Meertaligheid Meerstemmigheid

5.0(2)
studied byStudied by 63 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/295

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

296 Terms

1
New cards

Meertaligheid

“individuele meertaligheid” = individu dat meer dan 2 talen spreekt

“meertalige meertaligheid” = maatschappelijke meertaligheid

→ situatie waar meerdere talen voorkomen

2
New cards

meerstemmigheid

“individuele meerstemmigheid” = individu dat meertalig is en meerdere “identiteiten heeft”

'“maatschappelijke meerstemmigheid” = superdiverse samenleving

3
New cards

Sociolinguïstiek

disciplinaire insteek om taalfenomenen te onderzoeken

socio = sociale context, het sociologisch netwerk waarbinnen taal functioneert

externe invloeden bepalen de mate waarin talen zich ten opzichte van elkaar verhouden

hoe definiëren we wat taal is?

Gaetano Berruto = gaat over het onderzoek naar de manier waarop mensen met elkaar spreken (minder hoe individu, maar eerder “mensen”)

labov = vorm van sociaal gedrag

4
New cards

perspectief op taal

taal als formeel object (taalsociologisch) = iets dat bestaat uit tekens, een lineaire sequentie, …

taal als formeel object met functie (sociolinguïstisch) = we doen iets met taal

taal als sociaal gebeuren (interculturele pragmatiek) = sociale context is belangrijk

5
New cards

saliency

wat opvalt, wat in het oog springt

bv. “man bijt hond” en niet “hond bijt man”

6
New cards

Noam Chomsky

grondlegger van Generatieve Grammatica

taal als orgaan dat klaar in onze hersenen zit te wachten op input (“nature”, taal is aangeboren → geen sociolinguïst)

“als dieren niet spreken, waarom wij wel”, “waarom zijn er zoveel talen?”

Nim Chimpsky = chimpansee menselijke taal leren (nurture), volgens Chomsky kan dit niet

7
New cards

Aristoteles - Waarom spreken wij?

  1. materiële oorzaak = voorwaarden om tot iets te kunnen komen

  2. beïnvloede oorzaak = interveniërende variabele die als storende factor werkt

  3. finale of functionele oorzaak = wat is de bedoeling? toekomstig perspectief

  4. formele oorzaak = wat is er gebeurd in een temporele sequentie

8
New cards

Waarom spreken wij?

wij = homo sapiens (uniek omdat wij taal hebben ontwikkeld zoals wij dat kennen

communicatieve lijn zit in evolutie

taal is essentieel voor cognitieve ontwikkeling = disruptief tov andere soorten (wij zijn gevaarlijk voor planeet)

vanuit ontwikkelingsperspectief = natuurlijke selectie, vorm > functie

9
New cards

Verschillen tussen menselijke en chimpansee DNA.

kwantitatieve vormelijke verschillen = verschillen in meer of minder (mens zit overal)

kwalitatieve verschillen = verschillen in beter of slechter (mens heeft planeet gedomineerd → slechte gevolgen voor andere soorten)

10
New cards

Hypothese van continuïteit

aapachtige gebruiken communicatievormen (geluiden, dansen, geuren)

menselijke “talige brein” is anders dan dat van dieren

continuïteit = communicatie in brede zin is de drijfveer die vanuit diersoorten ons tot menselijke taal heeft gebracht

trage, gestage evolutie tussen verschillende soorten = lineaire groei

schedel = groter geworden (Brain 2 Body ratio), beter survival of the fittest

11
New cards

Hypothese van Disruptiviteit

bij één soort een genetische wijziging of mutatie is gebeurd die een hele ketting van nieuwe, specifieke ontwikkelingen heeft voortgebracht to radicaal nieuwe mogelijkheden → exponentiële groei

FOXP2-gen (“language gene”) = “the Great Leap Forward”, Britse familie waarbij 50% ernstige taalstoornis vertonen (verbale distractie),

FOXP2-gen is niet bij elk dier aanwezig (dus niet ZO disruptief)

schedel = groter maar zorgt voor problemen → MYH16-gen (hoe sterker kaakspieren, hoe kleiner schedel), beperkingen geboortekanaal, grote schedel vraagt meer ontwikkelingstijd

spectaculaire specialisatie > disruptie

12
New cards

disruptie vs. continuïteit

disruptie = plots ontstaan, heeft radicaal nieuwe soort gecreëerd

→ intern perspectief = geen interactie vereist, poverty of stimulus (Chomsky)

