Néerlandais des affaires 3 9 10 12 13 15 16Ichec B2 Q2
Studied by 0 people
Learn
Practice Test
Spaced Repetition
Match
Flashcards1/1332
There's no tags or description
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
1333 Terms
Beroep
profession
Het vak
la matière
Belast met
chargé de
Bijdragen, droeg bij, bijgedragen
contribuer
Fungeren als
faire fonction de
De opdracht
la mission
Optreden als
intervenir en tant que
De taak
la tâche
Het takenpakket
l'ensemble des tâches
verantwoordelijk voor
être responsable de
Verantwoordelijk
La responsabilité de
vervangen (verving, vervangen)
remplacer
verzorgen (verzorgde, verzorgd)
s'occuper de
Zich bezighouden met
s'occuper de
Zorgen voor
s'occuper de
werken (werkte, gewerkt)
travailler
In de openbare (publiek) sector
Dans le secteur publique
in de privésector (particuliere)
Dans le secteur privé
Telewerken
télétravailer
buiten werken
travailler à l'extérieur
In een fabriek werken
travailler dans une usine
In een kantoor werken
travailler dans un bureau
Op het hoofdkantoor werken
travailler au siège
Van thuis uit werken
travailler à partir de chez soi
De baan
l'emploi
Deeltijdse
temps partiel
Halftijdse
à mi-temps
Voltijdse /volledige baan
Temps plein
Tijdelijk
temporaire
vaste baan
emploi stable
Overuren /overwerken
heures supplémentaires
De pauze
la pause
Pauzeren
faire une pause
Ploeg
équipe
Werkdag
la journee de travail
Werktijd
le temps de travail
Werkweek
semaine de travail
Handwerk
Travail manuel
Administratief werk
travail administratif
Aangenaam
agréable
Afwisselend
varié
Boeiend
passionnant
Moeilijk
difficile
monotoon, eentonig
Monotone
Onaangenaam
désagréable
In teamverband werken
= in groepsverband
= in een team
travailler en équipe
Een drukke baan
un emploi prenant
Hard werken
travailler dur
Illegaal werk
travail illégal
het is druk op het werk
j'ai beaucoup de travail
Het personeel
le personnel
de adjunct
l'adjoint
De ambtenaar
le fonctionnaire
de arbeider
l'ouvrier
Ongeschoolde
non qualifié
Geschoolde
qualifiés
De assistent (e)
l'assistant(e)
De baas
le patron
eigen baas
propre patron
Bediende
employé
De chef
le chef
De collega
le collègue
De algemene directeur
le directeur général
De freelancer
le collaborateur indépendant, le free-lance
De functionaris
le cadre, le responsable
Het hoofd
la tête
Het kader
le cadre
Hoger kaderlid
cadre supérieur
Lager kaderlid
Cadre inférieur
De drijvende kracht
la force motrice
Een goede kracht
un bon élément
Uitstekend
excellente
De leerling
l'élève
De leider
le chef
de leidinggevende
le cadre
Junior manager
Cadre inferieur
Senior manager
Cadre supérieur
De medewerker
le collaborateur
Het gekwalificeerd personeel
le personnel qualifié
Personeelsbestand
les effectifs
de receptionist
le réceptionniste
De technicus
le technicien
de secretaris, de secretaresse
le/la secrétaire
De topman
le grand patron, le PDG
de vertegenwoordiger
le représentant
De vervanger
le remplaçant
Maatschappelijke werker
travailleur social
Een harde werker
un bourreau de travail
De werkgever
l'employeur
buitenlandse werknemers
travailleurs immigrés
de sfeer
l'ambiance
Ongedwongen
décontracté
vriendschappelijk
amical
Verpest de sfeer
empoisonne l'atmosphère
De werkomstandigheden
les conditions de travail
belonen (beloonde - heeft beloond)
récompenser
De beloning
la récompense
verdienen (verdiende - heeft verdiend)
gagner (en travaillant)
Het loon / het salaris
le salaire
De provisie
la provision