1/71
Vocabulaire flashcards met kernbegrippen uit de lessen van Plato tot Wittgenstein.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Mimèsis
Plato (4e E v.C.) Mimèsis betekent ‘nabootsing’; het gaat hier over de relatie tussen een idee en de afbeelding hiervan. De zintuiglijke dingen zijn ‘afbeeldingen’ v/d ideeën, waarmee onmiddellijk is aangegeven dat hun werklijkheidswaarde kleiner is dan die v/h model. Met dit begrip legt Plato de participatie uit = de relatie tussen de zintuiglijke wereld en de ideeën.
Idee v/h goede
Plato (4e E v.C.) De ultieme en hoogste Idee in Plato's hiërarchie van Ideeën, die de bron is van alle andere Ideeën en de basis van alle werkelijkheid.
Ziel (drie delen)
Plato (4e E v.C.) Plato verdeelde de ziel in drie delen: het redelijke (verstandigheid), het vurige (dapperheid) en het begerende (matigheid), die in evenwicht moeten zijn om rechtvaardigheid en harmonie te bereiken.
Leren sterven
Plato (4e E v.C.) Een metafoor die staat voor het zich losmaken van de materiële wereld en de zintuigen, om zo de ziel te zuiveren en zich te richten op het ware Zijn van de Ideeën.
Zijn (Plato)
Verwijst naar de eeuwige, onveranderlijke en perfecte werkelijkheid van de Ideeën, in tegenstelling tot het veranderlijke 'worden' van de zintuiglijke wereld.
Kennis (Plato)
Kennis is in Plato's filosofie een herinnering (anamnese) van de Ideeën die de ziel al kende voordat het in een lichaam kwam.
Het goede (Plato)
Dit is de Idee van het Goede, de bron van kennis en werkelijkheid. volgens Plato is het Goede verheven boven alle andere ideeën, zelf boven het zijn (hij stelt het Goede zelfs parallel met de zon). Het Goede is het volmaakte doel waarnaar elke concrete verschijningsvorm streeft, en waaraan die verschijningsvorm ook wordt getoetst. In die zin draagt elke idee onmiddellijk ook het goede in zich (een begrip verwijst namelijk altijd naar de ideale versie van dat begrip.
De dood (Plato)
De dood wordt gezien als de scheiding van de onsterfelijke ziel van het sterfelijke lichaam. Volgens Plato is het doel van de filosofie om te ‘leren sterven’.
Idealisme (Plato)
Plato's filosofie is idealistisch omdat het stelt dat de ware werkelijkheid niet de fysieke, waarneembare wereld is, maar een wereld van onveranderlijke en perfecte Ideeën.
Dialectiek (Plato)
De methode van redeneren door middel van dialoog en argumentatie om tot inzicht in de Ideeën te komen. Dit begrip komt ook voor bij Kant.
Teleologie
Aristoteles Alle dingen hebben een intrinsiek doel of einddoel.
Potentie & act
Aristoteles Elk object heeft potentie (wat het kan worden) en act (wat het is).
Hylemorfisme
Aristoteles Elk fysiek object bestaat uit combinatie van materie (hylè) en vorm (morphè).
Weten dat vs weten hoe
Aristoteles Theoretische kennis (‘weten dat’) vs praktische kennis (‘weten hoe’).
Kennis (Aristoteles)
Kennis ontstaat door waarneming van de materiële wereld; geen herinnering aan Ideeën.
Ethiek (Aristoteles)
Aristoteles richtte zich op deugden en deugdzaam handelen als basis voor het bereiken van 'eudaimonia' (menselijk geluk).
Substantie-accident (Aristoteles)
Aristoteles Essentiële eigenschappen (substantie) van een object versus toevallige, veranderlijke eigenschappen (accident) ervan.
Het goddelijke (Aristoteles)
De onbewogen beweger als uiteindelijke oorzaak van beweging.
Malin génie
Descartes Een denkbeeldige 'kwade demon' die de zintuigen misleidt, wat Descartes gebruikte als een methode van radicale twijfel om tot onbetwijfelbare waarheden te komen.
