Studied by 0 people
Looks like no one added any tags here yet for you.
décrire
beschrijven
la personne
de persoon
l’objet
het voorwerp
le bâtiment
het gebouw
le truc
het ding
la différence
het verschil
en bois
van hout
en plastique
van plastic
en métal
van metaal
lourd
zwaar
léger, légère
licht
les cheveux
de haren
les yeux
de ogen
la bouche
de mond
la peau
de huid
la forme
de vorm
rond
rond
carré
vierkant
la taille
de maat
l’endroit
de plaats
l’histoire
het verhaal
elle voit
zij ziet
bizarre
vreemd
ne personne
niemand
décider
beslissen
le personnage principal
de hoofdpersoon
le danger
het gevaar
mauvais
slecht
recommander
aanraden
amusant
grappig
la vie
het leven
l’amitié
de vriendschap
possible
mogelijk
impossible
onmogelijk
le placard
de kast
il entend
hij hoort
le bruit
het geluid
l’accident
het ongeluk
grave
ernstig
la fin
het einde
aucun
geen enkel
mesurer
meten, lang zijn / lang zijn, meten
en tissu
van stof
mamie
oma
interdit
verboden
à partir de
vanaf
assez
nogal
il dit
hij zegt
le propriétaire
de eigenaar
au moins
ten minste
les poils
de vacht
hésiter
twijfelen
la patte
de poot
j’ai vu
ik heb gezien
la queue
de staart
l’affiche
de poster
le corps
het lichaam
jeune
jong
le collier
de halsband
bouclé
gekruld
moyen, moyenne
gemiddeld
je mets
ik zet, plaats, trek aan
tu mets
jij zet, plaatst, trekt aan
il met
hij zet, plaatst, trekt aan
elle met
zij zet, plaatst, trekt aan
on met
men zet, plaatst, trekt aan
nous mettons
wij zetten, plaatsen, trekken aan
vous mettez
jullie zetten, plaatsen, trekken aan
ils mettent
zij zetten, plaatsen, trekken aan
elles mettent
zij zetten, plaatsen, trekken aan
j’ai mis
ik heb gezet, geplaatst, aangedaan
tu as mis
jij hebt gezet, geplaatst, aangedaan
il a mis
hij heeft gezet, geplaatst, aangedaan
elle a mis
zij heeft gezet, geplaatst, aangedaan
on a mis
men heeft gezet, geplaatst, aangedaan
nous avons mis
wij hebben gezet, geplaatst, aangedaan
vous avez mis
jullie hebben gezet, geplaatst, aangedaan
ils ont mis
zij hebben gezet, geplaatst, aangedaan
elles ont mis
zij hebben gezet, geplaatst, aangedaan
Note 
Flashcard (50)