1/111
A comprehensive set of English vocabulary flashcards covering the key concepts, designs, statistical tools, validity threats, and evaluation standards discussed across the lecture notes on case studies, single-case experiments, measurement, and decision-making.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Casestudy
Een diepgaand onderzoek van een hedendaags fenomeen in zijn real-life context met behulp van meerdere bewijsbronnen.
Belangrijkste Ingrediënten van een Casestudy
(1) Duidelijke HOE of WAAROM onderzoeksvraag, (2) Theoretisch kader of stellingen, (3) Geplande logica van data-analyse.
Beschrijvende Casestudy
Casestudy die een fenomeen zo volledig mogelijk binnen zijn context probeert te beschrijven.
Verkennende Casestudy
Casestudy die wordt gebruikt om ideeën of hypothesen voor toekomstig onderzoek te genereren.
Verklarende Casestudy
Casestudy gericht op het verklaren van causale verbanden tussen variabelen.
Documentatie (Bewijsbron)
Stabiele, onopvallende schriftelijke materialen met brede dekking; nadelen zijn toegangsproblemen en auteur-bias.
Archiefgegevens
Exacte, vaak kwantitatieve historische gegevens; toegang kan om privacyredenen beperkt zijn.
Interviews (Bewijsbron)
Gericht, inzichtelijk over causaliteit; kwetsbaar voor respons-bias, geheugenfouten en reflexiviteit.
Directe Observatie
Real-time contextuele weergave van gebeurtenissen; tijdrovend, kostbaar en kan reactiviteit creëren.
Participerende Observatie
Onderzoeker neemt deel aan activiteiten en krijgt relationeel inzicht; voegt risico op onderzoeker-bias toe.
Fysieke Artefacten
Objecten die culturele of technische aspecten onthullen; kunnen selectief of niet beschikbaar zijn.
Enkelvoudige Casestudy
Onderzoek van één uniek of onthullend geval.
Meervoudige Casestudy
Studie die verschillende gevallen vergelijkt om patronen tussen gevallen te ontdekken.
Holistisch Ontwerp
Ontwerp dat elke case als een geheel behandelt zonder subeenheden.
Ingebed Ontwerp
Ontwerp dat meerdere eenheden binnen een case analyseert (bv. afdelingen).
Constructvaliditeit
Mate waarin de studie het concept meet dat het beoogt te meten (vaak verbeterd door triangulatie).
Interne Validiteit
Mate waarin causale gevolgtrekkingen over relaties gerechtvaardigd zijn (voornamelijk voor verklarende studies).
Externe Validiteit
Mate waarin bevindingen kunnen worden gegeneraliseerd naar andere contexten of gevallen.
Theoretische Replicatie
Testen of resultaten standhouden onder opzettelijk gewijzigde omstandigheden om de generaliseerbaarheid van de theorie te controleren.
Betrouwbaarheid (Casestudy)
Mogelijkheid om de studie met dezelfde procedures te herhalen en vergelijkbare resultaten te verkrijgen (gebruik een protocol).
Non-participante Observatie
Observatie zonder betrokkenheid; gebruikt door Barner-Barry om kleuters onopvallend te observeren.
Gebeurtenismonitoring
Alleen gegevens registreren wanneer vooraf gedefinieerde gebeurtenissen (bv. agressieve handelingen) zich voordoen.
Ostracisme
Sociale uitsluiting; centraal gedrag geobserveerd in Barner-Barry's studie van kinderen en Rob.
Single Case Research (SCR)
Onderzoeksbenadering die één geval bestudeert door middel van herhaalde metingen en vaak experimentele manipulatie.
Casestudy (Kwalitatieve SCR)
Verhalend, beschrijvend verslag van therapie of gedrag zonder manipulatie.
Kwantitatieve Analyse van Een Enkel Geval
Gebruikt kwantitatieve gegevens (bv. vragenlijsten) in één geval zonder experimentele controle.
Single Case Experiment
Omvat bewuste manipulatie (interventie) met herhaalde metingen om causaliteit te testen.
Gestandaardiseerde Meting
Norm-gerefereerde vragenlijst of test die op vaste punten wordt afgenomen (baseline, post, follow-up).
Doelmeting (Target Measure)
Idiografische, cliëntspecifieke meting die frequent (dagelijks/wekelijks) wordt beoordeeld om verandering te volgen.