Representations
Descartes Volgens Descartes is er een buitenwereld die représentations (zintuigelijke voorstellingen) in ons bewustzijn veroorzaakt. Het reële bestaan van de dingen buiten mij (realisme) kan maar via een omweg worden bevestigd; tussen denken en buitenwereld is de bemiddeling nodig van de zintuiglijke voorstellingen, waaraan dan iets buiten mij beantwoordt.
Dualisme
Descartes Twee fundamenten: res cogitans (de denkende substantie) en res extensa (de buitenwereld).
Cogito
Descartes De beroemde stelling "Cogito ergo sum" ("Ik denk, dus ik ben"), die Descartes' eerste onbetwijfelbare waarheid was. Het is dankzij het feit dat ,ik denk (het cogito) dat ik kan affirmeren dat ik werkelijk ben. Er is geen andere toegangsweg tot de wereld buiten mij dan via mijn eigen bewustzijn.
Probleem van de brug
Descartes De vraag hoe de niet-materiële geest (res cogitans) en de materiële wereld (res extensa) met elkaar in verbinding staan. Algemene stelregel: elk Logisch evident en op zichzelf gekend idee is waar. Bijkomende criteria: ingeboren verwijst per definitie naar bestaan buiten cogito en garandeert juistheid denken van buitenuit.
Buitenwereld (Descartes)
De buitenwereld is volgens Descartes de derde substantie. Zintuigen veroorzaken voorstellingen in ons bewustzijn. De twee eerste substanties zijn het cogito en God. Als nu mocht blijken dat die voorstellingen niet door een van beide zijn veroorzaakt kunnen we aannemen dat een derde substantie in het spel is. De zintuiglijke voorstellingen kunnen we niet uit onszelf halen, maar dit is een onvoldoende verklaring omdat de voorstellingen zich meestal aan mijn voordoen zonder dat ik ze zelf oproep, dit maakt duidelijk dat ik zelf niet de meester ben van de voorstellingen. Een andere optie is dat God de voorstellingen in mij heeft veroorzaakt, hij is machtig genoeg; maar zou hij dat wel willen (hij is geen bedrieger)? De conclusie dringt zich dus op dat er een derde substantie bestaat: de buitenwereld die de représentations veroorzaakt.
Causaliteit (Descartes)
De causaliteit is één van de pijlers van de brug die het denken met de buitenwereld verbindt. Ook bij het a posteriori godsbewijs vinden we het begrip causaliteit terug (want oorzaak ≥ gevolg).
Godsbegrip (Descartes)
Het bestaan (en de goedheid) van God garandeert uiteindelijk de structurele juistheid van mijn kennis. God is de tweede substantie die zich naast het cogito poneert, en waarvan ik het bestaan via het denken heb achterhaald. Het bestaan van God wordt achterhaald a.d.h.v. 2 godsbewijzen.
Filosofische methode (Descartes)
Descartes' methode van systematische twijfel om tot de fundamenten van kennis te komen.
Simple/complex ideas
Locke Eenvoudige ideeën zijn onverdeelbare waarnemingen van de zintuigen, terwijl complexe ideeën gevormd worden door het combineren van eenvoudige ideeën.
Primaire vs. secundaire kwaliteiten
Locke maakte een onderscheid tussen primaire kwaliteiten (inherente eigenschappen van objecten, zoals grootte en vorm) en secundaire kwaliteiten (subjectieve waarnemingen, zoals kleur en smaak).
Sensations & reflections
Locke Ideeën komen uit zintuigen (sensations) en uit de werking van de geest (reflections).
Impressions
Hume Er zijn geen ingeboren ideeën, en onze waarneming leidt slechts tot indrukken in de geest (impressions). Locke had zonder meer aangenomen dat er een reële band is tussen mijn indrukken en de werkelijkheid, maar ik kan daar nooit zeker van zijn. We hebben enkel indrukken tot onze beschikking.
Probleem van inductie
Hume De filosofische uitdaging die stelt dat we niet logisch kunnen bewijzen dat de toekomst zal lijken op het verleden. Hume stelt dat het geloof in inductie gebaseerd is op gewoonte, niet op logische noodzaak.
Custom & habit
Hume Onze overtuigingen over causaliteit en de toekomst zijn niet rationeel, maar komen voort uit gewoonte en gewoonte. We nemen causaliteit niet waar, het is slechts iets dat we aannemen.
