Dierkunde : Vertebraten Tuyaux

studied byStudied by 217 people
5.0(2)
Get a hint
Hint

Pronefros

1 / 183

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

184 Terms

1

Pronefros

  • enkel nefronen van voorste segmenten zijn functioneel

  • enkel open nefronen

  • filtert enkel coeloomvocht

  • afvoer van excretieproducten via kanaal van Wolff = primaire urineleider

  • bij slijmprikken, bij embryo's van vissen en amfibieën

New cards
2

Mesonefros

  • nefronen ± per segment

  • zowel open als gesloten nefronen

  • filtert zowel coeloomvocht als bloed

  • nefronen uit voorste segmenten -> pars sexualis man (voortplanting)

  • nefronen uit achterste segmenten -> pars renalis (excretie)

  • kanaal van Wolff: dubbele functie (zaad & urineleider)

  • bij prikken, vissen, amfibieën en embryo's van reptielen, vogels, zoogdieren

New cards
3

Metanefros

  • nefronen niet per segment, maar geconcentreerd in nier

  • enkel gesloten nefronen

  • filtert enkel bloed

  • kanaal van Wolff enkel spermiduct

  • afvoer van urine bij ♂ via nieuwe ureters

  • bij reptielen, vogels en zoogdieren

New cards
4

Ammoniak

  • Voordelen : lage energievereiste, goed oplosbaar

  • Nadelen: toxisch (NH4+), moet sterk verdunnen, groot watervereiste

  • Organismen: veel vissen, kikkervisjes, longvis in water

New cards
5

Ureum

  • Voordelen : 100 000 minder toxisch dan ammoniak, oplosbaar, minder verdunnen

  • Nadelen: hoge energievereiste, nog steeds toxisch

  • Organismen: kraakbeenvissen, land-bewoners (zoogdieren(embryo's), kikkers, longvissen in modder,...)

New cards
6

Urinezuur

  • Voordelen: niet oplosbaar, niet toxisch, zeer waterefficiënt

  • Nadelen: Hoogste energievereiste

  • Organismen: landvertebraten met geschaalde eieren (vogels, reptielen), insecten

New cards
7

Ovipaar

  • eierleggend

  • meeste Chordata

  • vogelbekdier

New cards
8

Ovovivipaar

  • eierlevendbarend

  • sommige haaien & beenvissen

  • 'aplacentale viviparie', eitjes in zachte schaal, moederdier levert O2, maar geen voeding

New cards
9

Vivipaar

  • levendbarend

  • zoogdieren, sommige haaien & hagedissen & slangen & beenvissen

New cards
10

Hormoon

  • organische stof

  • gesecreteerd door gespecialiseerde cellen (meestal van endocriene klieren)

  • na transport in staat om fysiologische reacties te activeren/remmen

New cards
11

Amnion

  • vruchtwaterzak

  • vlies, gelegen rondom embryo

  • mesodermaal en ectodermaal weefsel

  • scheidt vloeistof af tegen mechanische letsels & uitdroging

New cards
12

Neuromastcellen

Zintuigcellen die trillingen met lage frequentie, geproduceerd door bewegingen in water, kunnen waarnemen. Komen voor in de zijlijn bij oa. Selachii (haaien)

New cards
13

Kanaal van Wolff

  • eerstgevormde ureter, functie verschilt naargelang het voorkomen van pronefros, mesonefros of metanefros

  • pronefros: afvoer urine

  • mesonefros: afvoer urine, spermiduct

  • metanefros: spermiduct

New cards
14

Mucosa

  • slijmvlies

  • verwijst naar slijmvlies op huid bij vissen & amfibieën en naar maag- & darmslijmvlies

  • darmslijmvlies bestaat uit darmepitheel, lamina propria en de muscularis mucosae

New cards
15

Amplexus

De paargreep van amfibieën, in het bijzonder van kikkers, waarbij het mannetje zich op de rug van het vrouwtje stevig vasthoudt onder haar oksel.

