1/60
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
abhī
dadelijk, nu (meteen); net
abhī nahī
nog niet
āj
vandaag
āj subah
vanochtend
uţhnā
opstaan
kab
wanneer
kāgaz
papier
kār-khānā
fabriek
kisān
boer
kurtā
hemd (soort kiel)
ko
aan, voor
koī
een of ander, een
gāᶉī
kar, voertuig
girnā
vallen
calnā
gaan, lopen, vertrekken
cālīs
veertig
jaldī
snel, vlug; vroeg
kī tarah
(zo) als
tīs
Dertig
terā
jouw, van jouw
dukān
winkel
denā
geven
der (v.)
tijdsduur; uitstel
der se
laat; te laat
dauᶉnā
rennen
naya
nieuw
nae, naye (m. mv.), nai (v.)
nieuw
naukar
bediende
pacās
vijftig
parsō
overmorgen; eergisteren
pasand
aangenaam, prettig
pasand honā (+ko)
bevallen (aan), prettig vinden
ke pās
bij, naast
ke pīche
achter
paisā, paise
geld
batānā
vertellen
bahin (v.)
zus
bāzār
bazaar
bīs
twintig
būᶉhā
oud
bhāī
broer
mandir
tempel
masjid (v.)
moskee
mālūm
bekend
mālūm honā (+ko)
bekend zijn (aan), weten
milnā
te krijgen zijn, voorhanden zijn, er zijn
mujhko = muhje
aan mij; mij
yād (v.)
herinnering
yād honā (+ko)
zich herinneren
rupayā
roepie
rupaye
roepies, geld
lauţnā
terugkeren
sab
alle
samay
tijd
samācār-patra
krant
sastā
goedkoop
ke sāth
(samen) met
ke sāmne
voor, tegenover
subah (v.)
ochtend
āj subah
vanochtend
hī
slechts, juist