volgens Du Bois heeft de zwarte, onderdrukte bevolking een dubbel bewustzijn. De ervaring van onderdrukking is namelijk een ervaring van gespletenheid van de zwarte. Dit komt omdat ze zich altijd tegelijk ook door de ogen van de dominante macht zien die hen minderwaardig acht. Hiermee stelt hij dat het rassenprobleem enkel naar boven gebracht kan worden door diegenen die deze discriminatie ondergaan. Ook Fanon gebruikte dit concept, maar had bij hem een expliciet fenomenologische betekenis.
“Black Skin, White Masks”
“Black Skin, White Masks”: Dit is een boek van Frantz Fanon die vertelt over hoe hij het ervaart om zwart te zijn in een witte wereld. Dit doet hij aan de hand van een gedetailleerde beschrijving van bv. op de bus te zitten en zich door de ogen van de ander bewust te worden van zijn andersheid. Hoezeer hij zich ook aanpast aan de verwachtingen, steeds is hij zich in eerste persoon bewust van hoe een derde persoon hem ziet en dat weegt door op elke beweging die hij maakt. Wat te linken is aan double consciousness van Du Bois. Kolonialisme als totaliserend project en Fenomenologische analyse als kritiek op moderniteit.
feminist killjoy
feminist killjoy: Dit is een concept waarin Sara Ahmed aantoont hoe het benoemen van micro-agressies leidt tot het slachtoffer-achtige verweer van dominante klasse die zegt: “mogen we daar ook al geen grapjes meer over maken?”. Deze micro-agressies zijn het gevolg van het in vraag stellen vanzelfsprekende belichaamde gewoontes. → Gezien worden als iemand die de pret bederft, zegt ze, is de prijs die je betaalt voor een feministisch leven: 'Zodra je een probleem blootlegt, word je zelf gezien als het probleem.
“The Racial Contract”
“The Racial Contract”: Dit is een boek dat Charles Mills heeft geschreven. Hij gaat hierin op zoek naar de denkfout in de sociale contracttheorie die Hobbes startte. Deze vormde de kern van de autonome mens die, op basis van rationaliteit, deze autonomie vrijwillig laat inperken via een sociaal contract door een soevereine staat die het gevecht van allen tegen allen vermijdt. De denkfout die hij aanvoert bestond er niet alleen uit dat niet iedereen deelgenoot was aan dat sociale contract, maar ook dat het niet los kon worden gezien van het uitsluiten van de rationaliteit van bepaalde bevolkingsgroepen.
verklaren vs. begrijpen van rassenverschil (Du Bois)
verklaren vs. begrijpen van rassenverschil (Du Bois): Gaat terug op Dilthey’s onderscheid tussen ‘Erklären/Verstehen’. Verklaren van rassenverschil duidt hier op het verklaren van biologische, ‘objectieve’ verschillen tussen verschillende rassen gebaseerd op exacte wetenschappen. Het begrijpen van rassenverschil ziet Du Bois in de geesteswetenschappen en meer specifiek het begrijpen van sociale constructies die onderdrukking mogelijk maken/in stand houden. Het zijn hier sociale en historische elementen die bepalen waarom er onderscheidingen zijn obv huidskleur, en waarom die leiden tot de realiteit van onderdrukking.
kleurenblinde vs. kleuren bewuste maatschappij
kleurenblinde vs. kleuren bewuste maatschappij: In een kleurenblinde maatschappij wordt er gestreefd naar het negeren van ras als factor in het beoordelen van mensen en hun ervaringen, met de bedoeling iedereen gelijk te behandelen. Dit kan echter leiden tot het ontkennen van de specifieke uitdagingen en discriminaties die raciale minderheden ondervinden. In een kleuren bewuste maatschappij wordt ras erkend als een significante factor die invloed heeft op iemands ervaringen en kansen. Deze benadering probeert actief raciale ongelijkheden aan te pakken door bewust te zijn van en in te spelen op de verschillende behoeften en realiteiten van diverse raciale groepen, om zo rechtvaardigheid en gelijkheid te bevorderen. Dit kan ons leiden naar een betere maatschappij.
een ideale vs. een niet-ideale theorie
een ideale vs. een niet-ideale theorie: Volgens Mills is er een niet-ideale theorie nodig om het proces van emancipatie van sociaal-historische ongelijkheden verder te zetten. Dit in plaats van een ideale theorie die probeert om universele regels vast te leggen waarmee alle ongelijkheden geneutraliseerd worden. Dit is voor Mills dan ook de kleurenblindheid van de maatschappij als ideaal. Specifieker is dit ideaal dat iedereen gelijk is. Mills voert aan dat het erkennen van kleur (dus diversiteit) als institutionele factor ons juist verder kan leiden in de liberale democratie. Zo kan men dan echt streven naar sociale rechtvaardigheid.