New cards
16

Thyroxine

  • Prohormoon dat geproduceerd en afgescheiden wordt door de thyroïdklier (schildklier). Zorgt voor oa. de overgang tussen kikkervisje en kikker en basaal metabolisme in zoogdieren

  • essentieel voor normale groei en ontwikkeling

New cards
17

Cleidoïsch ei

  • bevat dooierblaas (eiwit), vliezen en schaal

  • Als het ei bevrucht is dan vormen zich extra-embryonale vliezen (amnion, chorion, allantois)

  • maakt embryogenese op het land mogelijk

New cards
18

Neurocranium

  • hersenkapsel

  • 4 gebieden: regio nasalis (neuskapsel), regio orbitalis (oogholtegebied), regio otica (oorgebied), regio occipitalis (achterhoofdsgebied)

New cards
19

Os quadratum

  • kwadraatsbeen

  • bij beenvissen, amfibieën, reptielen, vogels gewrichtelijk verbonden met os articulare

  • evolutief ontstaan uit os palatoquadratum, dat met os mandibulare het primaire kaakgewricht vormt bij kraakbeenvissen

  • bij zoogdieren: os quadratum en os articulare verplaatst naar middenoor -> hamer en aambeeld

New cards
20

Streptostylie

Fenomeen waarbij os quadratum en os articulare los verbonden zijn waardoor de mond zeer ver geopend kan worden. (oa. slangen)

New cards
21

hemorraghisch gif

  • naast neurotoxische ook proteolytische en hemolytische werking

  • werken in op resp. de eiwitten in de wand van bloedvaten en op de bloedcellen zelf

  • oplossen weefsels, vernietiging bloedvaten en -cellen

New cards
22

neurotoxisch gif

  • werkt in op de zenuwen waarbij de oogzenuwen en het middenrif aangetast worden

  • leidt tot blindheid en verstikking

New cards
23

TMAO

  • tri-methylamine-N-oxide

  • osmotische actieve verbinding, opgelost in bloed van Chondrichthyes

  • verhoogt osmotische spanning zodat bloed niet via de kieuwen uit het lichaam diffundeert

  • beschermt weefsels tegen corosieve werking van ureum

New cards
24

autonoom zenuwstelsel

regelt werking van inwendige organen (oa. ademhaling, spijsvertering, verwijden & vernauwen bloedvaten, hartslag)

New cards
25

tegenstroomprincipe

  • wanneer twee vloeistoffen (rijk & arm aan opgeloste stoffen, warmte, ...), gescheiden door permeabel membraan, in tegengestelde richting stromen is de diffusie groter dan wanneer ze in dezelfde richting stromen.

  • wordt gebruikt bij vissen in wondernetten en kieuwlamellen

New cards
26

allantoïs

  • een van de extra-embryonale vliezen

  • functie: ademhaling + verzameling van afvalstoffen van embryo

  • mesodermaal & ectodermaal

  • komt voor bij reptielen, vogels en zoogdieren

New cards
27

chromatoforen

  • pigmenthoudende cellen

  • kunnen vertakken door snelgroeiende microtubili.

  • komt voor bij oa. vissen, amfibieën, reptielen

New cards
28

Holocriene klieren

klieren waarvan kliercellen in hun geheel worden afgestoten bij het uitscheidingsproces (vb. talgklieren)

New cards
29

Processus uncimatus

dwarsverbinding tussen de ribben bij vogels om de ribbenkast meer stevigheid te geven, (weinig mogelijk energie tijdens vliegen)

New cards
30

Antigeen

  • Elke substantie die een adaptieve of verworven immuunrespons kan opwekken

  • Meestal: grote moleculen (eiwitten, nucleïnezuren), pathogenen (virussen, bacteriën, schimmels) en allergenen (pollen)