Categorische imperatief
Kants ethische principe: handel volgens een maxime die universeel waar mogelijk is.
Categorische imperatief
Kants ethische principe dat stelt dat men alleen moet handelen volgens een maxime waarvan je zou willen dat het een universele wet wordt. (De wet die de rede zichzelf onvoorwaardelijk oplegt en waarmee ze haar handelen onderwerpt aan de eis tot universaliteit.)
Tijd en ruimte
Kant Deze zijn geen objectieve realiteiten, maar a priori (aangeboren) structuren van het menselijk verstand die onze waarneming van de werkelijkheid organiseren. Prikkels zijn een gewaarwording, als we deze ordenen in tijd en ruimte worden het waarnemingen.
Theoretisch agnosticisme
Volgens Kant is de metafysica een onmogelijke wetenschap. Over de grote thema’s v/d metafysica kan nooit zekere kennis worden bereikt. Wie toch probeert aan te nemen dat de metafysica tot het niveau van theoretische kennis kan komen, komt onvermijdelijk terecht in een fatale illusie of transcendentale schijn.
Ethiek (Kant)
Volgens Kant ligt het geluk in de plichtsvervulling. De mogelijkheden voor deze realisering moeten worden gezocht binnen de structuren van de rede. Hiervoor zijn er 3 postulaten van de praktische rede: (1) onsterfelijheid van de morele persoon, (2) het bestaan van God en (3) vrijheid.
Buitenwereld (Kant)
We kennen de wereld zoals die aan ons verschijnt, niet zoals die werkelijk is.
Idealisme (Kant)
Kants filosofie is kritisch idealisme, wat betekent dat de structuur van onze kennis van de werkelijkheid wordt gevormd door de categorieën van ons verstand, maar dat er wel een objectieve werkelijkheid buiten ons bestaat die deze waarnemingen veroorzaakt. (Alle inzichtelijkheid wordt bepaald door de structuur die het subject zelf oplegt aan het object.)
Ding an sich (Kant)
De 'zaak op zichzelf', de objectieve werkelijkheid zoals die is, onafhankelijk van onze perceptie, die voor ons onkenbaar blijft. Kennis zegt niks over de dingen op zichzelf.
Synthese empirisme/rationalisme
Kant In de eerste fase krijgen we prikkels (empirisme), in de tweede fase speelt de rede een actieve rol in de vorm van de categorieën (rationalisme).
Causaliteit (Kant)
Geen eigenschap van de buitenwereld; een categorie van het verstand om ervaring te organiseren.
Substantie-accident (Kant)
Categorieën van het verstand; objecten krijgen kenmerken door de mens.
Godsbegrip (Kant)
Het bestaan van God kan niet rationeel bewezen of ontkend worden.
Substantie-accident (Kant)
Net als causaliteit zijn substantie en accident categorieën van het verstand. Het subject legt aan objecten het kenmerk ‘substantie’ op; het subject kan nu eenmaal niet anders dan de dingen op deze manier analyseren.
Dialectiek (Kant)
We verlaten het domein van kennis en komen terecht in een werkelijkheid waarover niets met zekerheid gezegd kan worden. Het vermogen dat hier aan het werk is, is de zuivere rede (Vernunft). Dit verschilt van Plato's gebruik van het woord.
Proletarische existentie
Marx De levensomstandigheden van de arbeidersklasse (het proletariaat) in het kapitalistische systeem.
Egypticisme
Een term die Nietzsche gebruikt om filosofische systemen te bekritiseren die het leven in vaste, onveranderlijke concepten willen vangen, zoals de idealistische filosofie van Plato.
Zwak vs sterk nihilisme
Nietzsche Zwak nihilisme is het aannemen van een lege, betekenisloze wereld na het 'doodverklaren van God', terwijl sterk nihilisme het actief creëren van nieuwe waarden is.
Hinterwelter
Nietzsche Denkfiguur die een 'achterwereld' (bv hemel) creëert om aardse werkelijkheid te ontvluchten.
