qua
1 waarlangs, waar, waarheen 2 hoe
quaero, quaerere, quaesivi, quaesitum
zoeken, vragen; onderzoeken
qualis?
hoedanig?, wat voor een?
qualis
zodanig als, zoals
quam (in uitroep of vraag) + comp. + superl.
hoe!, wat! ... dan zo ... mogelijk
na tam
(zo)als
quamvis + ind. + coni.
hoezeer ook, willekeurig hoewel, ook al
quantus
1 hoe groot, zo groot als 2 hoeveel, zoveel als
quasi
alsof, als het ware
queror, queri, questus sum
klagen
qui (quae, quod)
die, welke
qui adv.
hoe
quia
omdat
quicumque (quaecumque, qoudcumque)
wie ook maar, wat ook maar, welk(e) ook maar
quidem
tenminste, echter
quies, etis f
rust, ontspanning
quin / + coni.
1 waarom niet? / 2 of, dat
quis (quid)
wie, wat; (zelfst. na si, nisi, num, ne:) iemand, iets
quid
wat, waarom
quisquam (quicquam)
iemand, iets
quisque (quaeque, quidque / quodque)
ieder, elk
quisquis; quidquid
al wie, wie ook maar; alwat, wat ook maar
quod
omdat
quoniam
aangezien
quoque
ook
quot
hoeveel, zoveel als
quotiens
hoe vaak, zo vaak als
rapidus
snel (stromend)
rapio, rapere, rapui, raptum
roven
recens, entis
nieuw, vers
re-cipio, cipere, cepi, ceptum
1 terugnemen, terugtrekken 2 opnemen
rectus
recht; goed, juist
red-do, dere, didi, ditum
1 teruggeven 2 maken tot + dubb. acc.
red-eo, ire, ii, itum
teruggaan, terugkeren
re-fero, referre, rettuli, relatum
terugbrengen, berichten, rapporteren
re-ficio, ficere, feci, fectum
herstellen, vernieuwen
regio, onis f
1 richting 2 streek, gebied
re-linquo, linquere, liqui, lictum
verlaten, achterlaten
re-mitto, mittere, misi, missum
terugsturen, loslaten
re-moveo, movere, movi, motum
verwijderen
reor, reri, ratus sum
menen
re-pello, repellere, reppuli, repulsum
1 terugdrijven 2 afwijzen
repens, entis
plotseling, onverwacht
re-perio, reperire, repperi, repertum
vinden, terugvinden
re-peto, petere, petivi, petitum
1 opnieuw opzoeken, teruggaan; 2 terugvragen 3 herhalen
requies, etis f
rust, ontspanning
rui-quiesco, quiescere, quievi, quietum
uitrusten, zich ontspannen
re-quiro, quirere, quievi, quietum
(op)zoeken, verlangen
res, rei f
zaak, ding, aangelegenheid
re-spicio, spicere, spexi, spectum
1 omkijken 2 rekening houden met
re-spondeo, spondere, spondi, sponsum
antwoorden
rideo, ridere, risi, risum (+ acc.)
lachen (om)
ripa
oever
rogo, rogare
vragen
rumpo, rumpere, rupi, ruptum
(iets) breken
rursus adv.
weer
rus, ruris n
1 platteland, veld 2 landgoed
rusticus
1 landelijk, boers 2 (subst.:) boer