1/72
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Versregel
Een zin of een afgerond deel van een zin en eindigt met een natuurlijke pauze of een leesteken als komma, punt, uitroepteken of vraagteken
Strofe
Bij elkaar horende versregels in een gedicht. Een soort coupletten
Witregel
Regel wit tussen twee regels tekst
Horizontale gedichten
Gedichten waarbij de regels lang zijn
Verticale gedichten
Gedichten waarbij de regels kort zijn
Enjambement
De zin loopt door naar de volgende versregel of zelfs naar de volgende strofe. Je breekt de zin af op een onnatuurlijke plaats voor rijm en/of nadruk.
Inhoudelijke (woord)herhalingen
Woorden worden in een gedicht herhaald om samenhang te creëren (synoniem of hetzelfde thema)
Rijm
Herhalen van klanken
Volrijm (eindrijm)
Mannelijk eindrijm, Vrouwelijk eindrijm, Glijdend eindrijm, Dubbelrijm
Mannelijk eindrijm
De laatste beklemtoonde lettergreep rijmt. wind / kind - berouw / vrouw
Vrouwelijk eindrijm
De laatste beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen rijmen. zoeken / boeken - winterkleren / teddyberen
Glijdend eindrijm
De laatste beklemtoonde en twee onbeklemtoonde lettergrepen rijmen. kinderen/hinderen
Dubbelrijm
Één woord rijmt op twee woorden of andersom. aarde /naar de - van steen / dan geen
Halfrijm
Assonantie, Alliteratie
Assonantie
Klinkerrijm Niet dat de herinnering is gebleven, maar die naam laat hij je na. (i en de aa)
Alliteratie
Beginrijm → herhaling van beginmedeklinkers.
Voorbeeld: "Hij ademde de zilte lucht in en zuchtte zacht: 'Laat gaan, laat gaan.'"
Eindrijm
Rijm aan het einde van de versregel (valt meestal samen met volrijm)
Gepaard rijm
AABB
Gekruist rijm
ABAB
Omarmend rijm
ABBA
Slagrijm
AAAA
Verspringend rijm
ABCABC
Gebroken rijm
ABCB, AABA, ABAC
Metrum
Vaste afwisseling van sterk en zwak beklemtoonde lettergrepen
Jambe
Zwak / sterk
Trochee
Sterk / zwak
Dactylus
Sterk / zwak / zwak
Anapest
Zwak / zwak / sterk
Amfibrachys
Zwak / sterk / zwak
Elisie
Het weglaten van een lettergreep of klinker.
Voorbeeld: 't een en 't ander (teen en tander); 'k leef in Neêrland
Epenthesis
Het toevoegen van een lettergreep/klinker.
Voorbeeld: melluk (melk)
Antimetrie
Tegenmetrum, afwijking van het metrum, vaak om saaiheid te voorkomen
Ritme
Afwisseling zonder regelmaat van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. Vooral belangrijk voor voorgedragen poëzie (slam/spoken word etc.)
Distichon
2 regels
Terzine/terzet
3 regels
Kwatrijn
4 regels
Kwintet
5 regels
Sextet
6 regels
Septet
7 regels
Octaaf
8 regels
Sonnet
Twee strofen van 4 regels (kwatrijnen of octaaf) gevolgd door twee strofen van 3 regels (terzinen of sextet) met een inhoudelijke wending/chute/val (meestal na acht regels)
Wending / val / chute
Inhoudelijke omslag, meestal in een sonnet na regel 8
Limerick
Vijf regels met een vrij strak metrum. Regels 1, 2 en 5 rijmen op elkaar; regels 3 en 4 op elkaar (rijmschema aabba). Vaak met een plaatsnaam en een grappige pointe.
Oosters kwatrijn
Vierregelig gedicht (meestal met rijmschema AABA) met daarin een levenswijsheid. Heeft vaak een sombere, cynische inhoud
Haiku
Een kort, niet-rijmend gedicht, bestaande uit drie versregels en zeventien lettergrepen (vaak 5-7-5). De basis is een zintuiglijke ervaring, vaak natuur
Vrije verzen
'Vrij' van allerlei taalkundige regels: interpunctie, hoofdletters, grammaticale zinnen, rijm, regellengte, metrum, regelmatige strofebouw. Hier hoeft dus ook geen rijm in te zitten.
Dichter
De schrijver van het gedicht. Let op: de dichter is niet hetzelfde als de ik-figuur.
Ik-figuur
Degene die aan het woord is in het gedicht.
Lyrisch-ik
Wanneer het gedicht vooral over de gevoelens van de ik gaat.
Tegenstelling / antithese
Woorden, zinnen of tekstgedeelten zijn tegengesteld aan elkaar. Het gaat om twee verschillende zaken
Herhaling / repetitio
Je herhaalt een begrip om het extra te benadrukken.
Paradox
Een paradox is geen gewone tegenstelling, maar een schijnbare tegenstelling: je moet er even over nadenken. Dit is een tegenstelling waarbij tegengestelde begrippen toch met elkaar worden verbonden. Het gaat vaak niet om twee verschillende zaken (antithese), maar om één zaak.
