Looks like no one added any tags here yet for you.
die Zunge
de tong
die Lippe
de lip
der (Bauch)Nabel
de navel
der Zahnarzt
de tandarts
der Muskel
de spier
die Lähmung
de verlamming
die Nadel
de naald, de speld
der Knopf
de knop
der/das Puder
het poeder
die Tüte
de (papieren) zak
das Tütchen
het zakje
zunächst
eerst
sonst
anders, in het andere geval
sonstige
andere
unbedingt
beslist, absoluut
allerdings
evenwel, toch
betreiben
runnen, exploiteren
der Schmuck
sieraden
das Schmuckstück
het sieraad
schmücken
versieren
der Schmerz
de pijn
schmerzhaft
pijnlijk
mangeln
ontbreken
der Mangel
het gebrek, het gemis
verletzen
verwonden (z)
die Verletzung
de verwonding (z)
der Verletzte
de gewonde (z)
infizieren
besmetten
die Infektion
de besmetting, de infectie
kennen
kennen
die Kenntnis
de kennis, de kunde
veranstalten
organiseren
die Veranstaltung
de manifestatie
empfinden
voelen, gewaarworden
empfindlich
gevoelig, kwetsbaar
schön
mooi
verschönern
mooier maken
hoch
hoog
erhöhen
verhogen
die Grippe
de griep
der Krampf
de kramp
die Magenbeschwerde
de maagklacht
der Puls
de polsslag
den Puls nehmen
de polsslag meten
die Nasentropfen
de neusdruppels
husten
hoesten
schlucken
slikken
Ohrenschmerzen haben
oorpijn hebben
sich übergeben
overgeven, braken
ein Medikament verschreiben
een geneesmiddel voorschrijven
ärztlich verschrieben
door een dokter voorgeschreven
entzünden
ontsteken
die Entzündung
de ontsteking
schwitzen
zweten, transpireren
der Schweiß
het zweet
Ich fühle mich nicht wohl.
Ik voel me niet goed.
Mir ist kalt.
Ik heb het koud. (Gelena 24/7)
Mein Kopf tut weh.
Ik heb hoofdpijn.
Es geht mir besser.
Ik voel me beter.
Gute Besserung!
Veel beterschap!
das Arzneimittel
het medicijn (1)
das Medikament
het medicijn (2)
die Medizin
de geneeskunde
die Narbe
het litteken
das Gelenk
het gewricht
der (Beinen)Stich
de (bijen)steek #dooronsbieke
jucken
jeuken
verbrennen
verbranden
schwindlig
duizelig
geeignet
geschikt
gewiss
zeker
übel
slecht, misselijk
mir wird übel
ik word misselijk.
heiser
hees
der Knöchel
de enkel
verwunden
verwonden
die Verwundung
de verwonding (w)
die Wunde
de wonde, de verwonding
Ich habe mir den Fuß verrenkt.
Ik heb mijn voet verstuikt.
Du hast dir die Knie verletzt.
Je hebt je knieën gekwetst.
Er hat sich den Arm gebrochen.
Hij heeft zijn arm gebroken.
Sie hat sich den Daumen verbrannt.
Ze heeft haar duim verbrand.
die Sucht
de verslaving
süchtig sein
verslaafd zijn
die Abhängigkeit
de afhankelijkheid
drogenabhängig
afhankelijk van drugs
tablettenabhängig
afhankelijk zijn van geneesmiddelen
das Rauschgift
het verdovend middel, de drug
das Bewusstsein
het bewustzijn
die Metropole
de metropool, de grootstad
das Signal
het signaal
die Prävention
de preventie
die Vorbeugung
de voorkoming, de verhindering
die Aufklärung
de voorlichting
der Effekt
het effect
der Reiz
de prikkel, de aantrekkingskracht
heimlich
heimelijk, stiekem
riechen
ruiken
verraten
verraden
überfodern
te veel vragen/eisen van