New cards
31

Lus van Henle

  • komt voor bij Aves

  • kan water resorberen

  • additioneel als waterbesparing, grootste waterbesparing is uitstoten van urinezuur (en niet ureum/ammoniak) via actief transport

New cards
32

Diphyodont

Een gebit met slechts 1 tandwissel tussen melktanden (jeugd) en blijvende tanden

New cards
33

Plantigraden

  • zoolgangers

  • tarsalia, metatarsalia en falangen in contact met grond

  • mensen en apen

New cards
34

Digitigraden

  • teengangers

  • lichaam rust op falangen

  • tarsalia en metatarsalia vormen rechte hoek met tenen

  • katten, honden, knaagdieren

New cards
35

Unguligraden

  • hoefgangers

  • lichaam rust op toppen der tenen

  • artiodactyl (evenhoevigen) of perissodactyl (onevenhoevigen)

New cards
36

Syntrofoblast

  • vorming gebeurt doordat de buitenste lagen van de trofoblast kerndeling (geen cytoplasmadeling) ondergaan en een syncitium (=syntrofoblast) vormenfuncties:

    1. bij mens: lossen epitheel van endometrium en bloedvaten gedeeltelijk op

    1. vorming van villi in endometrium

    1. = basis van de placenta: diffusie van voeding en zuurstof vanuit moederlijk bloed naar villi

    1. produceert HCG (humaan chorion gonadotropine)

    1. verhindert activatie van immuunsysteem: het vormt 1 grote reuzencel en voorkomt diapedese van witte bloedcellen

New cards
37

Trofoblast

  • perifere cellaag op 1 pool van de blastula

  • embryoblast + blastoceel + trofoblast = blastocyste

  • vormt syntrofoblast (op dat moment nog ectoderm)

  • tijdens gastrulatie: binnenkant bekleed met mesoderm

  • vormt chorion

New cards
38

Poly-oestrisch

Dieren met meerdere bronstcycli per jaar-kan seizoensgebonden (schapen, paarden) of niet (rat)

New cards
39

Clonale selectie

  • Proces waarbij: antigeen dat lichaam binnendringt wordt waargenomen door B-lymfocyten, die zich binden aan de epitoop van het antigeen dat complementair is aan het antilichaam → binding geeft het sein aan de B-lymfocyt om # keer mitotisch te delen → Het grootste deel van de gevormde B-lymfocyten bouwt zich om tot plasmacellen die het antilichaam produceren → Een kleiner deel blijft B-lymfocyt en fungeert als geheugencel.

  • Vaccinatie is hierop gebaseerd.

New cards
40

Adaptieve of verworven immuniteit

  • Immuniteit waarbij volgende eigenschappen gelden: aanpassing: uitgelokt door antigeen

  • specificiteit: specifiek tegen uitlokkend antigeen

  • xenofobie: onderscheid tussen lichaamseigen moleculen en niet

  • geheugen: tweede blootstelling veroorzaakt snellere en intensere immuunrespons

New cards
41

Apolyse

Het loskomen van de epidermiscellen van de procuticula door de tweede, grote ecdysteroïdpiek bij de vervelling van insecten.

New cards
42

Ecdysis

Het afgooien van de restanten van de oude cuticula bij de vervelling van insecten

New cards
43

Crypten van Lieberkühn

Liggen aan de basis van de darmvlokken, bevatten sneldelende cellen die naar de top van de darmvlokken migreren waar ook de afvoergangen van de darmsapklieren uitmonden.

New cards
44

GALT

  • Gut Associated Lymphoid Tissue = grootste lymfe orgaan.