→ extern perspectief = gebonden aan natuur, taal is specifieke menselijke mutatie waar wij dingen mee gaan doen

→ competence (taalvermogen) > performance (taalgebruik)

continuïteit = gradueel ontstaan, menselijke taal bij voorouders

→ human nature vs. nurture = cultuur, continuïteit (specialisatie), werkelijkheid begrijpen

→ extern perspectief = functionele kenmerken van taal, sociale actoren binnen samenleving, communicatieve & cognitieve doeleinden

→ functie van taal = communicatie, maar is daar niet voor ontstaan (eerder extra)

13
New cards

taalkundige antropologie

hoe draagt taal bij aan ons menselijke-zijn?

manier waarop mensen taal gebruik en waarom

hypothese: bij uitstek bindmiddel voor sociale praktijk waarbij sociale relaties worden onderhouden (cultural tool)

Daniel Everett = most flexibel and most powerful intellectual tool developed by humans

14
New cards

taal is typisch interpretatief

cultureel perspectief op taal

ontvangersperspectief ipv zenderperspectief = cultureel gebonden

15
New cards

Culturele Transmissie

Tomasello

doorgeven van informatie binnen specifieke groepen over manieren waarop je je best aan omgeving kan aanpassen

“cumulatief cultureel leren”

16
New cards

Cumulatief cultureel leren

Tomasello

gebaseerd op specifieke kenmerken van het menselijke brein = talige interactie

specifieke groepen = plaatsgebonden/niet plaatsgebonden

menselijke cultuur is groepskenmerken over populaties die met elkaar interageren en specifieke afspraken maken

overdracht van informatie = cruciaal (je kan nooit alles zelf leren)

17
New cards

cultuur is typisch menselijke

  1. weinig verschil tussen mensen (DNA is 99.5% gelijk)

  2. fysieke variatie in dierenwereld

  3. typische reactie tussen dieren

  4. mensen reageren volgens cultuur vs. dieren volgens genetische code

dieren: genes overrule environment >< mensen: environment overrules genre

dieren hebben ook soort van aangeleerd gedrag = experimenten en praktijk voor nodig

18
New cards

culturele identiteit

de manier waarop een groep zin geeft aan het milieu waarin de groep zich bevindt, en zich dat milieu eigen maakt, zich op een specifieke manier aanpast, en die aanpassingen doorgeeft aan elkaar

19
New cards

wat is cultuur?

ontstaan via primaire en secundaire socialisatie

is actief leerproces dat niet stopt

Spencer Oatley

→ informatieverschaffend = cultuur levert specifieke informatie aan

→ informatieverwerkend = cultuur zorgt voor frames en zienswijzen waarmee de werkelijkheid geïnterpreteerd wordt/kan worden

20
New cards

hoe komen we aan cultuur?

cultuur is informatie in onze hersenen = overlevingsstrategieën moeten gecommuniceerd worden

via communicatie creëer je cultuur

“communication is culture, culture is communication” (Edward Hall)

taal faciliteert cultuur, en cultuur versterkt nood voor taal = sociaal of cultureel leren, culturele transmissie, altruïstische coöperatie (zorgen voor en leren an mensen andere genetica)

21
New cards

taal als Ratchet Effect

Tomasello

taal fungeert als een soort pal of stop in een radarwerk (om dan verder op te bouwen)

= cummulatief (soorten zonder taal kunnen dit niet want geen kennis uit verleden)

Richerson & Boyd = menselijke ontwikkelingen op basis van culturele intelligentie

bootstrapping problem = cumulatief cultureel leren veronderstelt dat mensen ook willen leren → wie niet wou leren ging sneller dood

22
New cards

Interaction Engine (Levinson)

  1. Gedeelde intentionaliteit (joint attention) = theory of mind (stance sharing), traidische interactie (nadenken over derden), symbolisch interactionalisme (Shadid, betekenis van handelingen is contextueel)

  2. Altruïstische coöperatie = “roddelen” (meest voorkomende vorm, stance sharing/reciprocity of perspectives), taal faciliteert cultuur & interactie

