Nederlands Poëzie begrippen | Quizlet

4.0(1)
studied byStudied by 2 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/72

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

73 Terms

1
New cards

Versregel

Een zin of een afgerond deel van een zin en eindigt met een natuurlijke pauze of een leesteken als komma, punt, uitroepteken of vraagteken

2
New cards

Strofe

Bij elkaar horende versregels in een gedicht. Een soort coupletten

3
New cards

Witregel

Regel wit tussen twee regels tekst

4
New cards

Horizontale gedichten

Gedichten waarbij de regels lang zijn

5
New cards

Verticale gedichten

Gedichten waarbij de regels kort zijn

6
New cards

Enjambement

De zin loopt door naar de volgende versregel of zelfs naar de volgende strofe. Je breekt de zin af op een onnatuurlijke plaats voor rijm en/of nadruk.

7
New cards

Inhoudelijke (woord)herhalingen

Woorden worden in een gedicht herhaald om samenhang te creëren (synoniem of hetzelfde thema)

8
New cards

Rijm

Herhalen van klanken

9
New cards

Volrijm (eindrijm)

Mannelijk eindrijm, Vrouwelijk eindrijm, Glijdend eindrijm, Dubbelrijm

10
New cards

Mannelijk eindrijm

De laatste beklemtoonde lettergreep rijmt. wind / kind - berouw / vrouw

11
New cards

Vrouwelijk eindrijm

De laatste beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen rijmen. zoeken / boeken - winterkleren / teddyberen

12
New cards

Glijdend eindrijm

De laatste beklemtoonde en twee onbeklemtoonde lettergrepen rijmen. kinderen/hinderen

13
New cards

Dubbelrijm

Één woord rijmt op twee woorden of andersom. aarde /naar de - van steen / dan geen

14
New cards

Halfrijm

Assonantie, Alliteratie

15
New cards

Assonantie

Klinkerrijm Niet dat de herinnering is gebleven, maar die naam laat hij je na. (i en de aa)

16
New cards

Alliteratie

Beginrijm → herhaling van beginmedeklinkers.

Voorbeeld: "Hij ademde de zilte lucht in en zuchtte zacht: 'Laat gaan, laat gaan.'"

17
New cards

Eindrijm

Rijm aan het einde van de versregel (valt meestal samen met volrijm)

18
New cards

Gepaard rijm

AABB

19
New cards

Gekruist rijm

ABAB

20
New cards

Omarmend rijm

ABBA

21
New cards

Slagrijm

AAAA

22
New cards

Verspringend rijm

ABCABC

23
New cards

Gebroken rijm

ABCB, AABA, ABAC

24
New cards

Metrum

Vaste afwisseling van sterk en zwak beklemtoonde lettergrepen

25
New cards

Jambe

Zwak / sterk

26
New cards

Trochee

Sterk / zwak

27
New cards

Dactylus

Sterk / zwak / zwak

28
New cards

Anapest

Zwak / zwak / sterk

29
New cards

Amfibrachys

Zwak / sterk / zwak

30
New cards

Elisie

Het weglaten van een lettergreep of klinker.

Voorbeeld: 't een en 't ander (teen en tander); 'k leef in Neêrland

31
New cards

Epenthesis

Het toevoegen van een lettergreep/klinker.

Voorbeeld: melluk (melk)

32
New cards

Antimetrie

Tegenmetrum, afwijking van het metrum, vaak om saaiheid te voorkomen

33
New cards

Ritme

Afwisseling zonder regelmaat van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. Vooral belangrijk voor voorgedragen poëzie (slam/spoken word etc.)

34
New cards

Distichon

2 regels

35
New cards

Terzine/terzet

3 regels

36
New cards

Kwatrijn

4 regels

37
New cards

Kwintet

5 regels

38
New cards

Sextet

6 regels

39
New cards

Septet

7 regels

40
New cards

Octaaf

8 regels

41
New cards

Sonnet

Twee strofen van 4 regels (kwatrijnen of octaaf) gevolgd door twee strofen van 3 regels (terzinen of sextet) met een inhoudelijke wending/chute/val (meestal na acht regels)

42
New cards

Wending / val / chute

Inhoudelijke omslag, meestal in een sonnet na regel 8

43
New cards

Limerick

Vijf regels met een vrij strak metrum. Regels 1, 2 en 5 rijmen op elkaar; regels 3 en 4 op elkaar (rijmschema aabba). Vaak met een plaatsnaam en een grappige pointe.

44
New cards

Oosters kwatrijn

Vierregelig gedicht (meestal met rijmschema AABA) met daarin een levenswijsheid. Heeft vaak een sombere, cynische inhoud

45
New cards

Haiku

Een kort, niet-rijmend gedicht, bestaande uit drie versregels en zeventien lettergrepen (vaak 5-7-5). De basis is een zintuiglijke ervaring, vaak natuur

46
New cards

Vrije verzen

'Vrij' van allerlei taalkundige regels: interpunctie, hoofdletters, grammaticale zinnen, rijm, regellengte, metrum, regelmatige strofebouw. Hier hoeft dus ook geen rijm in te zitten.

47
New cards

Dichter

De schrijver van het gedicht. Let op: de dichter is niet hetzelfde als de ik-figuur.

48
New cards

Ik-figuur

Degene die aan het woord is in het gedicht.

49
New cards

Lyrisch-ik

Wanneer het gedicht vooral over de gevoelens van de ik gaat.

50
New cards

Tegenstelling / antithese

Woorden, zinnen of tekstgedeelten zijn tegengesteld aan elkaar. Het gaat om twee verschillende zaken

51
New cards

Herhaling / repetitio

Je herhaalt een begrip om het extra te benadrukken.

