Niederländisch: Konjugation wichtiger starken und unregelmässigen Verben -> Imperfekt + Partizip Perfekt

studied byStudied by 27 people
5.0(1)
Get a hint
Hint

zijn (sein)

1 / 107

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Definition in volgender Reihenfolge: Imperfekt sg, Imperfekt pl; Partizip Perfekt (Falls es mehrere Formen einer Kategorie gibt sind sie mit '/' abgetrennt).

Dutch

108 Terms

1

zijn (sein)

was, waren; geweest

New cards
2

hebben (haben)

had, hadden; gehad

New cards
3

worden (werden)

werd, werden; geworden

New cards
4

zullen (werden/sollen)

zou, zouden; - (kein Partizip Perfekt)

New cards
5

komen (kommen)

kwam, kwamen; gekomen

New cards
6

gaan (gehen)

ging, gingen; gegaan

New cards
7

kunnen (können)

kon, konden; gekund

New cards
8

willen (wollen)

wilde/wou, wilden; gewild

New cards
9

moeten (müssen)

moest, moesten; gemoeten

New cards
10

mogen (dürfen)

mocht, mochten, gemogen

New cards
11

doen (tun)

deed, deden; gedaan

New cards
12

zien (sehen)

zag, zagen; gezien

New cards
13

bijten (beissen)

beet, beten; gebeten

New cards
14

blijven (bleiben)

bleef, bleven; gebleven

New cards
15

grijpen (greifen)

greep, grepen; gegrepen

New cards
16

glijden (gleiten)

gleed, gleden; gegleden

New cards
17

kijken (schauen)

keek, keken; gekeken

New cards
18

krijgen (bekommen)

kreeg, kregen; gekregen

New cards
19

lijden (leiden)

leed, leden; geleden

New cards
20

lijken (scheinen [Anschein haben])

leek, leken; geleken

New cards
21

mijden (meiden)

meed, meden; gemeden

New cards
22

rijden (fahren, reiten)

reed, reden; gereden

New cards
23

schijnen (scheinen [Licht])

scheen, schenen; geschenen

New cards
24

schrijven (schreiben)

schreef, schreven; geschreven

New cards
25

snijden (schneiden)

sneed, sneden; gesneden

New cards
26

stijgen (steigen)

steeg, stegen; gestegen

New cards
27

strijken (streichen, bügeln)

streek, streken; gestreken

New cards
28

verdwijnen (verschwinden)

verdween, verdwenen; verdwenen

New cards
29

vergelijken (vergleichen)

vergeleek, vergeleken; vergeleken

New cards
30

wijzen (zeigen)

wees, wezen; gewezen

New cards
31

zwijgen (schweigen)

zweeg, zwegen; gezwegen

New cards
32

beginnen (beginnen)

begon, begonnen; begonnen

New cards
33

binden (binden)

bond, bonden; gebonden

New cards
34

drinken (trinken)

dronk, dronken; gedronken

New cards
35

dwingen (zwingen)

dwong, dwongen; gedwongen

New cards
36

klimmen (klettern)

klom, klommen; geklommen

New cards
37

klinken (klingen)

klonk, klonken; geklonken

New cards
38

krimpen (schrumpfen)

kromp, krompen; gekrompen

New cards
39

schrikken (erschrecken)

schrok, schrokken; geschrokken

New cards
40

springen (springen)

sprong, sprongen; gesprongen

New cards
41

verzinnen (ausdenken)

verzon, verzonnen; verzonnen

New cards
42

vinden (finden)

vond, vonden; gevonden

New cards
43

winnen (gewinnen)

won, wonnen; gewonnen

New cards
44

zingen (singen)

zong, zongen; gezongen

New cards
45

zinken (sinken)

zonk, zonken; gezonken

New cards
46

bieden (bieten)

bood, boden; geboden

New cards
47

genieten (geniessen)

genoot, genoten; genoten

New cards
48

gieten (giessen)

goot, goten; gegoten

New cards
49

kiezen (wählen)

koos, kozen; gekozen

New cards
50

liegen (lügen)

loog, logen; gelogen

New cards
51

schieten (schiessen)

schoot, schoten; geschoten

New cards
52

vliegen (fliegen)