  3. wordt gerealiseerd via gewone menselijke conversatie = talige interactie (geeft gestalte aan interaction engine), speech act

23
New cards

Verschillende vormen van interactie

  1. monadische interactie = iemand stuurt een signaal uit, ongeacht of er iemand in de buurt is die het kan oppikken en decoderen

  2. dyadisch interactie = interactie met een ander (mens of object)

  3. triadische interactie = betrekt 3 elementen in interactie (twee mensen en object)

24
New cards

transmissie model van communicatie

zender → ontvanger

kanaal (visueel of auditief)

“code”

er kan feedback zijn

er is een boodschap (overbrengen naar ander = zenderperspectief) → boodschap wordt bepaald door zender

25
New cards

design features

26
New cards

info die we doorgeven is meestal procedurele aard

gaat over hoe we een conversatie opbouwen, managen, taken en rollen verdelen, etc.

meestal niet over specifieke inhoud/boodschap/communicatie

informele communicatie = meest voorkomende menselijke communicatie (sociale info)

27
New cards

taal is lineaire temporele sequens

er gebeurt nog heel veel in ons brein

evalueren van intenties van spreker

28
New cards

taal als “taalvermogen”

typische menselijke faculteit om onze communicatie via een heel complex systeem van verbale signalen te laten verlopen

taalonafhankelijkheid = het doet er niet toe welke specifieke taal je leert

abstract leermechanisme dat gespecialiseerd werd vanuit de nood aan communicatie

ontstaan naar aanleiding van ontwikkeling van het menselijke brein (genetische wijzigingen)

taalvermogen is deel van onze menselijke natuur = sterk verbonden met menselijke cognitie en cumulatief cultureel leren

29
New cards

our nature is nurture

taal is als sociale praktijk ook essentieel deel van ons mens-zijn

menselijke communicatie gefaciliteerd door taal

kunnen veel leren via taal

communicatie = sociaal leren

30
New cards

complexiteit van menselijke taal

denotieve kant = hier en nu

connotatieve kant = gaat over alles

bv. “ik heb drie kinderen” (kunnen er ook meer zijn)

31
New cards

taal en sociaal gedrag

verbalisatie van sociaal gedrag : excuus om accountability te behouden

prenataal leren = voor geboorte

HAS methode = High amplitude sucking (Infants are thus considered to learn the contingency between their sucking and auditory reinforcements, and thus demonstrate operant conditioning)

motherese = ouders passen taalgebruik aan aan kroost

IDS = infant directed speech

32
New cards

soorten groepen binnen taal

  1. Common Bond Groups = afstammingslijn, eigen functie (grootvader, moeder, etc.)

  2. Common Identity Groups = taalgroepen, gedeelde identiteit, op basis van band van leden in groep

33
New cards

Hong Kong (taalsociologisch)

twee officiële talen = Engels & Chinees (gesproken Kantonees)

Kongish exploreert aanwezigheid van Engels in informeel gesproken Kantonees

via specifieke talige identiteit vormt er groepsidentiteit

cryptologisch effect = geheimspraak

34
New cards

Social Identity Theory (Tajfel)

persoonlijke identiteit = complex samengesteld uit individuele identiteit en via socialisatieprocessen met referentiegroepen (collectieve identiteit)

  1. interactie op interpersoonlijk vlak = interageert met de andere als individuele persoon

  2. interactie op inter-groep vlak = interageert met de ander als vertegenwoordiger van een groep

  3. interactie op intra-groep vlak = interageert met de ander als lid van je eigen groep

belangrijk voor stereotypen en vooroordelen (in-group vs. out-group)

  1. in-group favoritism = voorkeur voor leden van dezelfde groep

  2. out-group homogeneity = niet-leden van groep zijn collectief anders (leidt tot een versterking/bevestiging van eigen identiteit)

35
New cards

taalnormen

functioneren als ongeschreven regels van wat mag/kan of niet

informatie binnen groep meestal betrouwbaarder geacht

36
New cards

het attributieprobleem

onderzoek naar causale attributietheorie

= de manier waarop we elkaar evalueren

effect van out-group naar in-group

  1. imposter/intruder effect = ik hoor hier eigenlijk niet thuis

  2. underdog positie = moet mezelf extra hard bewijzen

  3. stereotype threat = ik wil de negatieve stereotypes niet bevestigen

  4. acting white = iemand uit een outgroep die positief opvalt wil bij groep horen

common identity vormen doe hoge graad van entitaviteit (interne cohesie heeft) = verschillen met andere groepen worden omgezet in waardeoordelen