Substructie
Husserl gebruikt substructie in zijn fenomenologische analyses om te verwijzen naar een vooronderstelling of onderliggende structuur die je stilzwijgend inbouwt in een analyse of theorie. Het gaat vaak om onuitgesproken aannames die niet expliciet zijn onderzocht, maar wel dienen als fundament van verdere redeneringen. Husserl waarschuwt hiervoor: in de fenomenologie moet men juist die vanzelfsprekendheden “tussen haakjes zetten” (epoché), om terug te gaan naar de zuivere ervaring zoals die zich aan het bewustzijn voordoet.
Objectiviteit
Husserl Alles wat we waarnemen is slechts een aspect (Abschattung) dat ik ervaar vanuit een bepaald standpunt. Die ervaring is gekaderd binnen een inwendige horizon (= alle mogelijke standpunten die ik kan innemen tegenover een bepaald object) en een uitwendige horizon (= alle mogelijke objecten die met het waargenomen object in relatie staan). Een ‘ding’ is een synthese van aspecten. Die wordt gekaderd binnen een tijdshorizon, waarbinnen ik beschik over capaciteiten: retentie (ervaringen bijhouden) en protentie (aanvullingen door ervaring).
Fenomenologische reductie
Husserl Een methode om alle vooroordelen, aannames en theorieën over de werkelijkheid tussen haakjes te zetten ('epochè') om tot de pure waarneming van de fenomenen te komen.
Probleem brug (Husserl)
Husserl zag Descartes' 'probleem van de brug' als een schijnprobleem omdat het uitgaat van een dualisme tussen geest en materie. Er is altijd al een relatie geweest tussen mens en wereld, nog voor het bewustzijn zich gaat afvragen hoe het zich tot de wereld verhoudt. Het fameuze ‘probleem van de brug’ wordt hiermee als een pseudoprobleem ontmaskerd: het is een probleem dat slecht kon ontstaan i/e mentaliteit die volledig doordrongen was van het objectivisme.
Fenomenologie (Husserl)
De filosofische stroming die de structuur van de ervaring en het bewustzijn bestudeert, en die stelt dat de werkelijkheid zich toont in de fenomenen. De fenomenologie van Husserl is vrij traditioneel gebleven: het is ontworpen als antwoord op de vraag hoe objectieve kennis mogelijk is.
Ding an sich (Husserl)
Husserl verwerpt Kants 'Ding an sich', omdat hij stelt dat de werkelijkheid zich in de fenomenen toont. Husserl kan er geen ‘Ding an sich’ bestaan. De waarneming is gebonden aan informatie die ikzelf aanvul, en de objectiviteit ontstaat uit het bijeenleggen van de waarneming op een intersubjectief niveau (door te communiceren met anderen: hierdoor kan je je ervaringen samen leggen met de ervaringen van anderen om een gemeenschappelijk ding te construeren). Zelfs objectieve dingen bestaan dus niet ‘op zich’ , maar zijn objecten die wij zelf door het combineren van ervaringen hebben ge(re)construeerd. Hiermee spreekt Husserl Kant tegen: Husserl geeft aan dat het absurd is om over ‘dingen op zich’ te spreken. WANT: Voor zover ik erover spreek, is het al niet meer ‘op zich’: het is dan onvermijdelijk een constructie die het bewustzijn zelf heeft gemaakt. Als het echt ‘op zich’ zou zijn, zou niemand, ook Kant niet, erover kunnen spreken; hij zou het zelfs niet mogen aanduiden als iets waar hij in de opbouw van zijn systeem rekening mee houdt. Want van zodra we dat doen, wordt het per definitie een fenomeen waarop wij intentioneel betrokken zijn, en dus nooit een Ding an sich.
Filosofische methode (Husserl)
Fenomenologische reductie als methode om een strikte wetenschap van het bewustzijn te creëren. Bij deze methode is er sprake van een reductie die als bedoeling heeft om alle ongefundeerde aannames buiten spel te zetten en alles te reduceren tot de absolute basis waardoor wij de dingen kunnen ervaren. Het gaat er namelijk om, dat we achterhalen hoe de dingen ‘zich tonen’ of ‘fenomeen’ zijn. Wat we na het toepassen van deze methode (de reductie) overhouden is een minimale vaststelling, dat de fenomenen niets meer zijn dan dingen die zich aan het bewustzijn tonen.
