Kaarten: Biologie 'Regeling, beweging en zintuigen' | Quizlet

studied byStudied by 82 people
5.0(4)
Get a hint
Hint

homeostase

1 / 99

encourage image

There's no tags or description

Looks like no one added any tags here yet for you.

100 Terms

1

homeostase

er wordt in het lichaam van een organisme een evenwicht gemaakt. word ook wel aangeduid als dynamisch evenwicht.

New cards
2

regelkring

Het systeem dat ervoor zorgt dat de waarde in je lichaam op een bepaalde norm worden gehouden.

New cards
3

receptoren

een cel die gespecialiseerd is in het opnemen van specifieke prikkels en opwekken van impulsen onder invloed van de prikkels.

New cards
4

interne norm

ingebouwde referentiepunt in het lichaam.

New cards
5

regelcentrum

controlekamer in het lichaam die constant de omstandigheden bewaakt en reguleert om het interne evenwicht te handhaven.

New cards
6

terugkoppeling

een signaal dat het lichaam vertelt of iets te veel of te weinig is.

New cards
7

effectoren

de uitvoerders van opdrachten in het lichaam. Het zijn structuren, zoals spieren of klieren.

New cards
8

negatieve terugkoppeling

een stof remt zijn eigen aanmaak

New cards
9

Positieve terugkoppeling

regelkring waarin het product het productieproces versterkt

New cards
10

dynamisch evenwicht

Een bepaald evenwicht dat steeds verandert maar uiteindelijk terugkeert naar de normwaarde.

New cards
11

hormonaal

Met betrekking tot hormonen

New cards
12

neuraal

zenuw-; wat de zenuwen betreft

New cards
13

hormonen

chemische stoffen die door hormoonklieren aan het bloed worden afgegeven en processen in het lichaam regelen

New cards
14

hormoonklieren

klieren die hormonen afgeven aan het bloed

New cards
15

endocriene klieren

Klieren die geen afvoerbuis hebben en hun product afgeven aan het bloed.

New cards
16

Exocriene klieren

klieren die hun product afgeven via een afvoerbuis

New cards
17

doelwitorgaan

Orgaan waarop het hormoon een specifieke werking heeft.

New cards
18

hormoonklieren

produceren hormonen

New cards
19

hypothalamus

deze hormoonklier speelt een belangrijke rol bij het reguleren van verschillende lichaamsfuncties

New cards
20

Hypofyse

Een hormoonklier onder aan de hersenen, die in verbinding staat met de hypothalamus en o.a. stimulerende hormonen afscheidt. Stimulerende hormonen stimuleren de werking van andere hormoonklieren

New cards
21

schildklier

tegen het strottenhoofd gelegen hormoonklier, die schildklierhormoon, thyroxine produceert

New cards
22

Bijnieren

hormoonklier bij de nieren. Maakt o.a. het hormoon adrenaline dat een rol speelt bij vecht- en vluchtreacties.

New cards
23

alvleesklier

orgaan dat in de buik tegen de onderkant van de maag ligt; maakt de hormonen glucagon en insuline, maakt ook alvleessap

New cards
24

eilandjes van Langerhans

celgroepjes in de alvleesklier die voor de vorming van de hormonen insuline en glucagon zorgen

New cards
25

geslachtsklieren

een fabriek die geslachtscellen produceert. Het is een orgaan dat verantwoordelijk is voor de productie van gameten, zoals sperma bij mannen en eicellen bij vrouwen.

New cards
26

testes/teelballen

is verantwoordelijk voor de productie van sperma, de mannelijke geslachtscellen, evenals voor het produceren van het mannelijke hormoon testosteron.

New cards
27

ovaria

eierstokken; fungeren ook als endocriene klieren

New cards
28

adrenaline

een hormoon in de biologie die bekent staat als een "vecht-of-vlucht" hormoon.

New cards
29

Erytropoëtine (EPO)

hormoon van de nieren dat de vorming van rode bloedcellen stimuleert

New cards
30

oestrogeen

door de eierstok afgescheiden hormoon, dat ontwikkeling van de geslachtsorganen, de vrouwelijke geslachtskenmerken en de groei van het baarmoederslijmvlies stimuleert en tevens de afscheiding van FSH door de hypofyse remt

New cards
31

progresteron

zijn vrouwelijke hormonen die een rol spelen bij het reguleren van de vrouwelijke geslachtskenmerken, de menstruatiecyclus en de zwangerschap. worden geproduceerd in de eierstokken (ovaria)

New cards
32

testosteron

deze hormoon is het belangrijkste mannelijk geslachtshormoon en zorgt onder andere voor de productie van zaadcellen. wordt geproduceerd in de teelballen (testes).

New cards
33

Antidiuretisch hormoon (ADH)

een hormoon dat de nieren aanzet tot de terugresorptie (heropname) van water uit de voorurine. Een verhoogde productie van deze hormoon zorgt er dus voor dat de urine geconcentreerder wordt

New cards
34

Thyroxine (schildklierhormoon)

De aanmaak van dit hormoon wordt gestimuleerd door de aanmaak van TSH in de hypofyse. het speelt een rol bij de groei en heeft een stimulerende werking op de stofwisseling.