  • verhindert binnendringen van lichaamsvreemde substanties zonder ontsteking (orale tolerantie)

  • komen voor bij zoogdieren: onder de vorm van Peyerse platen in darmwand. bij vogels: niet, maar functie = Bursa van Fabricius

New cards
45

Systemische hormonen

  • door specifieke klier vrijgesteld in bloedbaan

  • productieplaats ligt meestal ver van inwerkingsplaats

  • doelwitweefsels nemen hormoon uit bloedbaan door binding aan specifieke receptoren

  • vaak een bepaalde tijd aantoonbaar in bloed

New cards
46

Weefselhormonen

  • worden niet door specifieke endocriene klier vrijgesteld

  • leggen korte weg af

  • meestal vrijgesteld in intercellulaire ruimte binnen weefsel

  • beïnvloeden naburige cel of eigen productiecel

  • slechts korte periode of niet aantoonbaar in bloed

New cards
47

Metabolisme

  • Verdere verwerking en omzetting, na vertering, van stoffen die via voeding opgenomen zijn

  • anabolisme en katabolisme

New cards
48

Hoofdcellen

  • Secreteren prorennine en pepsinogeen

  • worden door lage ph in maag geactiveerd tot rennine en pepsine

New cards
49

Perineum

Streek gelegen tussen anus en sinus urogenitalis

New cards
50

Apocriene zweetklieren

  • in hypodermis

  • ontwikkelen zich tijdens puberteit

  • meestal groter dan eccriene zweetklier

  • meestal uitmonden in haarfollikel

  • visceus secreet

  • gelinkt met voortplantingscyclus

  • mens: oksel, schaamstreek, borsten, buitenoor, voorhuid, scrotum

New cards
51

Pseudoplacentale viviparie

  • fenomeen waarbij: insecten die eitjes aanmaken met weinig-geen dooier

  • eitjes worden in ovarium gehouden tot moment van uitkomen

  • moeder produceert pseudoplacenta voor uitwisseling voedsel & gassen

New cards
52

Monofylie

groep organismen die allen dezelfde gemeenschappelijke voorouder hebben, die zelf ook tot het taxon gerekend wordt en waarvan alle afstammelingen in de groep zitten.

New cards
53

Rennine

Zorgt ervoor dat caseïne (melkeiwit) makkelijker kan worden verteerd. Renine komt voor in de magen van jonge runderen en wordt vaak gebruikt als stremsel bij de kaasproductie

New cards
54

Pepsine

ontstaat uit pepsinogeen door maagzuur. Pepsinogeen is een zymogeen. Maagzuur ontsmet het doorgeslikte voedsel wat doorgaans vol met pathogenen zit. Daarnaast breekt maagzuur celwanden af, waardoor enzymen goed kunnen inwerken. Ook breekt maagzuur bindweefsel af tot kleinere stukken. Het pepsine breekt de verbindingen van aminozuren midden in het eiwit af. Om deze reden wordt pepsine een endopeptidase genoemd.

New cards
55

Trypsine

Trypsinogeen wordt door enterokinase (enzym van de dunne darmwand) en door auto-activatie omgezet in trypsine. Trypsine is een endopeptidase.

New cards
56

Carboxypeptidase

een exopeptidase dat de buitenste aminozuren van een eiwit afsplitst

New cards
57

Gal

  • zoutoplossing bestaande uit: galzouten (vertering + absorptie lipiden ; grote vetdruppels → micellen)-cholesterol-fosfolipiden-galpigmentenfunctie:- vertering + absorptie lipiden (grote vetdruppels → micellen)

  • cholesterolconcentratie

  • afvoer toxische stoffen

New cards
58

luminale vertering

van polymeren naar oligomeren door enzymen van de pancreas en lever

New cards
59

mucosale vertering

borstelzoom vertering, van oligomeren naar monomeren door enzymen afgescheiden door de mucosa

New cards
60

hepatocyten

  • staan in voor galproductie uit cholesterol

  • synthese van bloedproteïnen

  • vorming glycogeen

  • detoxificatie van schadelijke stoffen

  • opstapelen van vitamines

New cards
61

Adaptaties Aves (vliegen) : Kop

  • Lange beweeglijke nek door groot aantal wervels → belangrijk voor balanceren tijdens vliegen