37
New cards

LIB (linguistic in-group bias)

  1. in-group positief = algemeen (“ze zijn heel vriendelijk”)

  2. in-group negatief = concreet '(“hij was boos gisteren”)

  3. out-group positief = concreet (“ja maar hij is een uitzondering”)

  4. out-group negatief = algemeen (“die zijn zo druk”)

38
New cards

Speech Community/Sprekersgroepen

belangrijk concept in de macrosociolinguïstiek omdat het vanuit taalkundig perspectief een sociale probeert te vatten

probleem = coherent manner (Chomsky = “homogene sprekersgemeenschap”)

Labov = “een groep die dezelfde taal spreekt en daardoor een gemeenschap vormt”

Gumperz = “any human aggregate characterized by regular and frequent interaction by means of a shared body of verbals signs and set of from similar aggregate by significant differences in language use” = taalkundige definitie

Humes: “is a social rather than a linguistic entity. One starts with a social group and considers the entire organization of linguistic means with it” = sociale groep, dan kijken welke keuzes

post-factum notie = je moet het eerst onderzoeken, om daarna vast te stellen (researcher-category)

top-down

39
New cards

gedeelde normen over taalvormen binnen sprekersgroepen

interne cohesie = gedeelde waarden en normen

differentiatie = verschil met andere sprekersgemeenschappen

40
New cards

problematische elementen sprekersgemeenschappen

  1. stedelijke gebieden = niet meer homogeen/stabiel

    1. bv. Aruba: Nederlands, Papiamento, Spaans & Engels

  2. afbakenen in kleine geografische gebieden is geen oplossing meer

  3. heel vaak geen shared norm meer in alle gebruikscontexten

  4. voorziet geen analyse van interactie tussen sprekers

→ nood aan bottom-up approach = empirische noodzaak voor de complexe grootstedelijke problematiek van superdiversiteit en super-identiteit

41
New cards

sprekers groeperen volgens BIS

  1. vanuit sociologisch perspectief = groepen geven stabiele informatie weer (generalisaties), vaak makkelijk samen te nemen op basis van sociologische kenmerken (gender/inkomen/opleidingsniveau)

  2. vanuit taalkundig perspectief

    1. sociologische groepen = vanuit sociologische kenmerken

    2. taalkundige groepen = talen zijn groepsgebonden, sociale fenomenen (nog meer dan strikt individuele creaties)

42
New cards

kritiek op “speech community”

is interne taalkundige variabel om een sociolinguïstische groep te definiëren (weinig sociale realiteit)

researcher categorie: wordt post factum vastgesteld en heeft voor participanten geen meerwaarde

meestal lokaal

statisch - taalkundig zonder meerwaarde

43
New cards

“sociale klasse”

sociologisch begrip = gebaseerd op objectieve harde parameters

  1. economische parameters = inkomen, beroep, tewerkstellingsgraad, financiële reserves

  2. opleidingsparameters = hoogst behaald diploma

  3. culturele parameters = prestige, status en aanzien, voorkeuren, waarden en normen

type klasse: adel, bourgeoisie, middenklasse, arbeidsklasse

ondertussen problematisch begrip = superdiversiteit, instabiliteit (migratie, werkloosheid), talig probleem

nu vooral “sociale groep”

44
New cards

sociale groep

hebben niet noodzakelijk contact met elkaar

TE grofmazig vanuit sociologisch perspectief

duidelijk en gemakkelijk identificeerbare “groep” (alleen weinig praktische zonder verfijning)

= niet op basis van harde sociologische kenmerken

basis van gemeenschappelijke identiteiten kenmerken die deze groepen beschrijven (jongeren, gepensioneerde, etc.)

