1/53
Flashcards om de belangrijkste concepten van Menselijke Biologie H3 te herzien.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Eencellige organismen
Organismen die bestaan uit één cel, met een eenvoudig en ongecompliceerd leven, maar volledig overgeleverd aan hun omgeving.
Meercellige organismen
Organismen die functies uitvoeren die geen enkele cel alleen kan uitvoeren, met een grotere omvang en de mogelijkheid om hun externe omgeving op te zoeken/behouden.
Weefsels
Groepen gespecialiseerde cellen die qua structuur vergelijkbaar zijn en gemeenschappelijke functies vervullen.
Epitheelweefsels
Wefsels die bestaan uit cellagen die verschillende oppervlakken en lichaamsholten bekleden en bedekken.
Klieren
Epitheelweefsels die gespecialiseerd zijn om producten te synthetiseren en uit te scheiden.
Exocriene klieren
Klieren die producten afscheiden in een hol orgaan of kanaal (bv: zweetklieren).
Endocriene klieren
Klieren die hormonen afscheiden in de bloedbanen (bv: schildklier).
Squamous epithelium (plaveisepitheel)
Bestaat uit 1 of meer lage afgeplatte cellen en vormt de buitenste oppervlakte van de huid en bekleedt de binnenkant van de bloedvaten, longen, mond, keel en vagina.
Cuboidal epithelium (kubusvormig epitheel)
Bestaat uit kubusvormige cellen en vormt de niertubuli en bedekt de oppervlakken van de eierstokken.
Columnar epithelium (zuilvormig epitheel)
Bestaat uit hoge, rechthoekige (kolomvormige) cellen en bekleedt delen van het spijsverteringsstelsel, bepaalde voortplantingsorganen en het strottenhoofd.
Slijmbekercellen
Cellen in het kolomepitheel die een dikke vloeistof uitscheiden dat de weefsels smeert en bacteriën, virussen en irriterende deeltjes vasthoudt.
Simple epitheel
Bestaat uit één laag en is zo dun dat moleculen er gemakkelijk doorheen kunnen.
Gestratificeerd epitheel
Bestaat uit meerdere lagen of strata, is dikker en biedt bescherming voor onderliggende cellen.
Basismembraan
Ondersteunende niet-cellulaire laag die zich onder de cellen van het epitheelweefsel bevindt en waarmee epitheelcellen verankerd zijn aan het sterkere bindweefsel.
Tight junctions
Sluiten het plasmamembranen van aangrenzende cellen zo strak af dat er niets tussen de cellen kan passeren.
Adhesion junctions
Ook wel ‘spot desmosomen’, losser van structuur. Eiwitfilamenten van adhesieverbindingen zorgen voor enige beweging tussen cellen zodat de weefsels kunnen uitrekken en buigen.
Gap junctions
Vertegenwoordigen verbindingskanalen gemaakt van eiwitten die de beweging van ionen of water tussen aangrenzende cellen mogelijk maken.
Bindweefsel
Weefsels die zachtere organen tegen de zwaartekracht in ondersteunen, lichaamsdelen met elkaar verbinden, vet opslaan en bloedcellen produceren. Het grootste deel bestaat uit niet-levend extracellulair materiaal.
Vezelig bindweefsel
Bindweefsel dat instaat voor de verbindingen tussen verschillende lichaamsdelen en zorgt voor kracht, ondersteuning en flexibiliteit.
Collageen vezels
Gemaakt uit eiwitten, geven kracht en zijn enigszins flexibel.
Elastische vezels
Dunne opgerolde vezels, gemaakt uit eiwit elastine, kunnen uitrekken zonder te breken.
Reticulaire vezels
Dunne collageenvezels die met elkaar verbonden zijn en een intern structureel raamwerk vormen voor sommige zachte organen (lever, milt, lymfeklieren).
Fibroblasten
Cellen die verantwoordelijk zijn voor het produceren en afscheiden van eiwitten die collageen-, elastische en reticulaire vezels vormen.
Los bindweefsel/ areolair binweefsel
Meest voorkomende type. Omringt interne organen, spieren en bloedvaten. Het bevat een paar collageenvezels en elastische vezels in geen bepaald patroon waardoor het veel flexibiliteit heeft, maar wel slechts een bescheiden hoeveelheid kracht.
Dicht bindweefsel
Wordt gevonden in pezen, ligamenten en onderste huidlagen. Heeft meer collageenvezels die voornamelijk in één richting zijn georiënteerd en is het sterkste bindweefsel bij rekken in richting van de vezels.