  • Spoelvormige schedel Spitse bek → aerodynamisch

  • vergroeide schedelbeenderen (zonder naad)

  • tandloze kaken (minder gewicht)

  • lange beweeglijk hals voor ‘Reflex Neck Movements’ belangrijk voor balans

New cards
62

Adaptaties Aves (vliegen): Romp

  • Spoelvormig geheel, soepel & stevig

  • kam (crista sterni) op sternum → aanhechting borstspieren vliegers (afwezig bij niet-vliegers)

  • lumbale en sacrale wervels vergroeid, thoracale onbeweeglijk → extra stevigheid

  • knik ribben (dorsale en ventrale deel loodrecht) → smallere romp

  • processus uncinatus vergroot stevigheid door rib aan volgende vast te hechten

  • caudale wervels vergroeid tot pygostyle waarop stuurpennen ingeplant staan, voorgaande niet vergroeid zodat stuurpennen kunnen bewegen

  • claviculae vergroeid tot furcula → spoelvorm romp

  • coracoïd been verbindt sternum en wervelkolom

  • scapulae verbinden humerus met wervelkolom

New cards
63

Adaptaties Aves (vliegen): Ledematen

  • vingers voorpoot sterk gereduceerd

  • achterpoten aangepast voor landen en kunnen tijdens vliegen tegen lichaam geplooid worden → aerodynamisch

New cards
64

Adaptaties Aves (vliegen)(metabolisme en stelsels)

  • hoog metabolisme (voldoende energie voor vliegen), homeotherm

  • geperfectioneerde ademhaling: lucht steeds volledig ververst (geen residuele lucht in parabronchi) en tegenstroomprincipe in parabronchi

  • overmaat geproduceerde warmte kan via luchtzakken afgegeven worden

  • efficiënte bloedsomloop

  • zeer snelle spijsvertering, hoogenergetisch dieet

  • snelwerkende nieren (veel nefronen)

  • warme lucht luchtzakken → beter stijgvermogen

New cards
65

Adaptaties Aves (vliegen)(zintuigen)

  • reukzin matig tot slecht ontwikkeld

  • zicht en gehoor zeer goed ontwikkeld (belangrijk in lucht)

  • buitenoor zonder uitwendige oorschelp → aerodynamisch

  • stemgeluid als communicatiemiddel

New cards
66

Adaptaties Aves (vliegen)(Gewichtsreductie)

  • Holle beenderen, dwarsbalkjes tussen wanden voor sterkte

  • enkel linker ovarium en oviduct ontwikkeld

  • voortplantingsorganen sterk gereduceerd buiten voortplantingsseizoen

  • luchtzakken

  • geen blaas

  • geen tanden

New cards
67

Adaptaties Aves (vliegen)(andere)

  • veren: oppervlaktevergroting van vleugels

New cards
68

Adaptaties Aves (bipedaal voortbewegen)

  • afgeplat bekken → ingewanden naar achteren → zwaartepunt verder naar achteren (voordelig voor bipedale voortbeweging)

  • 2 gewrichten tussen hiel en knie die schokken kunnen opvangen (aangepast voor lopen op land)

New cards
69

Adaptaties Aves (eieren leggen)(skelet)

  • open bekken: afgeplat om makkelijker eieren te leggen eindpunt crista sterni bestaat uit kraakbeen

New cards
70

Adaptaties Aves (eieren leggen)(Spijsvertering)

  • grote hoeveelheden maagsapsecretie: Ca uit CaCO3 in opl als CaCl2 geabsorbeerd, via bloed naar schaalklier → als CaCO3 ingebouwd in eischaal

New cards
71

Geef de grote verschillen tussen de subfyla van de Echinodermata

  • Asterozoa: vrijlevend, stervormig met armen, mond ventraal en anus dorsaal

  • Echinozoa: vrijlevend, lichaam bolvormig of langgerekt zonder armen, mond en anus aan weerszijden lichaam