Procesmeting (Process Measure)
Herhaalde beoordeling van therapieprocesvariabelen (bv. humeur tijdens sessie) voornamelijk tijdens de behandeling.
Maturing (Bedreiging)
Natuurlijke veranderingen in een participant over tijd die effecten van behandeling kunnen nabootsen.
Geschiedenis (Bedreiging)
Externe gebeurtenissen die samenvallen met behandeling en verandering kunnen veroorzaken.
Testen (Bedreiging)
Effecten van de herhaalde meting zelf (oefening of reactiviteit).
Statistische Regressie
Neiging van extreme scores om bij hertesting naar het gemiddelde te bewegen.
Reactieve Interventie
Behandeling starten vanwege een extreme score die van nature al verbeterd zou zijn.
Diffuse Behandeling
Interventie-effecten die doorwerken in controle- of baselinefasen, waardoor contrasten worden verdoezeld.
Analytische Validiteit
Nauwkeurigheid van statistische analyse; kleine SCR-monsters maken aannames moeilijk te vervullen.
Constructvaliditeit (SCR)
Of metingen/manipulaties de beoogde constructen in de enkelvoudige gevalcontext werkelijk representeren.
Populatievaliditeit
Generalisatie van resultaten naar andere cliëntgroepen.
Ecologische Validiteit
Generalisatie van resultaten naar andere settings of therapeuten.
Manipulatievaliditeit
Of vergelijkbare interventies elders vergelijkbare effecten zouden opleveren.
Reliable Change Index (RCI)
Statistiek die test of de pre-post scoreverandering de meetfout overschrijdt.
Standaardfout van het Verschil (SEdiff)
Noemer in RCI; omvat testbetrouwbaarheid om de fout van de veranderingsscore te schatten.
Criterium A (Klinische Significantie)
Post-behandelingsscore >2 SD voorbij het klinische gemiddelde.
Criterium B (Klinische Significantie)
Post-behandelingsscore valt binnen het normale (niet-klinische) bereik.
Criterium C (Klinische Significantie)
Post-behandelingsscore ligt dichter bij het niet-klinische gemiddelde dan bij het klinische gemiddelde.
Klassieke Testtheorie
Geobserveerde score (X) = ware score (T) + fout (E); betrouwbaarheid is de verhouding van de ware variantie tot de geobserveerde variantie.
Cronbach's Alpha
Index van interne consistentie; \ge 0.70 is meestal acceptabel.
Regressie naar het Gemiddelde
Statistische neiging van extreme initiële scores om dichter bij het gemiddelde te komen bij latere metingen.
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
Mate van overeenstemming tussen onafhankelijke waarnemers.
Percentage Overeenstemming
Eenvoudige verhouding van gelegenheden waarop beoordelaars het eens zijn over de aanwezigheid/afwezigheid van gedrag.
Cohen's Kappa
Kans-gecorrigeerde statistiek voor categorische interbeoordelaarsovereenstemming.
Intraclass Correlatiecoëfficiënt (ICC)
Index van beoordelaarsovereenstemming voor continue scores; bereik 0-1 .
event sampling
Elke keer dat gedrag voorkomt tellen binnen een periode.
momentary time sampling
Registreren of gedrag voorkomt op vooraf bepaalde momenten.
partial interval registration
Aantekenen of gedrag op enig moment tijdens korte observatie-intervallen voorkomt.
Persoonlijke Vragenlijst (PV – Phillips)
Klinisch georiënteerde idiografische lijst van door de cliënt gegenereerde items gescoord van 0-10 .
Persoonlijke Vragenlijst (PV – Shapiro)
Onderzoeksgestructureerde idiografische maatstaf met PEQ-methodologie; betrouwbaarheid = 1 - 0.5^n .
Beslissingstaxonomie
Kader dat beslissingen beschrijft met een individu, alternatieven en informatiebron.
Institutionele Beslissing
Organisatie maakt een keuze voor een persoon (bv. universitaire toelating).
Individuele Beslissing
Persoon maakt eigen keuze met behulp van testfeedback (bv. loopbaankeuze).
Univariate Selectie
Beslissing gebaseerd op een enkele voorspellende variabele.
Multivariate Selectie
Beslissing die meerdere voorspellers combineert.
Enkelfasige Beslissing
Alle informatie wordt in één keer overwogen om tot een oordeel te komen.
Sequentiële Beslissing
Initiële screeningsstap gevolgd door verdere tests voor een subset.