45
New cards

Onstaan van Sociolinguïstiek

paper van Haver Currie = “a projection of sociolinguistics: the relationship between speech and social status”

hoe spreken mensen, welke factoren bepalen hun taalgebruik, hoe taalgebruik sociaal ingebed

structuralisme = interne systematiek en autonome grammatica op verschillende niveaus van taal (morfologie, fonologie, etc.), de Saussure, Bloomfield (interne mechanismen) = geen externe factoren

SL = “taalbeschrijving als sociaal fenomeen waarbij een taalgroep wordt gevormd, normen worden bepaald, een gezamenlijke identiteit (common identity) wordt vastgelegd, talen (sociaal en formeel) prestige toebedeeld krijgen” = ook externe factoren

46
New cards

dialectgeografie =/ sociolinguïstiek

dialectgeografie = een plaats x spreekt men…, op plaats y spreekt men

sociolinguïstiek = dezelfde spreker informeel taalgebruik en formeel taalgebruik gebruiken voor 1 woord (intra-spreker, micro)

47
New cards

taal sociologisch perspectief

bestudeert de manier waarop de maatschappij omgaat met taal

belangrijk binnen sociolinguïstiek

48
New cards

socially realistic linguistics

Dell Hymes

gaat in tegen Chomsky die nooit met echte samples werkte

taalkundig onderzoek moet gebaseerd ijzen op “echte” gegevens = gegevens die gebaseerd zijn op onderzoek dat sociologische criteria volgt (sampling, populatie, statistiek, representatief)

= empirische dataverzameling

49
New cards

Socially constituted linguistics

taal gaat over taal, en die taal is inherent “sociaal” (“un fait social” van Saussure)

maar ook de samenleving waarin die taal wordt gebruikt is per definitie ook afhankelijk van “taalgebruik”

50
New cards

taalideologie

de taalattitudes van wie spreekt (en wie luistert) maken deel uit van de manier waarop we met andere interageren

= sociale connotatie van taalgebruik

ook taal die we gebruiken kan een specifieke stellingname zijn in het publieke domein (bv. Nederlands gebruiken in antwerpen/brussel)

51
New cards

micro & macro

SL = macro-niveau → bv. aantal talen gesproken in de wereld

micro niveau = interacties tussen specifieke sprekers in een specifieke setting, eerder concrete interactie

52
New cards

kern axioma’s van sociolinguïstisch onderzoek

  1. taal is sociaal = context

  2. taal is dialoog = constante co-creatie tussen sprekers en toehoorders

  3. taal is inherent variabel = artificiële afspraken die we met elkaar maken (normen)

  4. taal is ideologie = gebruik van overtuigingen

53
New cards

Contextgebonden Variabiliteit

op populatieniveau = de pogingen om speech community af te bakenen als een groep waarbinnen een vast patroon van waarden en normen over vormen gevonden kan worden in het concrete

context = geografisch, specifieke talige gemeenschap

variabiliteit = een patroon aan genormeerde variabiliteit vast te stellen

probleem = macro & micro niveau (problematiek van maatschappelijke meertaligheid of gemeenschapsmeertaligheid) → societal multilingualism

op individueel niveau = individu varieert binnen enveloppe van variatie op populatieniveau (vroeger werd gedacht dat dit deel van populatieniveau was)

variatie-enveloppe

-probleem = micro-niveau (individuele meertaligheid)

54
New cards

officiële talen (macht & prestige)

talen die overheid erkend worden

in meertalige context automatisch machtsverhoudingen spelen tussen verschillende talen

55
New cards

niet officiële talen (macht en prestige)

talen die niet door de overheid erkend worden

familieverband = home languages < migratie = heritage languages/community languages

talen hebben minder macht en in minder gebruikscontexten

56
New cards

normering of standaardisering

= proces dat het externe perspectief op taal in de verf zet terwijl het gaat over de interne taalstructuren

hiërarchie is afhankelijk van dit proces

als ongemarkeerde variëteit snel geografische kleuring verkiest, meestal in aantal contexten, sterke unitaire identitaire functie heeft als “nationale taal”, expliciet genormeerd is en ook prescriptief kan worden ingezet

57
New cards

codificatie

belangrijker dan de officiële erkenning als nationale taal

in deze fase worden talige vormen vastgelegd en intern versterkt via implementatie in het gebruik, en worden de mensen die deze vormen gebruiken beschouwd als toonaangevende schrijvers

