Studied by 40 people
le processus d’apprentissage
het leerproces
découvrir
verkennen
assimiler
verwerken
mémoriser
inprenten
réviser
herhalen
évaluer
evalueren
Je ne comprends pas.
Ik begrijp het niet.
Vous pouvez répéter, s’il vous plaît?
Kan u dat nog eens herhalen, alstublieft?
Vous pouvez parler un peu plus lentement, s’il vous plaît?
Kan u dat iets minder snel zeggen, alstublieft?
Est-ce que je peux aller aux toilettes, s’il vous plaît?
Mag ik naar het toilet gaan?
Est-ce que je peux remplir ma gourde, s’il vous plaît?
Mag ik mijn drinkbus vullen?
Est-ce que je peux prendre un mouchoir?
Mag ik een zakdoek nemen?
Nous avons besoin de quel document?
Welk document hebben we nodig?
La batterie de mon ordinateur portable est morte/plate.
Mijn batterij is leeg.
Est-ce que nous devons connaître cette partie pour l’interrogation?
Moeten we dit deel kennen voor de toets?
Comment on dit “…” en français?
Hoe zeg je “…” in het Frans?
Qu’est-ce que ça veut dire, …? /Que signifie…
Wat betekent “…”?
Comment ça s’écrit?
Hoe schrijf je dat?
Je n’ai pas encore fini (l’exercice).
Ik ben nog niet klaar (met de oefening).
J’ai fini/je suis prêt.e.
Ik ben klaar.
Je ne vois pas le tableau.
Ik kan het bord niet zien.
Vous pouvez parler un peu plus fort, s’il vous plaît?
Kan u iets luider spreken, alstublieft?
Tu peux effacer le tableau, s’il te plaît?
Kan je het bord afvegen, alsjeblieft?
Nous devons connaître la théorie par cœr?
Moeten we de theorie uit het hoofd kennen?
Tu dois rattraper la matière.
Je moet de leerstof inhalen.
J’ai été malade/J’étais malade.
Ik ben ziek geweest/Ik was ziek.
remettre une tâche
een taak indienen
Tu te tais maintenant?
Kan je alsjeblieft zwijgen?
Tais-toi!/Taisez-vous!
Zwijg!
un critère de réussite
een succescriterium
un mot-clé
een sleutelwoord
Je m’excuse, je suis en retard parce que…
Sorry, ik ben te laat want…
… mon bus avait du retard.
… mijn bus was te laat.
… mon pneu a crevé
… ik had een lekke band.
… je me suis réveillé.e. trop tard.
… ik ben te laat wakker geworden.
annoncer
aankondigen
le cours précédent
de vorige les
le prochain cours
de volgende les
enlever
afzetten, uitdoen
tricher
afkijken
Tu peux ouvrir la fenêtre?
Kan je het raam openen?
Est-ce qu’on peut fermer le rideau?
Kunnen we het gordijn sluiten?
Expliquez à tour de rôle.
Leg om de beurt uit.
le bulletin
het rapport
À qui s’adresse le texte?
Wat is de doelgroep van de tekst?/Tot wie richt deze tekst zich?
Quel est l’objectif/le but?
Wat is het doel?
Il s’agit de/parle de…
Het gaat over…
Mets une croix dans la case correcte.
Zet een kruisje in het juiste vak.
la mise en page
de opmaak
un signe de ponctuation
een leesteken
l’orthographe
de spelling
la prononciation
de uitspraak
la marqueur
de markeerstift
le clavier
het toetsebord
le fichier
de map (op een pc)
taper
intikken
un cahier
een schrift
une feuille
een blad
une farde
een map
un crayon
een potlood
une gomme
een gom
le Tipp-ex
Tipp-ex
un ordinateur portable
een laptop
un devoir
het huiswerk
raconter
vertellen
un horaire
het lesrooster
une interro(gation)
de toets, de verhoring
un évaluation
een evaluatie
la note
de quotering
les notes
de notities
le tableau
het bord
attentif
aandachtig
distrait.e.
vertrooid
écrit.e.
geschreven
oral.e.
mondeling
conjuguer
vervoegen
comparer
vergelijken
faire attention
opletten, aandachtig zijn
réfléchir
nadenken
résoudre
oplossen
retenir
onthouden
se tromper
zich vergissen
justifier
verantwoorden
expliquer
uitleggen
indiquer
aanduiden
souligner
onderlijnen
décrire
beschrijven
lire
lezen
rédiger
opstellen
résumer
samenvatten
traduire
vertalen
sélectionner
selecteren
Reformuler dans tes propres mots.
Herformuleren in je eigen woorden.
le casier
het vakje, de loketkast
la matière
het vak, de leerstof
faire une remarque
een opmerking maken
consulter
raadplegen
une opinion, un avis
een mening
un chargeur
een lader
un écran
een scherm
Note 
Flashcard (52)