1/83
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Stofwisseling
Het omzetten van stoffen in andere stoffen
Zuurstof
Element dat in organismen altijd deel uitmaakt van organische moleculen
Energie
Nodig om de bindingen tussen koolstof- en waterstofatomen tot stand te brengen; komt vrij bij het verbreken van de bindingen
Chemische energie
Energie die in de bindingen tussen atomen van stoffen is opgeslagen
Glucose
Organische stof die als brandstof en als bouwstof belangrijk is voor de stofwisseling
Brandstof
Voedingsstof die energie kan leveren bij de dissimilatie (verbranding)
Bouwstof
Voedingsstof die wordt gebruikt voor de vorming van organische moleculen bij de voortgezette assimilatie
Assimilatie
Opbouw van organische moleculen uit kleinere moleculen
Dissimilatie
Afbraak van grote organische moleculen tot kleinere moleculen
Warmte
Een van de vormen waarin energie bij dissimilatie vrijkomt
Kinetische energie
Bewegingsenergie van deeltjes of voorwerpen
Koolstofdioxide
Stof waaruit samen met water bij koolstofassimilatie glucose wordt gevormd
Koolstofassimilatie
De vorming van glucose uit koolstofdioxide en water
Fotosynthese
Proces waarbij planten en cyanobacteriën lichtenergie gebruiken voor de vorming van glucose
Lichtenergie
Wordt bij fotosynthese door planten en cyanobacteriën gebruikt voor de vorming van glucose
Voortgezette assimilatie
Proces waarbij grote organische moleculen met veel energierijke bindingen ontstaan
ATP
Energiedragermolecuul dat bestaat uit adenosine en drie fosfaatgroepen
Adenosinetrifosfaat
Energiedragermolecuul dat bestaat uit adenosine en drie fosfaatgroepen
ADP
Energiedragermolecuul dat bestaat uit adenosine en twee fosfaatgroepen
Adenosinedifosfaat
Energiedragermolecuul dat bestaat uit adenosine en twee fosfaatgroepen
Enzymen
Eiwitten die chemische omzettingen katalyseren (mogelijk maken of versnellen)
Katalyseren
Chemische omzettingen mogelijk maken of versnellen
Substraat
Stof waarop een enzym inwerkt
Enzym-substraatcomplex
Ontstaat wanneer een substraatmolecuul aan een enzymmolecuul bindt
Optimumkromme
Diagram dat het verband tussen bijvoorbeeld de temperatuur en de enzymactiviteit weergeeft
pH
Zuurgraad
Bladgroen
Pigment dat energie uit licht kan opnemen en omzetten
Bladgroenkorrels
Bevatten bladgroen en enzymen waardoor fotosynthese kan plaatsvinden
Koolhydraten
Moleculen die zijn opgebouwd uit koolstof, waterstof en zuurstof en in de cel vooral een functie als bouwstof, brandstof en reservestof hebben
Sachariden
Moleculen die zijn opgebouwd uit koolstof, waterstof en zuurstof en in de cel vooral een functie als bouwstof, brandstof en reservestof hebben
Reservestof
Stof die kan dienen als brandstof, warmte-isolator en bouwstof
Monosachariden
Enkelvoudige suikers, bevatten vijf of zes C-atomen, bijvoorbeeld glucose, galactose en fructose
Disacharide
Verbinding van twee monosachariden, bijvoorbeeld maltose, lactose (melksuiker) en sacharose (riet- of bietsuiker)
Polysachariden
Verbindingen van vele monosachariden, bijvoorbeeld zetmeel, glycogeen en cellulose
Zetmeel
Polysacharide die in de bladgroenkorrels en zetmeelkorrels van plantaardige cellen wordt opgebouwd uit ongeveer zesduizend glucosemoleculen; reservestof
Glycogeen
Polysacharide die bij dieren in de lever en in spieren wordt gevormd; bestaat uit meer dan twintigduizend glucosemoleculen en is sterk vertakt; reservestof
Cellulose
Polysacharide die het hoofdbestanddeel is van de celwanden van planten; door de binding tussen de glucosemoleculen vormen enkele tientallen cellulosemoleculen samen een stevige structuur
Eiwitten
Ketens van enkele tientallen tot meer dan duizend aminozuren
Aminozuur
Centraal C-atoom met daaraan gebonden een aminogroep (NH2), een carboxygroep (COOH), een H-atoom en een restgroep (R) die typerend is voor het aminozuur
Primaire structuur
Niveau van ruimtelijke bouw van een eiwitmolecuul dat wordt bepaald door de typen aminozuren die erin voorkomen en de volgorde waarin deze aminozuren voorkomen
Secundaire structuur
De spiraalvorm (helix) van een eiwit die ontstaat doordat de meeste aminozuren bij hun binding een bepaalde hoek ten opzichte van elkaar maken
Tertiaire structuur
