1/99
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
abscīdere, ~ō, ~cīdī, ~cīsum
afhakken, afsnijden, scheiden, wegnemen
acervus, ~ī, m
hoop, massa
aestīvus, ~a, ~um
zomers-, zomer
affīgere, ~ō, ~fīxī, ~fīxum
vastmaken, bevestigen aan (dat/ad), vastketenen aan (dat/ad)
āla, ~ae, v
vleugel (vogel/leger)
amputāre, ~ō, ~āvī, ~ātum
rondom afsnijden, snoeien, afsnijden, afhakken, amputeren, verkorten, beperken
annuus, ~a, ~um
een jaar durend, jaarlijks
anus, ~ūs, v
oude vrouw
apprehendere, ~ō, ~hendī, ~hēnsum
grijpen, in bezit nemen, beginnen te bespreken, (een onderwerp) aanvatten, zich eigen maken, begrijpen
arrogāre, ~ō, ~āvī, ~ātum
zich (sibi) iets (acc) aanmatigen, adopteren (van een meerderjarige)
artificium, ~iī, o
handwerk, kunstwerk, kunstgreep, list
assistere, ~ō, ~stitī, -
erbij staan, gaan staan bij (dat/ad), helpen, ondersteunen (dat)
āvellere, ~ō, ~vellī, ~vulsum
losrukken, met geweld verwijderen
capāx, ~, ~; capācis
die veel kan bevatten, ruim, ontvankelijk, vatbaar (voor=gen/ad)
cēnsus, ~ūs, m
schatting (van het vermogen), burgerlijst, belastingregister, bezit, vermogen
columba, ~ae, v
duif, (koosnaam) duifje
commentārius, ~iī, m
notitieboekje, verslag, mv: kronieken, openbare verslagen, commentaar, verhandeling
cōnstringere, ~ō, ~strīnxī, ~strictum
dichtsnoeren, vastbinden, beteugelen, bevestigen, bekrachtigen, samentrekken
cōnsummāre, ~ō, ~āvī, ~ātum
optellen, voltooien, uitvoeren, perfectioneren
dēbilitāre, ~ō, ~āvī, ~ātum
verlammen, verzwakken, ontmoedigen
decōrus, ~a, ~um
passend, statig, deftig, edel, mooi, bekoorlijk, eervol
dēfīnītiō, ~ōnis, v
preciezere omschrijving, definitie
dēlectātiō, ~ōnis, v
genoegen, genot, amusement
dēmēns, ~, ~; dēmentis
uitzinnig, verblind, onzinnig
dēscīscere, ~ō, ~scīvī, ~scītum
breken met (ab), afvallen, overlopen, zich afwenden van (ab), afwijken van (ab)
dīgredī, ~ior, ~gressus sum
weggaan (van/uit=ex/ab), afwijken, uiteengaan
dīlābī, ~or, ~lāpsus sum
uit elkaar vallen, vervallen, vergaan, wegsmelten, oplossen, ontsnappen, verstrijken
domicilium, ~iī, o
woning, woonplaats
dracō, ~ōnis, m
slang, draak
ēlegāns, ~, ~; ēlegantis
fijn, verfijnd, kieskeurig
exterrere, ~eō, ~uī, ~itum
opjagen, doen schrikken
extorquēre, ~eō, ~torsī, ~tortum
(er)uitwringen, ontrukken, (geld) afpersen
eurus, ~ī, m
(zuid)oostenwind, het oosten
facilitās, ~ātis, v
gemakkelijkheid, gemak, inschikkelijkheid, gewilligheid, neiging, aanleg
falx, falcis, v
sikkel, zeis, snoeimes, haak, breekijzer
fēlīcitās, ~ātis, v
vruchtbaarheid, geluk, voorspoed, succes
fervidus, ~a, ~um
kokend, bruisend, gloeiend heet, vurig, driftig, hartstochtelijk
fētus, ~a, ~um
zwanger, drachtig, vruchtbaar, rijk aan, vol van (abl)
flāvus, ~a, ~um
(goud)geel, blond
fulcīre, ~iō, fulsī, fultum
schutten, schragen, ondersteunen, (ver)sterken
globus, ~ī, m
bol, kogel, opeengepakte massa
hedera, ~ae, v
klimop
honestās, ~ātis, v
eer, aanzien, onderscheiding, eerbaarheid, deugdzaamheid
hostia, ~ae, v
offerdier, slachtoffer
igneus, ~a, ~um
vurig, brandend
imitātiō, ~ōnis, v
het imiteren, navolgen, namaak(sel)
imprimere, ~ō, ~pressī, ~pressum
