1/37
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Moraliteit
het vermogen om goed van kwaad te onderscheiden en om emoties te ervaren zoals trots als we iets goed doen en spijt of schaamte als we iets verkeerd doen
Emotionele component
de gevoelens die gepaard gaan met goede of verkeerde handelingen en die morele handelingen of gedachten beïnvloeden
Cognitieve component
de manier waarop we denken over goed en kwaad en hoe we keuzes maken over ons gedrag, gebaseerd op sociaal-cognitieve vaardigheden zoals het innemen van perspectief
Gedragscomponent
de manier waarop we ons gedragen wanneer moraliteit nodig is
Preconventionele moraal
de persoon werkt volgens een ‘zal ik gestraft of beloond worden-mentaliteit’, typisch voor kinderen en jonge adolescenten
Stadium 1
straf- en gehoorzaamheidsoriëntatie, of iets goed of fout is hangt af van de gevolgen, hoe meer straf er volgt hoe erger het gedrag
Stadium 2
kosten-batenanalyse (instrumenteel hedonisme), een persoon volgt regels om persoonlijke behoeften te bevredigen en kijkt wat diegene ervoor terugkrijgt
Conventionele moraal
het moraal draait om het gehoorzamen van de regels van de maatschappij, typisch voor de meeste middeladolescenten en volwassenen
Stadium 3
sociale verwachtingen, mensen houden rekening met de gevoelens en verwachtingen van anderen en het gaat hierbij om wederkerigheid
Stadium 4
sociaal systeem en geweten, iets is goed als het in overeenstemming is met de regels van het gezag en als het de samenleving helpt
Post-conventionele moraal
de persoon heeft een persoonlijke morele code die de regels van de maatschappij overstijgt, weinig mensen bereiken dit niveau
Stadium 5
sociale contract en individuele rechten, er is hierbij behoefte aan democratisch opgestelde wetten zodat iedereen het met elkaar eens is
Stadium 6
universele principes, het individu beoordeelt dingen op basis van zelfgeschapen principes waar iedereen baat bij zou moeten hebben
Kritiek op Kohlberg
kinderen denken soms al verder dan simpel straf of beloning, er zijn geen duidelijke overgangen, mensen kunnen heen en weer gaan of stadia overslaan, de meeste mensen blijven hangen in stadium 3 of 4, er is een zwak verband tussen morele kennis en moreel gedrag en deze hangt af van motivatie en zelfbeheersing, er is geen goede controle voor confounds, adolescenten denken meer moreel, maar dit kan ook door idealisme komen
Theory of mind
het vermogen om ideeën te vormen over de mentale wereld van jezelf en van anderen en om gedrag te verklaren in termen van mentale toestanden, ontstaat rond 4 jarige leeftijd
Joint attention
dit ontstaat rond de 1 jaar, een kind reageert op of initieert door te volgen wat iemand anders aanwijst of naar kijkt, hierdoor deel je kennis en ervaring
Desire psychology
rond 2 jaar, kinderen beginnen uit te drukken wat ze willen en wensen en begrijpen wat anderen willen
Belief-desire psychology
vanaf 3 tot 4 jaar begrijpen kinderen dat overtuigingen en verlangens het gedrag van mensen sturen
False belief taak (Sally Anne test)
kinderen zonder ToM denken dat Sally naar de doos zoekt omdat ze niet begrijpen dat Sally niet weet dat de bal daar is, kinderen met ToM snappen dat Sally niet weet dat de bal is verplaatst
Sociale cognitie
het denken over de percepties, gedachten, emoties, motieven en gedragen van zichzelf, andere mensen, groepen en hele sociale systemen
Second-order beliefs
gedachten of meningen over de gedachten van anderen
Affectieve empathie
het vermogen om emotioneel mee te voelen met anderen
Cognitieve empathie
het vermogen om de mentale toestand van een ander te herkennen en te begrijpen
Emotionele besmetting
het overnemen van de gevoelens van een ander, baby’s kunnen dit al
Empathische bezorgdheid
zorg tonen voor anderen die pijn hebben, dit ontwikkelt rond de 1 jaar
Instrumenteel helpen
1 tot 2 jaar, dit is het helpen met een doelgerichte actie zoals het oprapen van een voorwerp
Empathisch helpen
1,5 tot 2 jaar, dit is het prosociaal reageren op het verdriet of de pijn van een ander → meer bij meisjes, mogelijk omdat het meer beloond wordt
Reactieve agressie
agressie als reactie op pijn veroorzaakt door een ander, de reactie is niet goed doordacht en men is vaak gefrustreerd en impulsief
Proactieve agressie
agressie met de bedoeling om een doel te bereiken, men is emotioneel rustig en de daad is goed gepland
Relationele agressie
agressie gericht op het schaden van sociale relaties of status, het gaat hier om meer verfijnde vaardigheden en verergert in de tweede helft van de kindertijd en piekt rond de adolescentie
Vijandige attributiebias
reactief-agressieve kinderen zien bedreigingen in goedaardige sociale signalen
Levensloopbestendig
dit type gedrag komt voor bij een kleine minderheid van de mensen en wordt gekarakteriseerd door langdurige en consistente antisociale gedragingen vanaf de kindertijd
Adolescentie-beperkt
dit type gedrag is vaker voorkomend, het is vaak tijdelijk en ontstaat meestal in de puberteit wanneer men begint te experimenteren met risicogedrag → de motivatie is erbij horen of status
Callous-unemotional traits
het fenomeen van minder empathie, spijt, verdriet en zorg bij anderen in de adolescentie, dit is een goede voorspeller van antisociaal gedrag
Sociale informatieverwerkingsmodel (Dodge)
onze reacties op frustratie, woede of provocatie hangen af van de manier waarop we signalen in situaties verwerken en interpreteren
Dwingende gezinsomgeving
gezichtleden zoeken macht en controle en negatieve en dwingende tactieken gebruiken → ouders leren dat zij het antisociale gedrag van hun kind kunnen stoppen door te dreigen, schreeuwen en slaan, kinderen zullen zeuren, driftbuien krijgen en hun gedrag verstoren
Volwassenheidskloof
het conflict tussen het opleggen van sociale beperkingen en ontluikende seksuele motivaties → kan bijdragen aan risicogedrag en antisociaal gedrag
Prefrontale cortex
verantwoordelijk voor zelfbeheersing en impulscontrole