De specifieke vorm van een eiwit die ontstaat doordat de spiraalstructuur op een bepaalde manier wordt 'opgevouwen' door de vorming van waterstofbruggen en zwavelverbindingen
Quaternaire structuur
De manier waarop meerdere polypeptideketens samen één eiwit vormen; de uiteindelijke vorm is bepalend voor de functie van een eiwit
Vetten
Verbindingen met de elementen C, O en H; veel vetten zijn triglyceriden, die worden gevormd doordat drie vetzuurmoleculen zich binden aan een glycerolmolecuul
Glycerol
Verbinding van drie C-atomen waaraan drie OH-groepen zijn gebonden
Vetzuren
Bestaan uit lange ketens van CH2-groepen met aan het eind daarvan een carboxygroep (COOH)
Fosfolipiden
Bij fosfolipiden is één vetzuur van het triglyceride vervangen door een fosfaatgroep
Energievoorziening
De belangrijkste brandstof die zorgt voor de energievoorziening in cellen is glucose
Aerobe dissimilatie
Dissimilatie van glucose met zuurstof
Verbranding
Dissimilatie van glucose met zuurstof
Anaerobe dissimilatie
Dissimilatie van glucose zonder zuurstof
Gisting
Dissimilatie van glucose zonder zuurstof
Alcohol
Stof die bij gisting kan ontstaan en die veel chemische energie bevat
Melkzuur
Stof die bij gisting kan ontstaan; ontstaat in een zuurstofarme omgeving doordat melkzuurbacteriën glucose afbreken
Beperkende factor
De factor die het minst gunstig is (en daardoor de snelheid van een proces bepaalt)
Voedingsstoffen
Eiwitten, koolhydraten, vetten, water, mineralen en vitaminen
Niet-essentiële aminozuren
Aminozuren die de meeste mensen zelf kunnen maken als ze niet voldoende in het voedsel voorkomen
Essentiële aminozuren
Aminozuren die in het voedsel moeten voorkomen, omdat mensen die niet of in onvoldoende hoeveelheden zelf kunnen vormen
Cholesterol
Een vet dat vooral wordt aangemaakt door de lever; komt voor in celmembranen en wordt gebruikt bij de productie van hormonen, gal en vitamine D
Verteringsproducten
Kleine moleculen die het resultaat zijn van de afbraak van grote organische moleculen uit de voedselbrij
Kringspieren
Type spieren die bij darmperistaltiek afwisselend met lengtespieren samentrekken
Lengtespieren
Type spieren die bij darmperistaltiek afwisselend met kringspieren samentrekken
Darmperistaltiek
Het afwisselend samentrekken van kringspieren en lengtespieren in de wand van het darmkanaal waardoor de voedselbrij wordt voortgeduwd, gekneed en gemengd met de verteringssappen
Verteringssappen
Worden aan de voedselbrij afgegeven door verteringsklieren en bevatten enzymen
Mechanische vertering
Kauwen van voedsel met je gebit en kneden en mengen van de voedselbrij door de darmperistaltiek
Chemische vertering
De bewerking van voedsel door enzymen
Slokdarm
Gedeelte van het verteringsstelsel dat voedsel vervoert van de keelholte naar de maag
Maag
Gedeelte van het verteringsstelsel waarin voedsel tijdelijk wordt opgeslagen en verteerd
Twaalfvingerige darm
Eerste gedeelte van de dunne darm waarin de afvoerbuizen van de lever en de alvleesklier uitmonden
Lever
Orgaan dat gal produceert
Gal
Wordt uitgescheiden door de lever en bevat galkleurstoffen en galzouten
Galblaas
Tijdelijke opslagplaats voor gal
Emulgeren
Verdelen van grote druppels in het voedsel in kleine druppeltjes
Alvleesklier
Orgaan dat alvleessap produceert
Enzymen voor eiwitvertering
Eiwitten die andere eiwitten tot afzonderlijke aminozuurmoleculen afbreken
Enzymen voor koolhydraatvertering
Eiwitten die moleculen van polysachariden en disachariden in monosachariden splitsen
Enzymen voor vetvertering
Eiwitten die vetmoleculen tot afzonderlijke glycerolmoleculen en vetzuurmoleculen verteren
Speekselklieren
Klieren die een tot anderhalve liter speeksel per etmaal produceren
Dunne darm
Deel van het darmkanaal waar veel voedingsstoffen uit de voedselbrij worden opgenomen in het bloed
Darmvlokken
Uitstulpingen op de darmplooien in de dunne darm
Resorptie
Opname van stoffen uit de darmwand
Dikke darm
Deel van het darmkanaal waar veel water en mineralen uit de voedselresten worden opgenomen in het bloed
Darmbacteriën
Bacteriën in de dikke darm die nuttige stoffen produceren, waaronder vitaminen en enzymen voor de afbraak van stoffen die door verteringsenzymen van de mens niet worden verteerd
Endeldarm
Deel van het darmkanaal waarin onverteerde voedselresten worden verzameld