  • Crinozoa: sessiel, armen, mond en anus beiden aan bovenkant

New cards
72

Verschil pronefros en metanefros

  • Pronefros: eerste segmenten functioneel, ontrekken vloeistof aan coeloom en lozen producten in kanaal van Wolff, open

  • Metanefros: gesloten, enkel bloed gefilterd, niet segmentaal, primaire urineleider geen rol excretie maar spermiduct

New cards
73

Verschil trypsine en pepsine

  • Functie : idem (afbraak eiwitten)

  • Productie: pepsinogeen in hoofdcellen, trypsinogeen in pancreas

  • Actieplaats: pepsine in maag, trypsine in darm

New cards
74

Verschil eieren nestvlieders en nesthokkers

  • Bij nestvlieders: dikke schaal, veel dooier → jong goed gevormd, stevig skelet, volledig bedekt met veren, kunnen al lopen

  • Bij nesthokkers: dunne eischaal, weinig dooier → hulpeloos, naakt, blind, zwak skelet en moeten onmiddellijk gevoed worden

New cards
75

Verschil luminale en mucosale vertering

  • Luminale: eerste vertering van poly- naar oligosacchariden door pancreasenzymen

  • Mucosale: van oligo- naar monosacchariden door enzymen van de mucosa

New cards
76

Verschil osmoregulatie Osteichthyes en Chondrichthyes

  • Osteichthyes: actief : Na+, Cl- en K+ door ionpompen in kieuwen verwijderd. Mg2+, Ca2+ en SO4 2- via faeces, 10-40% zouten via nieren

  • Chondrichthyes: passief: grote hoeveelheden TMAO en ureum opgelost in bloed → verhogen osmotisch potentiaal → osmotisch evenwicht, ureum is denaturend en TMAO zorgt dat er geen denaturatie optreed

New cards
77

Verschil tussen de menstruatiecyclus en de bronstcyclus

  • geen bloedig tijdens opbouw endometrium

  • indien geen bevruchting optreed wordt het endometrium via de cervix-vagina uitgestoten

  • ‘verplichte’ periodiciteit: cyclus stopt niet

  • vrouwelijke primaten laten niet duidelijk blijken dat ze bevruchtbaar zijn

New cards
78

Verschil eccriene en apocriene zweetklieren

  • Eccriene: secreteren waterig vocht dat verdampt op huid → afkoeling, vooral op haarloze plaatsen, zoutexcretie, monden uit in haarfollikel of op oppervlak

  • Apocriene: groter, kluwen sterk ontwikkeld in hypodermis, monden meestal uit in een haarfollikel, ontwikkelen vanaf puberteit (oksels, schaamstreek, borsten, buitenoor, voorhuid, scrotum), viskeuzere secretie, gerelateerd aan voortplantingscyclus

New cards
79

Verschil adenohypofyse en neurohypofyse

  • andenohypofyse: maaktzelf hormonen aan onder invloed van een ander hormoon

  • neurohypofyse: geeft hormonen door die geproduceerd zijn in de hypothalamus

New cards
80

Verschil tussen membraangebonden receptoren en receptoren in het cytoplasma

  • peptide- en proteïnehormonen zijn hydrofiel en lossen goed op in bloed/water maar kunnen niet door plasmamembraan en binden op membraangebonden receptoren

  • Steroïde hormonen zijn lipofiel en lossen niet goed op in bloed/water (moeten voor transport ook binden op dragereiwit) maar kunnen wel makkelijk door plasmamembraan waar ze binden op specifieke receptoren in het cytoplasma

New cards
81

Verschil trofoblast en embryoblast

  • trofoblast: perifere cellaag

  • embryoblast: groep cellen die zich aan de trofoblast hecht

New cards
82

Verschil vissenoog en mensenoog

  • geen oogleden

  • geen traanklieren

  • iris vast

  • kogelvormige lens

  • scherpstellen door beweging lens dmv van de processus falciformes

New cards
83

Verschil vogeloog en mensenoog

  • ogen zijn groot (15m% kop terwijl mens 1m% kop)