58
New cards

daktaal/roofing language

= biedt een dak boven hoofd van gerelateerde geografische variëteiten en dient taalkundig en/of sociocultureel als referentiepunt voor die variëteiten

referentiepunt voor spelling en schrijfwijze of schriftsysteem, syntaxis, morfologie (abstract concept voor vormnorm-versie)

variatie-enveloppe is niet zo belangrijk

éénmakende onderliggende structuur van taal, variatie is mogelijk

59
New cards

ausbausprache

= systematische verfijning van tot standaardtaal voor alle gebruikscontexten

= het proces van standaardisering

  1. selectie

  2. normering

  3. implementatie

  4. elaboratie

60
New cards

abstandsprache

afstandstaal die geïmporteerd wordt (bv. kolonies)

61
New cards

gevolgen van standaardisering

sterke verschillen tussen standaard geschreven taalvorm (vormnorm) >< informele gesproken taalvormen (gebruiksvorm)

prestigeverlies voor alles wat niet standaardtaal is

van zodra standaardtaal is, alle andere geografisch geconnecteerde variëteiten

62
New cards

kenmerken van standaardtaal

  1. codificatie = grammatica’s en woordenboeken met “de correcte vormen”

  2. unitair = overstijgt de regionale verschillen en dus “nationaal” = daktaal

  3. geëlaboreerd = wordt gebruikt en ontwikkeld in zowat alle gebruikscontexten

  4. prestigieus = hoge sociale klassen gebruiken deze vorm

  5. stabiel = weinig interne variatie (autonomie)

  6. geschreven = normering van de schriftelijke vorm

63
New cards

kenmerken van dialecten

  1. kleine geografische inzetbaarheid (niet unitair)

  2. kleinere functionele inzetbaarheid (niet geëlaboreerd)

  3. meestal beperkt tot mondelinge overdracht (niet geschreven)

  4. weinig genormeerd (geen codificatie) of hangen af van normering van standaardtaal

  5. erg lokaal en wisselend (niet stabiel)

64
New cards

heteronomie

hangen af van normering van standaardtaal

(verwijst naar een toestand waarin een individu of entiteit niet zijn eigen wetten of regels bepaalt, maar handelt onder invloed van externe factoren of krachten)

65
New cards

ontwikkeling nederlands

  1. voor 16de eeuw = grote dialectgroepen in Nederlands, België, Duitsland

  2. vanaf 16de eeuw = nood aan gemeenschappelijke geschreven taal in functie van boekdrukkunst

  3. einde 16de eeuw = Val van Antwerpen - Spaans

  4. 17de eeuw = gouden eeuw in het noorden, standaardisering vanuit holland

  5. 18de eeuw = elaboratie en implementatie consolideren verder in unitaire schrijftaal, franse overheersing

  6. 19de eeuw = probleem van diglossie helemaal begrepen, schrijftaal/spreektaal

66
New cards

multilectale daktaal

als standaardnorm is het een abstracte die vaak enkel gebaseerd is op het schriftelijk taalgebruik (maar nog steeds sterke regionale en lokale verschillen) → bv. engels

onderscheid blijft niet beperkt tot diatonische (plaatsgebonden/regionale) variatie

manifesteert zich ook in andere verschillen tussen variëteiten van de daktaal zelf → situatiegebonden/contextgebonden verschillen

multilectaal = er zijn verschillende officiële varianten van de vormnorm

67
New cards

diglossie

gevolg van standaardisering → prestigeverschillen tussen variëteiten

high language (hoge variëteit - genormeerd) vs. low language (lage variëteit - niet genormeerd)

Ferguson = relatively stable language situation (…) there is a very divergent, highly codified superposed variety = te simpel voor sociolinguïstische taalsituatie (vaak meer dan 2 variëteiten)

verondersteld dat twee variëteiten van dezelfde daktaal functioneel strikt gescheiden zijn

-niet onproblematisch = verondersteld een stabiele taalsituatie waarbij status en prestige amper veranderen

