Studied by 3 people
Choisir son mode de transport
zijn vervoersmiddel kiezen
Franchir la frontière
de grens oversteken
Rebrousser chemin
Rechtsommekeer maken
Le frein
de rem
La roue
het wiel
Le guidon
het stuur
Porter un gilet fluo
een fluohesje dragen
Aménager des pistes cyclables
fietspaden aanleggen
Cunsulter les horaires
de dienstregeling raadplegen
S’adresser à l’emoployé au guichet
zich richten tot de loketbediende
Le réseau ferroviaire
het netwerk van de treinen
La gare
het station
Le quai
het perron
Les lignes directes
de rechtstreekse verbindingen
les correspondances
de aansluitingen
les couloirs
de busbanen
Les lignes ne desservent pas toute la ville
de lijnen stoppen niet overal in de stad
Les jeunes voyagent à tarif réfuit
Jongeren reizen met korting
Les navettes
de pendeltrein
décoller
opstijgen
landen
atterir
voler
vliegen
un saut de puce
een korte afstandvlucht
L’espace aérien
het luchtruim
une compagnie aérienne
een luchtvaartmaatschappij
ne jamais y mettre les pieds
ergens nooit meer naartoe gaan
boîter
manken
reculer
achteruitgaan
faire du-sur place
ter plaatse trappelen
dégringoler de
ergens afvallen
dévaler
de trap afrennen
se pencher
zich buigen
le volant
het stuur
mes rétroviseurs
de achteruitkijkspeigels
une voiture de société
een bedrijfswagen
une borne de recharche
een oplaadpunt
faire la navette
pendelen
le réseau routier est saturé
het wegennetwerk is verzadigd
un bouchon
een opstopping
les parkings couverts
de overdekte parkings
se garer
parkeren
mal entretenues
slecht onderhouden
l’entretien
het onderhoud
de chantiers en cours
werven
contourner les travaux
de werken vermijden
la route s’est affaissée
de weg is ingestort
il y a eu un affaissement de la chausée
er is een wegverzakking
Note 
Flashcard (46)