  • ogen min of meer afgeplat en onbeweeglijk, nekbewegingen ipv oogbewegingen

  • meer lichtgevoelige receptoren per oppervlakte eenheid op retina dan mens → scherper zicht

  • 3 oogleden: bovenste en onderste maar ook knipvlies

  • pecten: karmvormige, goed beaderd orgaan dat op retina vastzit en naast oogzenuwen uitsteekt in het glaslichaam, voorziet oogcellen van voeding en zuurstof

  • uilen en haviken: benige ring ter hoogte lens, spieren op ring kunnen lens verschuiven → scherp stellen

New cards
84

Verschil anadrome en katadrome vis

  • anadrome: leeft in zee maar trekt voor voortplanting naar zoetwater

  • katadrome: groeit op in zoetwater en trekt naar zee voor reproductie

New cards
85

2 verschillen maag-darmstelsel beenvissen en kraakbeenvissen

  • kraakbeenvissen hebben een darm met spiraalplooi, beenvissen een rechte darm

  • beenvissen hebben pylorischeaanhangsels waar al een deel van de vertering door spijsveteringsenzymen gebeurt

New cards
86

Evolutiestappen vissen naar amfibieën (huid)

  • vochtig, glad, veel slijmklieren

  • mucosalaag beperkt verdamping

  • naakte huid met laag keratine-gehalte

  • water- en ionenuitwisseling via huid mogelijk

New cards
87

Evolutiestappen vissen naar amfibieën (skelet)

  • lichaamsgewicht neemt toe door wegvallen opwaartse druk water → sterk en stevig skelet dat meer verbeend is

  • pentadactyle ledematen die via goed ontwikkelde schouder- en bekkengordel stevig ingeplant staan op de wervelkolom

New cards
88

Evolutiestappen vissen naar amfibieën (ademhaling)

  • opname 02 uit lucht

  • kieuwen gedeeltelijk of geheel vervangen door longen

  • ademhaling via kieuwen, longen, huid, mond- en cloacaal epitheel

New cards
89

Evolutiestappen vissen naar amfibieën (Zintuigen)

  • aangepast aan nieuw medium maar ook nog in water werken

  • complex neusslijmvlies dat geurmoleculen uit lucht kan capteren

  • belang zicht en gehoor neemt toe → trommelvlies en columnella

New cards
90

Evolutiestappen vissen naar amfibieën (circulatie en reproductie)

  • gebrekkige dubbele bloedsomloop (slechts functioneel gescheiden)

  • blijven vastgebonden aan water voor reproductie (nog steeds uitwendige bevruchting)

New cards
91

Evolutiestappen amfibieën naar reptielen (huid)

  • lichaam bedekt door droge verhoornde (veel keratine) klierarme huid

  • meestal epidermale schubben, schilden of stekels en soms met dermale beenplaten

  • bescherming tegen uitdroging en verwonding

New cards
92

Evolutiestappen amfibieën naar reptielen (skelet)

  • volledig verbeend

  • ribben verbonden met sternum (slangen en schildpadden geen sternum)

  • schedel met 1 achterhoofdsknobbel

New cards
93

Evolutiestappen amfibieën naar reptielen (ademhaling en circulatie)

  • longen, niet via huid

  • vullen longen dmv onderdruk (amfibieën via bovendruk)

  • hart met 2 atria en gedeeltelijke in 2 verdeelde ventrikel

New cards
94

Evolutiestappen amfibieën naar reptielen(excretie en reproductie)