Intersectionaliteit vs. Oppositionaliteit (Lugones)
Intersectionaliteit analyseert hoe verschillende vormen van discriminatie, zoals racisme en seksisme, elkaar overlappen en versterken. Het benadrukt de complexe, meervoudige identiteiten van individuen. Oppositionaliteit, zoals gedefinieerd door María Lugones, richt zich op het verzet tegen dominante structuren en het creëren van ruimtes waar onderdrukte groepen hun eigen realiteiten en manieren van leven kunnen ontwikkelen. Terwijl intersectionaliteit zich richt op de snijpunten van onderdrukking, beklemtoont oppositionaliteit de actieve weerstand en de schepping van alternatieve, emancipatorische praktijken binnen onderdrukkende systemen.
“bifurcatie van de natuur” (Whitehead)
Whitehead zegt dat vanaf Descartes de mens en natuur radicaal tegenover kwamen te staan. Er was de wereld buiten ons die kwantitatief aangepakt moest worden en onze eigen intuïtie die slechts kwalitatief behandeld kon worden. Britse Empiristen (die kritisch waren t.o.v. Descartes) bleven in essentie bij deze tweedeling. Ook Hume blijft bij die scheiding tss feiten (natuur) en waarden (mens). Voor Whitehead kunnen we deze splitsing nu terugzien tussen de exacte en humane wetenschappen.
Gaia
Het idee van Lovelock om onze aarde als één supercomplex levend wezen te zien. Leven op aarde is alleen mogelijk door de samenwerking tussen diverse levende wezens (denk aan de koolstofkringloop).
posthumanisme
Een nieuwe filosofische traditie waarin de mens o.a. moet beginnen rekening houden met andere niet-menselijke wezens (Stengers). De mens moet beseffen dat hij geen supermatie heeft over de natuur.
science wars (Latour)
de Wetenschapsstrijd vertegenwoordigde een botsing tussen verdedigers van traditionele, objectieve opvattingen over wetenschap en degenen die de wetenschap vanuit een sociaal constructivistisch perspectief bekritiseerden, met als doel de invloed van sociale factoren op de productie van wetenschappelijke kennis te onthullen.
Matters of Concern
Een paper waarin Latour zich plaatst in het verlengde van de westerse kritische filosofie traditie en concludeert dat deze traditie, en hijzelf dus, aan zijn einde is. Hij verzoent zich niet met objectieve feitelijkheid maar wil eerder terugkomen op gemeenschappelijke bezorgdheden die we delen en onze realiteit uitmaken.
Antropoceen (Latour)
Latour stelt dat we ons in een nieuw historisch tijdperk bevinden: het antropoceen, gekenmerkt door het feit dat menselijke activiteit bepalend is geworden op geologisch niveau.
Cyborg (Haraway)
Haraway benadrukt de verstrengeling van mens en technologie. Ze beschouwt iedereen als cyborgs, met een inherent verweven relatie met technologie.
compost
Onzekerheid over ons succes mag geen belemmering zijn, maar eerder een verrijking. We moeten ons bewust blijven van onze eigen bescheidenheid en vermijden te denken dat we superieur zijn aan andere vormen van leven, zonder welke we niet kunnen bestaan. Met andere woorden, we zijn ook gewoon compost die noodzakelijk is voor ander leven en toekomstige generaties. Het is aan ons om te beslissen of we giftige of levenschenkende compost willen zijn.
intuïties vs. abstracties
In de filosofie van Alfred North Whitehead spelen intuïties en abstracties een centrale rol in het begrijpen van de werkelijkheid. Intuïties zijn directe, ervaring gebaseerde waarnemingen, terwijl abstracties generaliserende en universele concepten zijn die uit deze intuïties voortkomen. Whitehead ziet beide als complementaire aspecten van kennis: intuïties bieden de concrete basis en directheid, terwijl abstracties zorgen voor structuur en universaliteit.
Slow science vs. ecomodernisme
Ecomodernisten willen de wetenschappelijk-technologische gashendel nog verder induwen, wat volgens Stengers een fout idee is. Ze pleit dan ook voor een slow sience, die ruimte biedt om de impact van onze beslissingen af te toetsen binnen de complexe orde van ons klimaat.