Elastisch bindweefsel
Is rond organen die regelmatig van vorm of grootte moeten veranderen (bv: maag, blaas, stembanden) en heeft een hoog aantal elastische vezels.
Reticulair bindweefsel/ lymfoïde weefsel
Interne raamwerk van zachte organen (lever, lymfeklieren, milt, amandelen).
Kraakbeen
Overgangsweefsel waaruit bot ontwikkelt wordt. Het behoudt de vorm van bepaalde lichaamsdelen, beschermt en dempt gewrichten en scheidt en dempt bijvoorbeeld de ruggengraat.
Botten
Gespecialiseerd bindweefsel met slechts enkele levende cellen waarvan de matrix bestaat uit harde minerale afzettingen van calcium en fosfaat.
Bloed
Bestaat uit cellen gesuspendeerd in een vloeibare matrix die plasma wordt genoemd. Wordt beschouwd als bindweefsel omdat het bestaat uit cellen gevormd uit stamcellen van bot.
Vetweefsel
Los bindweefsel dat zeer gespecialiseerd is in vetopslag.
Spierweefsel
Weefsel dat bestaat uit cellen die gespecialiseerd zijn om in te korten of samen te trekken, wat resulteert in een of andere vorm van beweging.
Skeletspieren
Zijn verbonden met pezen, die zich hechten aan botten. Als ze samentrekken, gaan lichaamsdelen bewegen. Zijn vrijwillige spieren door bewuste controle over de activiteit ervan.
Hartspieren
Alleen te vinden in het hart. Individuele cellen zijn vele korter en hebben maar één celkern. Het zijn onvrijwillige spieren die ritmisch en geheel zelfstandig samentrekken zonder bewustzijn en zonder aansturing van zenuwen.
Gladde spieren
Omringt holle organen en buizen, zoals bloedvaten, spijsverteringskanaal, baarmoeder en blaas. Het zijn onvrijwillige spieren en samentrekkingen ervan zijn niet bewust te beheersen.
Zenuwweefsel
Weefsel dat voornamelijk bestaat uit cellen die gespecialiseerd zijn in het opwekken en doorgeven van elektrische impulsen doorheen het hele lichaam. Het vormt communicatienetwerk voor het lichaam.
Neuron
Zenuwweefselcellen die elektrische impulsen opwekken en doorgeven.
Gliacellen
Geven geen elektrische impulsen door, ondersteunende rol door neuronen te omringen en te beschermen en ze van voedingsstoffen te voorzien.
Organen
Structuren die zijn samengesteld uit twee of meer weefseltypen die met elkaar verbonden zijn en die een specifieke functie of functies vervullen.
Orgaansystemen
Groepen organen die samen een brede functie vervullen die belangrijk is voor het overleven van individueel organisme of een soort.
Weefselmembranen
Bestaat uit een laag bindweefsel en een laag epitheelcellen (eentje niet!). Bekleden elke lichaamsholte en vormen onze huid.
Sereuze membranen
Lijnen en smeren interne lichaamsholten om wrijving tussen interne organen te verminderen.
Slijmvliezen
Bekleden de luchtwegen, het spijsverteringskanaal en de voortplantingskanalen die open zijn naar de buitenkant van het lichaam.
Synoviale membranen
Bekleden de zeer dunne holtes tussen botten in beweegbare gewrichten en scheiden een waterige vloeistof uit dat het gewricht smeert.
huidmembraan
Onze buitenbekleding en heeft verschillende functies (zie verder).
Integumentaire systeem
Huid en bijhorende structuren zoals nagels, haar en klieren.
Epidermis
Buitenste laag epitheelweefsel van de huid.
Dermis
Binnenste laag epitheelweefsel van de huid.
Hypodermis
Ondersteunende laag van de huid en bestaat uit los bindweefsel met daarin vetcellen.
Keratinocyten
Meest talrijke soort cellen in de epidermis. Ze produceren een taai, waterdicht eiwit genaamd keratine.
Melanocyten
Minder talrijke soort cellen in de epidermis. Ze produceren donkerbruin pigment (melanine) dat wordt opgepikt en opgeslagen door de nabijgelegen keratinocyten.
Papillen
Kleine uitsteeksels op het oppervlak van de dermis. Deze bevatten sensorische zenuwuiteinden en kleine bloedvaten.
Talgklieren
Olieklieren, scheiden een olieachtige vloeistof af die de huid en het haar bevochtigd en verzacht.
Zweetklieren
Produceren zweet (waterige vloeistof die opgeloste ionen bevat, kleine hoeveelheden metabolisch afval en een antibiotica peptide, nl. dermicidin), helpt lichaamstemperatuur te regelen en beschermt tegen bacteriën.