UNIT 3: crimes and criminals

(huiselijk) geweld, misbruik

een misbruiker

misbruiken

(domestic) abuse

an abuser

to abuse

brandstichting

een brandstichter

brand stichten

arson

an arsonist

to commit arson

aanval

een aanvaller

aanvallen

assault

an assailant

to assault

inbraak

een inbreker

inbreken

burglary

a burglar

to burgle

carjacking

een carjacker

carjacken

carjacking

a carjacker

to carjack

samenzwering

een samenzweerder

samenzweren

conspiracy

a conspirator

to conspire (to)

rijden onder invloed

een dronken bestuurder

dronken rijden

DUI

a drunk driver

to drive under the influence

afpersing

een afperser

afpersen

extortion

an extortionist

to extort

een zwaar misdrijf

een zware misdadiger

een zwaar misdrijf plegen

felony

a felon

to commit a felony

fraude

een fraudeur

frauderen

fraud

a fraud

to defraud

grooming, lokken

/

groomen, lokken

grooming

to groom

ontvoering

een ontvoerder

ontvoeren

kidnapping

a kidnapper

to kidnap

plunderen

een plunderaar

plunderen

looting

a looter

to loot

geld witwassen

een geldwitwasser

geld witwassen

money laundering a money launderer to launder money

moord

een moordenaar

vermoorden

murder

a murderer

to murder

zakkenrollen

een zakkenroller

zakkenrollen

pickpocketing a pickpocket to pickpocket

politiegeweld

police brutality

drugbezit

possession of narcotics

(gewapende) overval

een overvaller

overvallen

(armed) robbery

a robber

to rob

oplichterij

een oplichter

oplichten

scam

a scammer

to scam

drugs verkopen

to sell drugs

verboden terrein betreden

een overtreder

verboden terrein betreden

trespassing

a trespasser

to trespass

vandalisme

een vandaal

vernielen

vandalism

a vandal

to vandalise