Frans 2 - mots et contexte 1 (zonder troisième âge)

week 1

une valeur

een waarde

l'importance

het belang

une préoccupation

een bezorgdheid

la vie quotidienne

het dagelijks leven

fiscal

belasting-

le mariage civil

burgerlijk huwelijk

le mariage religieux

kerkelijk huwelijk

primordial

essentieel, fundamenteel

un couple

een paar

l'union libre

het ongehuwd samenwonen

un enfant naturel

een onwettig kind

une famille monoparentale

een eenoudergezin

confier la garde de qn à qn

iemand aan de zorg van iemand toevertrouwen

l'autorité parentale

ouderlijk gezag

conjointement

gemeenschappelijk, gezamenlijk

une famille recomposée

een samengesteld gezin

le conjoint

de echtgenoot

conclure un contrat

een contract sluiten

un célibataire

een ongehuwde, vrijgezel

de sexe opposé

van verschillend geslacht

de même sexe

van hetzelfde geslacht

commun

gezamenlijk

un signataire

een ondertekende

une aide matérielle

een hulp in de vorm van materiële goederen

l'héritage

de erfenis

les moeurs

de zeden

une victime

een slachtoffer

notamment

met name, speciaal

un concubin

een levenspartner

la maternité

het moeder worden

le taux de natalité

geboortecijfer

la fécondité

de vruchtbaarheid

une part

een aandeel

un rapport

een verhouding, relatie

marquer

kenmerken

l'adolescence

de jeugd

de même que

evenals

un refus

een afwijzing, weigering

une contestation

een protest, onenigheid

nettement

duidelijk, ontegenzeglijk

pacifier

kalmeren, bedaren

permissif

toegeeflijk, verdraagzaam

se détendre

zich ontspannen

un attachement

een gehechtheid, aanhankelijkheid

profond

diep, diepgaand

la cellule familiale

het gezin

une prison

een gevangenis

en termes de

in termen van, als

s'appliquer à

van toepassing zijn op

une décennie

een decennium

un fait

een verschijnsel, een realiteit

une explication

een verklaring

une grande famille

een grootfamilie (meer dan twee generaties in het gezin)

maintenir

in stand houden

se déplacer

zich verplaatsen

être ancré

verankerd zijn

autrefois

vroeger

une éducation

een opvoeding

un confident

een vertrouwenspersoon

un soutien

een hulp, een ondersteuning

négligeable

te verwaarlozen

la négligence

de verwaarlozing

acquérir

verkrijgen, verwerven

un domicile

een woning

un aîné

een oudste, een eerstgeborene

la décohabitation

het op zichzelf gaan wonen

s'entendre avec qn

met iemand op kunnen schieten

confortable

aangenaam, gemakkelijk

un logement

een woning, woonruimte

le marché immobilier

de vastgoedmarkt

un loyer

een huur

s'aggraver

erger worden, verslechteren

précaire

onzeker, zorgelijk

un propriétaire

een eigenaar

louer

huren

stable

vast, stabiel

avoir le choix

de keus hebben

un prolongement

de verlenging

la durée

de duur

résider

verblijven, wonen

au-delà de qc

boven iets

un souci

een zorg

une apparence

een uiterlijk, een voorkomen

considérer

beschouwen

un reflet

een afspiegeling, een weergave

être en quête de qc

op zoek zijn naar iets

propre

eigen

se démarquer de qn

zich distantiëren van iemand

afficher qc

iets laten zien/tonen

s'affirmer en tant que

zich doen gelden als, zich profileren als

une appartenance

het behoren bij, lidmaatschap

assimiler qn à

iemand gelijkstellen aan

un sigle

een afkorting, letterwoord

s'apparenter à

lijken op

un signe de reconnaissance

een herkenningsteken

tribal

stam-, groeps-

un produit

een product

viser à

ten doel hebben, streven naar

attirer qn

iemand aantrekken, lokken

admirer

bewonderen