vloog, vlogen; gevlogen

New cards
53

bidden (beten)

bad, baden; gebeden

New cards
54

liggen (liegen)

lag, lagen; gelegen

New cards
55

zitten (sitzen)

zat, zaten; gezeten

New cards
56

breken (brechen)

brak, braken; gebroken

New cards
57

nemen (nehmen)

nam, namen; genomen

New cards
58

spreken (sprechen)

sprak, spraken; gesproken

New cards
59

steken (stechen)

stak, staken; gestoken

New cards
60

stelen (stehlen)

stal, stalen; gestolen

New cards
61

eten (essen)

at, aten; gegeten

New cards
62

geven (geben)

gaf, gaven; gegeven

New cards
63

lezen (lesen)

las, lazen; gelezen

New cards
64

meten (messen)

mat, maten; gemeten

New cards
65

vergeten (vergessen)

vergat, vergaten; vergeten

New cards
66

gelden (gelten)

gold, golden; gegolden

New cards
67

schenken (schenken)

schonk, schonken; geschonken

New cards
68

treffen (treffen)

trof, troffen; getroffen

New cards
69

trekken (ziehen)

trok, trokken; getrokken

New cards
70

vechten (kämpfen)

vocht, vochten; gevochten

New cards
71

zenden (senden)

zond, zonden; gezonden

New cards
72

zwemmen (schwimmen)

zwom, zwommen; gezwommen

New cards
73

bederven (verderben)

bedierf, bedierven; bedorven

New cards
74

helpen (helfen)

hielp, hielpen; geholpen

New cards
75

sterven (sterben)

stierf, stierven; gestorven

New cards
76

werpen (werfen)

wierp, wierpen; geworpen

New cards
77

buigen (biegen)

boog, bogen; gebogen

New cards
78

ruiken (riechen)

rook, roken; geroken

New cards
79

sluiten (schliessen)

sloot, sloten; gesloten

New cards
80

dragen (tragen)

droeg, droegen; gedragen

New cards
81

hangen (hängen)

hing, hingen; gehangen

New cards
82

laten (lassen)

liet, lieten; gelaten

New cards
83

lopen (laufen)

liep, liepen; gelopen

New cards
84

roepen (rufen)

riep, riepen; geroepen

New cards
85

scheren (rasieren)

schoor, schoren; geschoren

New cards
86

slapen (schlafen)

sliep, sliepen; geslapen

New cards
87

vallen (fallen)

viel, vielen; gevallen

New cards
88

vangen (fangen)

ving, vingen; gevangen

New cards
89

varen (fahren)

voer, voeren; gevaren

New cards
90

wegen (bewegen)

woog, wogen; gewogen

New cards
91

houden (halten)

hield, hielden; gehouden

New cards
92

slaan (schlagen)

sloeg, sloegen; geslagen

New cards
93

staan (stehen)

stond, stonden; gestaan

New cards
94

verliezen (verlieren)

verloor, verloren; verloren

New cards
95

weten (wissen)

wist, wisten; geweten

New cards
96

vriezen (frieren)

vroor, vroren; gevroren

New cards
97

bakken (backen)

bakte, bakten; gebakken

New cards
98

brengen (bringen)

bracht, brachten; gebracht

New cards
99

denken (denken)

dacht, dachten; gedacht

New cards
100

heten (heissen)

heette, heetten; geheten

New cards

Explore top notes

note Note
studied byStudied by 21 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 90 people
... ago
5.0(2)
note Note
studied byStudied by 29 people
... ago
5.0(2)
note Note
studied byStudied by 111 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 18 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 190 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 309 people
... ago
4.0(1)

Explore top flashcards

flashcards Flashcard (42)
studied byStudied by 146 people
... ago
5.0(2)
flashcards Flashcard (61)
studied byStudied by 34 people
... ago
5.0(4)
flashcards Flashcard (42)
studied byStudied by 4 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (227)
studied byStudied by 17 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (27)
studied byStudied by 10 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (42)
studied byStudied by 23 people
... ago
5.0(2)
flashcards Flashcard (54)
studied byStudied by 10 people
... ago
4.0(1)
flashcards Flashcard (58)
studied byStudied by 3 people
... ago
5.0(1)
robot