New cards
35

insuline

een hormoon dat de bloedspiegel reguleert. De hormoon word afgegeven wanneer het bloedspiegel stijgt (zoals na het eten). Het bevorderd de opname van glucagon door de lichaamscellen

New cards
36

Oxytocine

stimuleert het ontstaan van weeën aan het einde van de zwangerschap en tijdens de geboorte. Na de geboorte zorgt het voor de melksecretie uit de melkklieren in de borsten tijdens het zogen.

New cards
37

glucagon

deze hormoon word uitgegeven wanneer de bloedspiegel daalt (tussen maaltijden door). het stimuleert het afbreken van glucogeen in glucose.

New cards
38

zenuwstelsel

is het gehele systeem van zenuwen in het menselijk lichaam. Het coördineert handelingen. bestaat uit het centrale en het perifere zenuwstelsel.

New cards
39

centrale zenuwstelsel

bestaat uit grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg

New cards
40

perifere zenuwstelsel

de zenuwen buiten het centrale zenuwstelsel

New cards
41

grote hersenen

Deel van de hersenen dat gaat over bewuste waarneming en beweging, onthouden en nadenken

New cards
42

kleine hersenen

is met name betrokken bij het coördineren van bewegingen. Ze nemen ongeveer 10% van het volume van de hersenen in beslag.

New cards
43

hersenstam

regelt autonome functies, waaronder bloeddruk, hartslag en ademhaling. vormt ook de verbinding tussen de hersenen en het ruggenmerg.

New cards
44

ruggenmerg

regelt vooral de bewuste reacties en de houding en beweging van het lichaam

New cards
45

animale zenuwstelsel

dit zenuwstelsel regelt de bewuste reacties en reflexen.

New cards
46

Autonome zenuwstelsel

Deel van het perifere zenuwstelsel dat de klieren en de onbewuste lichaamsprocessen aanstuurt

New cards
47

orthosympatische zenuwstelsel

Deel van het autonome zenuwstelsel dat organen zodanig beïnvloedt, dat het lichaam activiteiten kan verrichten waar energie voor nodig is.

New cards
48

parasympatische zenuwstelsel

Deel van het autonome zenuwstelsel dat organen zodanig beïnvloedt, dat het lichaam in een toestand van rust en herstel kan komen.

New cards
49

zenuwcel

Een cel die prikkels en impulsen opvangt, geleidt en doorgeeft aan het centrale zenuwstelsel.

New cards
50

prikkel

invloed uit het milieu op een organisme

New cards
51

impulsen

ontstaan in een zintuig uit een prikkel; elektrische signalen die via zenuwen naar je hersenen gaan en vanuit je hersenen naar je spieren

New cards
52

Cellichaam

Deel van een zenuwcel waarin zich de kern bevindt

New cards
53

axonen

lopen van het cellichaam af en versturen de impuls naar de volgende cel.

New cards
54

dendrieten

een uitloper die loopt naar het cellichaam toe en ontvangen de impuls.

New cards
55

myelineschedes

Deze worden gevormd door de cellen van Schwann. Door deze dit kunnen impulsen sprongsgewijs langs een uitloper worden geleid.

New cards
56

cellen van Schwann

cellen die de myelineschede vormen die veel axonen omgeeft

New cards
57

sprongsgewijze impulsgeleiding

deze impulsgeleiding (ook wel saltatoire geleiding genoemd) zorgt ervoor dat impulsen zich veel sneller kunnen verplaatsen.

New cards
58

synapsen

De uiteinden van de uitlopers van zenuwcellen bevatten synapsen, waar impulsen met behulp van neurotransmitters worden doorgegeven van de ene naar de andere zenuwcel

New cards
59

neurotransmitters

Het zijn chemische stoffen die worden vrijgegeven door zenuwcellen om signalen door te geven aan andere zenuwcellen, spieren of klieren.

New cards
60

witte stof (hersenen)

Deze stof bevat de uitlopers van de neuronen. de kleur is wit door de grote hoeveelheid myelineschedes.

New cards
61

grijze stof

deze stof bevat de cellichamen van alle neuronen.

New cards
62

Sensorische zenuwcellen

Deze geleiden impulsen van zintuigcellen naar het centrale zenuwstelsel. De cellichamen liggen vlakbij het centrale zenuwstelsel.

New cards
63

motorische zenuwcellen

Deze geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar de spieren en klieren. De cellichamen liggen in het centrale zenuwstelsel.

New cards
64

Schakelcellen

Ze zijn aan beide einden verbonden met andere zenuwcellen en zorgen ervoor dat impulsen worden doorgegeven binnen het centrale zenuwstelsel. Ze krijgen informatie van sensorische zenuwcellen en geven deze informatie door aan motorische zenuwcellen.

New cards
65

ruggenmerg

vormt de verbinding tussen het perifere zenuwstelsel en de hersenen.