Voorbeeld: Rijke mensen kunnen soms heel arm zijn.
Opsomming / enumeratio
Je geeft een opsomming van meerdere delen.
Parallellisme
Meerdere zinnen hebben dezelfde structuur.
Pleonasme
Je herhaalt een vanzelfsprekende eigenschap van een begrip om het te benadrukken. (witte sneeuw, ronde cirkel)
Tautologie
Eenzelfde begrip wordt meerdere malen met synoniemen uitgedrukt. Het gaat in dit geval om dezelfde woordsoort (blij en verheugd)
Hyperbool
Sterke overdrijving van iets.
Voorbeeld: Hij sprong een gat in de lucht. / Ik heb het al duizend keer gezegd.
Retorische vraag
Een vraag waarvan het antwoord al bekend is en waarop je ook geen antwoord verwacht.
Climax
Bij een climax bouwen de delen van een opsomming zich op in zwaarte of grootte.
Voorbeeld: Uren, dagen, maanden zit hij al te wachten.
Anticlimax
Bij een anticlimax worden de delen van een opsomming juist minder sterk.
Voorbeeld: Het was geweldig gedaan. Het was mooi gedaan. Het was aardig gedaan
Anafoor
Herhaling van een woord of woordgroep aan het begin van opeenvolgende regels.
Chiasme
Een chiasme is een kruisstelling. Je herhaalt een zin waarbij de je de twee kernwoorden omdraait. Het gaat om dezelfde woorden, tegenovergestelden of synoniemen. Als je de zinnen onder elkaar zet en de woorden met elkaar verbindt, krijg je een kruis.
Anticipatie
Je bouwt een verwachting op, op zo een sterker moment te creëren wanneer het kernbegrip wel duidelijk wordt. Je begint met de verwijswoorden en komt later pas met het antecedent.
Voorbeeld: gewone zin: Jan drinkt veel en eet en slaapt slecht. Dat kan niet lang goed gaan.
Wordt met anticipatie: Hij drinkt veel, hij eet slecht en hij slaapt slecht. Met Jan kan het niet lang goed gaan. (zin met prolepsis én een opsomming in drieën)
Prolepsis
Een prolepsis is een vooropstelling (pro-). Je haalt een kernwoord naar voren in de zin en verwijst er dan op terug.
Voorbeeld: gewone zin: Jan heb ik niet meer gezien vandaag.
Wordt met prolepsis: Jan, die heb ik niet meer gezien vandaag.
Oxymoron
Dit is een bijzondere variant van de paradox. In dit geval combineer je twee begrippen om zo een verrassingseffect te krijgen. Een oxymoron is dus een korte, verrassende paradox.
Voorbeeld: De jeugdige grijsaard zat glunderend in de kamer.
Eufemisme
Iets onprettigs of onaangenaams kun je op een verzachtende, nette manier zeggen. Dit is altijd vriendelijk bedoeld. Een eufemisme wordt nooit ironisch gebruikt.
Voorbeeld: Hij is vorige week heengegaan.
Understatement
Een understatement is ook een overdrijving, maar dan de andere kant op: je maakt iets minder erg, minder leuk dan het is, om het zo te kunnen benadrukken. Het effect is vaak versterkend, ironisch of komisch, omdat het door de context duidelijk is dat het tegenovergestelde geldt. Het werkt niet verzachtend, zoals een eufemisme.
Voorbeeld: Ik vind dat wel een aardig karretje, die Porsche 911.
Litotes
Een bijzondere vorm van een understatement is de litotes. Je ontkent het tegenovergestelde van wat je wilt zeggen.
Voorbeeld: Dat vind ik niet leuk. (in plaats van vervelend)
Allusie
Je maakt een toespeling op een bekend werk, vaak een sprookje, bijbelverhaal of mythe, en je gaat ervan uit dat degene die de boodschap ontvangt de allusie begrijpt.
Voorbeeld: Descartes deed ooit de uitspraak: "Ik denk, dus ik besta." Nu hoor je wel eens: "Ik app, dus ik besta." Dat is een allusie op de uitspraak van Descartes.
Metafoor
Een metafoor is ook een vergelijking, maar je noemt alleen het beeld (het object blijft achterwege). Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn ook vaak metaforen. Op basis van je kennis van de taal en algemene kennis kun je afleiden wat het bedoelde object is
Voorbeeld: Zij is de prinses van deze klas. (= iemand die door anderen leuk wordt gevonden of iemand die zichzelf belangrijk vindt)
Metonymia
Een vorm van beeldspraak waarin je beeld en object met elkaar in verband brengt, niet omdat je ze wilt vergelijken, maar omdat ze met elkaar te maken hebben. Het verschil met een metafoor is dat je bij een metonymia naar het object verwijst.
Voorbeeld: De schaatsers binden de ijzers onder (materiaal i.p.v. voorwerp)
Personificatie
Iets niet levends of niet menselijks, geef je toch menselijke eigenschappen.
Voorbeeld: Het zonnetje lacht aan de hemel.
Synesthesie
Je combineert twee (of meer) zintuigelijke waarnemingen met elkaar.
Voorbeeld: Hij heeft een kille blik. (voelen en zien)