drukken in/op (in+abl/acc/dat), indrukken, afdrukken, beschrijven, bedrukken
indolēs, ~is, v
natuurlijke aard, aanleg, talent
inīquitās, ~ātis, v
oneffenheid, ongelijkheid, onrechtvaardigheid, onbillijkheid
innoxius, ~a, ~um
onschadelijk, onschuldig, ongedeerd
inventiō, ~ōnis, v
het vinden, inventio (retoriek: bedenken van argumenten), vindingrijkheid
invocāre, ~ō, ~āvī, ~ātum
aanroepen, inroepen, aanspreken als
iterāre, ~ō, ~āvī, ~ātum
herhalen, verdubbelen
languidus, ~a, ~um
mat, loom, traag, zwak, onverschillig
longinquus, ~a, ~um
ver, vreemd, buitenlands, langdurig
māchina, ~ae, v
werktuig, machine, kunstgreep, list
malignus, ~a, ~um
boosaardig, jaloers, schadelijk, onvruchtbaar, gierig
malitia, ~ae, v
boosaardigheid, slechtheid, ondeugd
māternus, ~a, ~um
moeders-, van de moeder, moederlijk
mātrōna, ~ae, v
(voorname) getrouwde vrouw, huismoeder
minae, ~ārum, v
bedreigingen, dreigementen
mōbilis, ~is, ~e
beweeglijk, licht, vlug, soepel, veranderlijk, wispelturig
nīdus, ~ī, m
nest
obnoxius, ~a, ~um
schuldig, strafbaar, slaafs, onderworpen, gehoorzaam (aan=dat), blootgesteld (aan=dat)
offensiō, ~ōnis, v
het stoten, aanstoot, ontstemming, ongeval, nederlaag
pactum, ~ī, o
overeenkomst, verdrag, (abl) wijze, manier
pharetra, ~ae, v
pijlenkoker
polīre, ~iō, ~īvī, ~ītum
polijsten, kalken, verfijnen
pollēre, ~eō, -,-
veel kunnen, sterk zijn (in=abl)
possessor, ~ōris, m
(grond)bezitter
prōpositiō, ~ōnis, v
voorstelling, uiteenzetting, thema
prōrogāre, ~ō, ~āvī, ~ātum
verlengen, uitstellen
prout, vgw
al naargelang, in zoverre als
quadrīga, ~ae, v
meestal mv: vierspan, wagen met vierspan
rādere, ~ō, rāsī, rāsum
(open)krabben, wegkrabben, (af)scheren, gladmaken, schampen
rārō, bw
zeldzaam
requiēs, ~ētis, v
rust
rescindere, ~ō, ~scidī, ~scissum
(weer) openrijten, openen, verscheuren, vernietigen
residēre, ~eō, ~sēdī, ~sessum
blijven zitten, achterblijven, overblijven
restinguere, ~uō, ~stīnxī, ~stīnctum
(uit)blussen, lessen, stillen, matigen, dempen
senēscere, ~ō, ~uī, -
oud worden, zwakker worden
spissus, ~a, ~um
gedrongen, langzaam, moeilijk
stīpāre, ~ō, ~āvī, ~ātum
dicht opeenpakken, samenpersen, omringen
subsequī, ~or, secūtus sum
(+acc) op de voet volgen, navolgen
subsistere, ~ō, ~stitī, -
stilstaan, ophouden, dralen, weerstand bieden (aan=dat/acc)
subtīlitās, ~ātis, v
fijnheid, fijnzinnigheid, nauwkeurigheid, scherpzinnigheid
supercilium, ~iī, o
wenkbrauw(en), ernst, arrogantie, verhoging, heuvel
supervenīre, ~iō, ~vēnī, ~ventum
neerkomen, volgen op (dat/acc), plotseling verschijnen, verrassen (dat)
surripere, ~iō, ~ripuī, ~reptum
heimelijk wegnemen
tegmen, ~minis, o
bedekking, beschutting
tempestīvus, ~a, ~um
tijdig, passend, gunstig, vroeg, rijp
terrestris, ~is, ~e
van de aarde, aards, van het land
trānsitus, ~ūs, m
overtocht, doortocht, het voorbijgaan
tūtor, ~ōris, m
bewaker, verdediger, voogd, opvoeder
ūsitātus, ~a, ~um
gewoonlijk, gebruikelijk
vallis, ~is, v
vallei
vallum, ~ī, o
wal, beschutting
venēficium, ~iī, o
vergiftiging, gifmenging, betovering
vergere, ~ō, -, -
hellen, zich uitstrekken naar (ad/in+acc), neigen tot (ad)
vestibulum, ~ī, o
voorplein, voorportaal, ingang