New cards
66

spinale ganglia

ruggenmergszenuwknopen; deze verdikking is veroorzaakt door een opeenhoping van cellichamen van gevoelszenuwcellen

New cards
67

reflex

een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel.

New cards
68

Membraanpotentiaal

het verschil in elektrische spanning binnen en buiten een cel.

New cards
69

Actiepotentiaal

Wanneer een zenuwcel voldoende wordt geprikkeld, ontstaat een elektrisch signaal.

New cards
70

natrium-kaliumpomp

het zorgt ervoor dat de natriumconcentratie in de cel lager is dan erbuiten en de kaliumconcentratie juist hoger is.

New cards
71

rustpotentiaal

de elektrische toestand van een zenuwcel wanneer deze niet actief is.

New cards
72

drempelwaarde

Het is de minimale hoeveelheid elektrische stimulatie die nodig is om een zenuwcel te activeren.

New cards
73

Depolarisatie

Het minder negatief worden van de membraanpotentiaal.

New cards
74

repolarisatie

ontlading en herlading van de cellen

New cards
75

Hyperpolarisatie

Het negatiever worden van de membraanpotentiaal dan de rustpotentiaal.

New cards
76

Alles-of-niets-principe

een zenuwcel reageert niet bij een prikkel onder de drempelwaarde en daarboven steeds op dezelfde wijze

New cards
77

impulsfrequentie

de impulsfrequentie is de snelheid waarmee zenuwsignalen worden verzonden.

New cards
78

refractaire periode

De korte periode waarin een zenuwcel geen impulsen kan doorgeven en er herstel van de rustpotentiaal optreedt.

New cards
79

Sprongsgewijze impulsgeleiding

Een impuls spring van insnoering naar insnoering over de uitloper van de zenuwcel.

New cards
80

synaps neurotransmitters

boodschappers in het communicatiesysteem van de hersenen.

New cards
81

exciterende neurotransmitters

zorgen voor een afname van het potentiaalverschil

New cards
82

inhiberende neurotransmitters

zorgen voor een toename van het potentiaalverschil

New cards
83

Glad spierweefsel

spierweefsel in de wand van buisvormige of holle organen dat wordt geïnnerveerd door het autonome zenuwstelsel en dat bestaat uit langwerpige spiercellen met elk een celkern

New cards
84

Dwarsgestreept spierweefsel

spierweefsel met een dwarse streping dat vooral in skeletspieren voorkomt en dat wordt geïnnerveerd door het animale zenuwstelsel

New cards
85

hartspierweefsel

vertoont onder de microscoop ook dwarsstrepen. De spiercellen vormen vertakkingen. wordt geïnnerveerd door het autonome zenuwstelsel.

New cards
86

pezen

taaie banden waarmee de spieren aan de botten vastzitten

New cards
87

spierbundels

Een groep spiervezels samen.

New cards
88

spiervezels

ander woord voor spiercellen, waaruit een spier is opgebouwd; als ze samentrekken, trekt de spier samen

New cards
89

motorische eindplaatjes

de uiteinden van de vertakkingen van een axon van een bewegingszenuwcel

New cards
90

motorische eenheid

alle spiervezels die via motorische eindplaatjes in verbinding staan met 1 bewegingszenuwcel

New cards
91

myofibrillen

Ze zijn de draadachtige structuren binnen spiercellen die verantwoordelijk zijn voor het samentrekken van de spier.

New cards
92

filamenten

Elke myofibril bestaat uit een groot aantal eiwitdraden.

New cards
93

actine

De dunne filamenten bestaan uit een eiwit

New cards
94

myosine

de dikke filamenten bestaan uit het eiwit ____.

New cards
95

sarcomeren

waarin de actine- en myosinefilamenten in een regelmatig patroon zijn gerangschikt

New cards
96

antagonisten (spierstelsel)

spieren waarvan de contractie een tegengesteld effect heeft.

New cards
97

krachttraining

activiteit om de spieren te versterken

New cards
98

duurtraining

training gericht op het vergroten van het uithoudingsvermogen

New cards
99

warming-up

met dit stimuleer je de bloedsomploop

New cards
100

cooling-down

Met een dit zorg je ervoor dat je lichaam na het sporten weer tot rust komt en goed kan herstellen.

New cards

Explore top notes

note Note
studied byStudied by 10 people
... ago
5.0(2)
note Note
studied byStudied by 11 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 8 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 12 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 3 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 13 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 47 people
... ago
4.7(3)
note Note
studied byStudied by 13 people
... ago
5.0(1)

Explore top flashcards

flashcards Flashcard (20)
studied byStudied by 10 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (22)
studied byStudied by 21 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (23)
studied byStudied by 12 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (124)
studied byStudied by 28 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (52)
studied byStudied by 4 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (106)
studied byStudied by 12 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (43)
studied byStudied by 88 people
... ago
4.3(7)
flashcards Flashcard (123)
studied byStudied by 35 people
... ago
5.0(1)
robot