  • metanefros nieren, produceren urinezuur

  • inwedinge bevruchting, cleidoïsche eieren

New cards
95

5 grote evolutiestappen van Reptilia naar Mammalia

  • poikilotherm naar homoiotherm

  • van 1 achterhoofdsknobbel naar 2

  • hersenen Mammalia best ontwikkeld

  • Reptilia eieren met beschermende extra-embryonale vliezen en voedsel, Mammalia levenbarend → ei geen schaal en weinig reservestof

  • Reptilia stikstofexcretie via urinezuur, bij Mammalia ureum

  • huid Reptilia klierarm en haarloos, bij Mammalia haren en wel veel klieren

New cards
96

Endothermie bij Aves

  • lichaamstemperatuur vooral door de interne warmteproductie die een neveneffect is van het metabolisme

  • veren grote rol: veren bedekken een groot deel van het lichaamsoppervlak en houden lucht vast (slechte warmte geleider), ze zijn ook ingesmeerd met een olieachtige afscheiding van de stuit- of preenklier waardoor er geen water tussen de veren kan komen (goede warme geleider)

  • poten niet bedekt met veren → afkoeling grotendeels opgevangen doordat ader en slagader naast elkaar lopen waardoor warmte wordt overgedragen volgens het tegenstroomprincipe

  • Bij daling van de omgevingstemperatuur zetten ze hun vleugels op waardoor de isolerende luchtlaag dikker wordt, stofwisselingssnelheid kan ook worden opgedreven, vetweefsel ook isolerende rol

  • bij hoge temperaturen worden veren platgelegd, meer bloed naar huid en hijgen

New cards
97

Endothermie bij Mammalia

  • temperatuur meten door voorste deel hypothalamus

  • temperatuur verlagen: verminderen metabolische activiteit, verminderen fysieke inspanning, verdamping water uit lichaam door zweten of hijgen, vasodilatatie van bloedvaten nabij huid

  • temperatuur verhogen: opvoeren stofwisselingssnelheid, opvoeren fysieke activiteit, rillen, vasocontractie bloedvaten nabij huid, rechtzetten haren om isolerende luchtlaag te creëren

New cards
98

Folliculaire fase

  • vanaf dag 1, duurt 14 dagen

  • follikels in ovarium beginnen groeien, eicel zelf vergroot en follikel wordt meerlagig → slechts 1 follikel sterft niet af

  • cellen van follikel produceren oestrogenen

  • wanneer max grootte bereikt wordt licht follikel tegen wand ovarium

New cards
99

Luteale fase

  • moment follikel gesprongen en eicel eruit verdwenen → follikelcellen worden luteïnecellen → onder invloed van LH produceren ze progesteron → follikel is geel lichaam geworden (corpus luteum) dat nog enkele dagen progesteron aanmaakt

New cards
100

secretiefase

  • onder invloed progesteron verandert baarmoederslijmvlies waarbij klieren secreet produceren en afgeven om slijmvlies klaar te maken voor innesteling, geel lichaampje stopt met productie progesteron wanneer na enkele dagen geen hCG door zwangerschap vrijkomt en het baarmoederslijmvlies zal ten gronde gaan en een bloeding zal optreden

New cards

Explore top notes

note Note
studied byStudied by 355 people
... ago
5.0(5)
note Note
studied byStudied by 24 people
... ago
4.5(2)
note Note
studied byStudied by 9 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 16 people
... ago
5.0(2)
note Note
studied byStudied by 128 people
... ago
5.0(4)
note Note
studied byStudied by 9 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 11 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 1309 people
... ago
5.0(1)

Explore top flashcards

flashcards Flashcard (26)
studied byStudied by 11 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (25)
studied byStudied by 2 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (20)
studied byStudied by 7 people
... ago
5.0(2)
flashcards Flashcard (25)
studied byStudied by 17 people
... ago
5.0(3)
flashcards Flashcard (40)
studied byStudied by 4 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (22)
studied byStudied by 37 people
... ago
4.0(1)
flashcards Flashcard (117)
studied byStudied by 2 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (214)
studied byStudied by 94 people
... ago
5.0(2)
robot