68
New cards

dilalie

Berruto

= twee verschillende variëteiten waarvan 1 als daktaal en standaard functioneert ten opzichte van de andere, waar prestigeverschillen blijven maar niet in alle contexten - vooral in gesproken contexten worden beide talen vaak gemengd

taal HL is ook via primaire socialisatie aangeleerd (zoals LL)

vrij systematische overlappingen tussen HL en LL in bepaalde gebruikscontexten (code-switching → gesprek begint HL en eindigt LL)

spreektaal (LL) vs. schrijftaal (HL) gevolgen van diglossie = geschreven impliceert secundaire socialisatie en niet primaire

69
New cards

diaglossie

Peter Auer

verschillende “tussenniveau’s” en “tussentalen” → 1 tussenniveau (3 lagen), 2 tussenniveaus (4 lagen), nog meer mogelijk

prestigeverschillen (primaire, secundaire, tertiair dialect)

Verkavelingsvlaams = ML (middle language) → informele versie van de standaard

: taalvariëteit die tussen enerzijds de vormnorm zit en anderzijds het platte, lokale dialect

70
New cards

macrodiglossie

= uitgebreide diglossie met meerdere variëteiten van dezelfde taal

71
New cards

condities voor vitaliteit

  1. aantal sprekers

  2. etnische identiteit

  3. stabiliteit van de sprekersaantallen

  4. migratiepatronen van de sprekers

  5. gebruik van andere talen door dezelfde sprekers

  6. gebruik van de taal als tweede of vreemde taal door andere

  7. taalattitudes: perceptie van status van een taal (door ingroup & outgroup)

  8. leeftijd van sprekers

  9. gebruikscontexten waarin de taal wordt ingezet

  10. officiële erkenning van de taal

  11. taal van primaire en/of secundaire socialisatie

  12. economische meerwaarde van de taal

72
New cards

gebruikscontexten van vitaliteit

= aard van gebruikscontext bepaald mee prestige

= diversiteit aan gebruikscontexten bepaald mee prestige

= “ondersteuning” van de overheid bepaald mee prestige

  1. geschreven vs. gesproken gebruik

  2. Formele vs. informele

  3. verheven topics vs. banale

73
New cards

officiële taal

= statutory languages (de iure)

= officiële erkenning → officiële status in dat land

  1. officiële taal van identiteit = Ausbaussprache (meestal thuistaal bevolking)

  2. officiële taal van overheid = working language (meestal afstandstalen)

74
New cards

thuistaal en prestige

cf. problematiek van de thuistaal

thuistaal = taal die thuis wordt gesproken tijdens primaire socialisatie

  1. perspectief van de spreker van die thuistaal als kind

  2. perspectief van de ouder die die thuistaal gebruikt

die thuistaal blijft niet ingekapseld thuis → sprekers komen ermee naar buiten (daar dan sociaal geconnoteerd door anderen)

75
New cards

prestige van de “standaard”

= externe factoren die weinig of niets te maken hebben met schoonheid van taal

  1. internationale erkenning

  2. nationale erkenning

  3. provinciale erkenning

    1. lingua franca statuut als working language

76
New cards

gebruikscontexten en definitie van thuistaal

= context “thuis”

= primaire socialisatie

betere term dan moedertaal omdat je inderdaad meerdere thuistalen kan hebben en spreken

typisch context gerelateerd

flexibeler concept dan moedertaal omdat het vaak ook een duidelijker beeld geeft van talige realiteit → minder een bepaald vaardigheidsniveau

77
New cards

gebruikscontext en definitie schooltaal

= taal die op school wordt gebruikt en waarin les wordt gegeven

= medium of instruction

=/ target language of taal die onderwezen wordt op school

78
New cards

gebruikscontext en definitie vreemde taal

=/ L2/L3 = een andere taal die wel tot de gemeenschap behoort, maar niet overal gesproken wordt

= taal behoort niet to de gemeenschap (geen plaatselijke identiteit)

79
New cards

gebruikscontext en definitie supernationale taal

= engels in Vlaanderen

= taal die internationaal ingezet wordt als communicatief instrument

= ook wel “lingua franca” genoemd

80
New cards

gebruikscontext en definitie meerderheidstaal

= taal van de meerderheid van de bevolking

81
New cards

gebruikscontext en definitie minderheidstalen

= taal van numerieke minderheid in een bepaald land of in een bepaalde regio, en die minderheid heeft ook ander identitaire taal dan de daktaalvariëteiten, en taal heeft minder prestige