52
New cards

Paradox

Een paradox is geen gewone tegenstelling, maar een schijnbare tegenstelling: je moet er even over nadenken. Dit is een tegenstelling waarbij tegengestelde begrippen toch met elkaar worden verbonden. Het gaat vaak niet om twee verschillende zaken (antithese), maar om één zaak.

Voorbeeld: Rijke mensen kunnen soms heel arm zijn.

53
New cards

Opsomming / enumeratio

Je geeft een opsomming van meerdere delen.

54
New cards

Parallellisme

Meerdere zinnen hebben dezelfde structuur.

55
New cards

Pleonasme

Je herhaalt een vanzelfsprekende eigenschap van een begrip om het te benadrukken. (witte sneeuw, ronde cirkel)

56
New cards

Tautologie

Eenzelfde begrip wordt meerdere malen met synoniemen uitgedrukt. Het gaat in dit geval om dezelfde woordsoort (blij en verheugd)

57
New cards

Hyperbool

Sterke overdrijving van iets.

Voorbeeld: Hij sprong een gat in de lucht. / Ik heb het al duizend keer gezegd.

58
New cards

Retorische vraag

Een vraag waarvan het antwoord al bekend is en waarop je ook geen antwoord verwacht.

59
New cards

Climax

Bij een climax bouwen de delen van een opsomming zich op in zwaarte of grootte.

Voorbeeld: Uren, dagen, maanden zit hij al te wachten.

60
New cards

Anticlimax

Bij een anticlimax worden de delen van een opsomming juist minder sterk.

Voorbeeld: Het was geweldig gedaan. Het was mooi gedaan. Het was aardig gedaan

61
New cards

Anafoor

Herhaling van een woord of woordgroep aan het begin van opeenvolgende regels.

62
New cards

Chiasme

Een chiasme is een kruisstelling. Je herhaalt een zin waarbij de je de twee kernwoorden omdraait. Het gaat om dezelfde woorden, tegenovergestelden of synoniemen. Als je de zinnen onder elkaar zet en de woorden met elkaar verbindt, krijg je een kruis.

63
New cards

Anticipatie

Je bouwt een verwachting op, op zo een sterker moment te creëren wanneer het kernbegrip wel duidelijk wordt. Je begint met de verwijswoorden en komt later pas met het antecedent.

Voorbeeld: gewone zin: Jan drinkt veel en eet en slaapt slecht. Dat kan niet lang goed gaan.

Wordt met anticipatie: Hij drinkt veel, hij eet slecht en hij slaapt slecht. Met Jan kan het niet lang goed gaan. (zin met prolepsis én een opsomming in drieën)

64
New cards

Prolepsis

Een prolepsis is een vooropstelling (pro-). Je haalt een kernwoord naar voren in de zin en verwijst er dan op terug.

Voorbeeld: gewone zin: Jan heb ik niet meer gezien vandaag.

Wordt met prolepsis: Jan, die heb ik niet meer gezien vandaag.

65
New cards

Oxymoron

Dit is een bijzondere variant van de paradox. In dit geval combineer je twee begrippen om zo een verrassingseffect te krijgen. Een oxymoron is dus een korte, verrassende paradox.

Voorbeeld: De jeugdige grijsaard zat glunderend in de kamer.

66
New cards

Eufemisme

Iets onprettigs of onaangenaams kun je op een verzachtende, nette manier zeggen. Dit is altijd vriendelijk bedoeld. Een eufemisme wordt nooit ironisch gebruikt.

Voorbeeld: Hij is vorige week heengegaan.

67
New cards

Understatement

Een understatement is ook een overdrijving, maar dan de andere kant op: je maakt iets minder erg, minder leuk dan het is, om het zo te kunnen benadrukken. Het effect is vaak versterkend, ironisch of komisch, omdat het door de context duidelijk is dat het tegenovergestelde geldt. Het werkt niet verzachtend, zoals een eufemisme.

Voorbeeld: Ik vind dat wel een aardig karretje, die Porsche 911.

68
New cards

Litotes

Een bijzondere vorm van een understatement is de litotes. Je ontkent het tegenovergestelde van wat je wilt zeggen.

Voorbeeld: Dat vind ik niet leuk. (in plaats van vervelend)

69
New cards

Allusie

Je maakt een toespeling op een bekend werk, vaak een sprookje, bijbelverhaal of mythe, en je gaat ervan uit dat degene die de boodschap ontvangt de allusie begrijpt.

Voorbeeld: Descartes deed ooit de uitspraak: "Ik denk, dus ik besta." Nu hoor je wel eens: "Ik app, dus ik besta." Dat is een allusie op de uitspraak van Descartes.

70
New cards

Metafoor

Een metafoor is ook een vergelijking, maar je noemt alleen het beeld (het object blijft achterwege). Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn ook vaak metaforen. Op basis van je kennis van de taal en algemene kennis kun je afleiden wat het bedoelde object is

Voorbeeld: Zij is de prinses van deze klas. (= iemand die door anderen leuk wordt gevonden of iemand die zichzelf belangrijk vindt)

71
New cards

Metonymia

Een vorm van beeldspraak waarin je beeld en object met elkaar in verband brengt, niet omdat je ze wilt vergelijken, maar omdat ze met elkaar te maken hebben. Het verschil met een metafoor is dat je bij een metonymia naar het object verwijst.

Voorbeeld: De schaatsers binden de ijzers onder (materiaal i.p.v. voorwerp)

72
New cards

Personificatie

Iets niet levends of niet menselijks, geef je toch menselijke eigenschappen.

Voorbeeld: Het zonnetje lacht aan de hemel.

73
New cards

Synesthesie

Je combineert twee (of meer) zintuigelijke waarnemingen met elkaar.

Voorbeeld: Hij heeft een kille blik. (voelen en zien)