Compensatorisch Model
Een hoge score op de ene voorspeller kan een lage score op een andere compenseren.
Disjunctief Model
Voldoen aan één willekeurig criterium is voldoende; OF-regel.
Conjunctief Model
Alle criteria moeten een minimum bereiken; EN-regel.
Bandbreedte (Test)
Breedte van gedragingen of eigenschappen die een test bemonstert.
Puurheid (Test)
Specificiteit waarmee een test het beoogde construct meet zonder irrelevante variantie.
base rate
Verhouding van degenen die zouden slagen zonder selectie; kansniveau.
Selectiepercentage
Verhouding van goedgekeurde aanvragers; geselecteerd \div totaal.
Voorspellende Validiteit
Correlatie tussen testscore en toekomstig succes-criterium.
Succespercentage
Verhouding van geselecteerde individuen die later slagen.
Taylor–Russell Tabellen
Tabellen die validiteit, basispercentage en selectiepercentage combineren om het verwachte succespercentage te schatten.
AB Ontwerp (interrupted time series design)
Baseline (A) gevolgd door behandelingsfase (B); eenvoudigste enkelvoudige geval lay-out.
ABC Ontwerp
Baseline plus twee opeenvolgende interventiefasen (B en C) om additieve effecten te vergelijken.
ABAB (Reversibel) Ontwerp
Afwisselende baseline en behandeling om controle aan te tonen door interventie in te trekken en opnieuw te introduceren.
Multiple Baseline Design (MBD)
Gefaseerde introductie van behandeling over gedrag, settings of participanten zonder terugtrekking.
Changing Criterium Design
Geleidelijk verschuiven van het prestatiecriterium om te zien of gedrag stapsgewijze doelen volgt.
Alternating Treatment Design (ATD)
Snelle afwisseling van twee of meer interventies om de effectiviteit direct te vergelijken.
Randomized Phase Design
Start- of schakelpunten van fasen worden willekeurig bepaald om bias te beheersen.
Baseline Stabiliteit
Afwezigheid van trend of grote variabiliteit vóór interventie; voorwaarde voor faseverandering.
Visuele Analyse
Inspectie van gegrafiseerde gegevens om niveau, trend, variabiliteit, onmiddellijkheid en overlap te beoordelen.
Gemiddelde (Centrale Tendens)
Rekenkundig gemiddelde binnen een fase.
Mediaan
Middelste waarde wanneer scores zijn geordend; minder beïnvloed door uitbijters.
Broadened Mediaan
Robuuste centrale tendens die middelste scores extra gewicht geeft om extremen te weerstaan. Meer datapunten
Split-Middle Methode
Lineaire trend tekenen door fasegegevenshelften te splitsen en middenpunten te verbinden.
Glijdende Mediaan
Gladrijkende techniek die de mediaan van glijdende vensters (RM3, RM5, RM42) gebruikt om de trend te verduidelijken.
Bereiklijstplot
Grafiek van het verschil tussen de hoogste en laagste waarden binnen een fase.
Trended range
Lijnen die de mid-tijdpunten van fasehelften verbinden voor maxima en minima om de variabiliteitstrend weer te geven.
trimmed range
Bereik berekend na uitsluiting van extreme scores om vertekening te verminderen.
Conservative dubble Criterium (CDC)
Visuele beslissingsregel: behandelingsgegevens moeten het gemiddelde \pm 1 SD baselines overschrijden voor een gespecificeerd percentage.
Niveauverandering
Onmiddellijke verschuiving in uitkomst wanneer de fase verandert.
Hellingverandering
Verandering in de snelheid van verandering (trend) na interventie.
Autocorrelatie (AR1)
Correlatie van een meting met zichzelf op het volgende tijdspunt; verhoogt Type I-fout indien genegeerd.
Effectieve Steekproefgrootte ( n_{eff} )
Aangepast aantal onafhankelijke waarnemingen rekening houdend met autocorrelatie.
Gegeneraliseerde Kleinste Kwadraten (GLS)
Regressiemethode die autocorrelatie in tijdreeksanalyse van één geval integreert.
Randomisatietest (SCR)
Niet-parametrische test die het geobserveerde fase-effect vergelijkt met de verdeling van alle mogelijke fasevolgordes.
Directe Replicatie
Exacte herhaling van een experiment binnen of tussen gevallen.