Ontologische differentie
Heidegger Het fundamentele onderscheid tussen het 'zijn' (Sein) van de dingen en de 'zijnswijze' (Seiende) van de dingen.
Om-te
Heidegger De instrumentele aard van de dingen; de dingen zijn er om een bepaald doel te dienen. Het zijn tuigen.
Sein zum tode
Heidegger Een authentiek bestaan is altijd ‘ten dode’. De dood is niet iets externs aan ons leven, ze is voortdurende aanwezig in ons bestaan. De dood manifesteert zich als onze grens die het geheel van ons leven afbakent; iets kan slechts bestaan als het een afgebakend geheel vormt. Het is geen eindpunt, maar een horizon. Zonder de dood, eindigheid, zou het leven leiden tot onverschilligheid en zou de mens zijn ontwerp niet kunnen realiseren. Het opnemen v/d sterfelijkheid is een van de voorwaarden voor een authentiek bestaan.
Existentiaal
Heidegger Opdrachten die het Dasein moet vervullen. Dieptestructuren op grond waarvan oppervlaktestructuren mogelijk zijn. Er zijn 4 existentialen: (1) het in-de-wereld-zijn, (2) Sorge, (3) Mit-sein en (4) Entschlossenheit.
Dasein
De term die Heidegger gebruikte voor het menselijk 'zijn' in de wereld, dat gekenmerkt wordt door bewustzijn van het eigen bestaan.
Geworfenheit
Heidegger Menselijk 'geworpen-zijn' in de wereld; geen eigen keuze.
Zijn (Heidegger)
Heidegger Hij spreekt over het Dasein. Het Dasein is geen denkend/voorstellend bewustzijn, maar een concreet aanwezig-zijn. Het Dasein moet 4 existentialen vervullen waaraan het niet kan ontsnappen: (1) het in-de-wereldzijn, (2) de zorg, (3) het samen-zijn en (4) het open-zijn
De dood (Heidegger)
Heidegger ziet de dood niet als een biologische gebeurtenis, maar als een existentiaal die het menselijk bestaan structureert. Zie sein zun tode
Fenomenologie (Heidegger)
Heidegger baseerde zijn filosofie op de fenomenologische methode van Husserl. Het uitgangspunt v/d existentiële fenomenologie is dat de mens niet in de eerste plaats een ‘kennend bewustzijn’ is, maar dat de oorspronkelijke bestaanservaring, het in-de-wereld-zijn, voorafgaat aan de theoretische interesse van de mens.
En-soi & pour-soi
Sartre Het onderscheid tussen 'het op-zich-zijn' (en-soi), wat staat voor de inerte, niet-bewuste wereld van dingen, en 'het voor-zich-zijn' (pour-soi), wat staat voor het menselijk bewustzijn dat gekenmerkt wordt door vrijheid.
Meaning is use
Wittgenstein De betekenis van een woord wordt niet bepaald door een onderliggend object, maar door het gebruik ervan in een specifieke context.
Taalspel
Wittgenstein Er is geen één op één relatie tussen naam en ding: de betekenis verschilt naargelang de context of het ‘taalspel’; er is ontstaat een nieuwe betekenis wanneer sprekers een woord gebruiken.
Lebensform
Wittgenstein Levensvorm; het geheel van taalspelen en vooronderstellingen in een gemeenschap.
1 vs 2 betekenis & waarheid
Wittgenstein I: De criteria voor een uitspraak om waar te zijn:
1. Uitspraak moet betekenis hebben: ze moeten begrijpelijk zijn binnen de conventies van de bestaande taal.
2. Naar iets verwijzen: ze moeten refereren naar een ding of constellatie van dingen in de werkelijkheid.
Waarheid = overeenkomst v/d uitspraak met de stand van zaken i/d werkelijkheid.
Wittgenstein II: Taal is betekenisvol zodra ze als zodanig wordt ervaren. De betekenis van woorden hangt af van de context (taalspel) waarin ze gebruikt worden. We kunnen dus niet langer beroep doen op een algemeen geldig criterium voor zinvol taalgebruik.
Waarheid = er zijn meerdere waarheidstheorieën. Waarheid is altijd te vinden binnen een bepaalde levensvorm. Dé waarheid bestaat dus niet.