  1. regionale (nationale/historische) minderheidstalen → lang aanwezig zijn binnen een specifiek territorium maar geen meerderheidstaal zijn

  2. migratie (recente) minderheidstalen → recent aanwezig binnen specifiek territorium (via migratie)

  3. autochtone minderheidstalen → al lang in bepaald terrein

  4. allochtone minderheidstalen → migratiegerelateerde

  5. provincial language → taal is regionaal

82
New cards

impact van prestige op “vitaliteit”

cf. demografische vitaliteit → intergenerationele overleving als kritieke norm

= de mate waarin een taal leeft: kan gemeten worden

cf. EGIDS (Lewis & Simons) = expanded graded intergenerational disruption scale

cf. institutionele erkenning van talen → hoe meer erkenning hoe sterker de taal

= erkenning die erg regionaal verbonden is (‘provincial language’)

83
New cards

multilectalisme

= taalcontactsituatie met meerdere talen of met meerdere variëteiten van dezelfde daktaal

→ leidt altijd tot machtsverhoudingen tussen die talen en variëteiten (bepaald door context)

84
New cards

verschillende “languages”

  1. statutory national language (business of the national government by law + identity)

  2. statutory language working language (business of the national government by law + not identity)

  3. statutionary language of national (national identity + not government business)

  4. de facto national language (business of national government not by law + identity)

  5. de facto national working language (business of national government not by law + not identity)

  6. statutory provincial language

  7. statutory provincial working language

85
New cards

def. taal

  1. ingebed in een sociale context

  2. gesproken door sprekers die vaak meerdere talen en/of meerdere variëteiten van die taal beheerst

  3. resultaat van een historisch ontwikkeld proces dat t maken heeft met normering en standaardisering

  4. via primaire en secundaire socialisatie worden aangeleerd

  5. verschillende soorten prestige (formeel prestige, sociaal prestige, geen prestige) en kan op verschillende manieren “vitaal” zijn - erg contextgebonden

  6. sociaal construct waarbij de gemeenschap van de sprekers constant onderhandelt over de waarden en normen die eraan worden toegekend

  7. heef moedertaalsprekers die haar als “thuistaal” gebruiken, heeft secundaire die haar als L2, L3 of vreemde taal

  8. is erg dynamische sociale realiteit waarmee groepen van sprekers elkaar in hun identiteit bevestigen of net zich onderscheiden tov andere groepen

86
New cards

meertaligheid met functionele taakverdeling

= een gemeenschap waarin meerdere talen worden gesproken, waarin elke taal een specifieke functie vervult

= taakverdeling

= talen hebben dus een specifieke functie en daar hangen taken aan vast

87
New cards

volledige meertaligheid

= gemeenschap waarin alle talen gelijkwaardig zijn, waarin vele sprekers individueel meertalig zijn

= gemeenschapsmeertaligheid én individuele meertaligheid worden meestal ondersteund door continue meertalige contactsituaties

88
New cards

territoriale meertaligheid

= een regio/land waar wel officieel meerdere talen worden erkend, maar ze verdeeld zijn over specifieke zones

bv. België

89
New cards

Territoriale eentaligheid met meertalen metropolen

= Londen, Parijs, New York, Brussel

= in deze metropolen vind je heel courant individuele meertaligheid bij sprekers van minderheidstalen

meertaligheid wordt vaak niet ondersteund door overheid

belang van supranationale talen in omgang (bv. engels in Brussel)

90
New cards

Wet Coremans 1873

voorzag dat in de Vlaamse provincie de vraag naar het geprefereerde taalgebruik werd gesteld - Frans of Nederlands

dat die taal tijdens het proces gebruikt kan worden door de beklaagden en burgerlijke partijen

proces rechtsgeldigheid bezat als het in het Nederlands verliep

= erkenning van overheidswege van het Nederlands

91
New cards

territorialiteitsbeginsel 1962

het land wordt opgedeeld in vier regio’s, die apart een taalgebied kennen

streektaal wordt bestuurstaal

in 1970 ingeschreven in grondwet

92
New cards

personaliteitsbeginsel

personen worden in hun eigen taal bediend door de overheid

enkel in privé-zaken heerste absolute taalvrijheid

93
New cards

faciliteitsgemeenten

gemeenten die faciliteiten toekennen aan sprekers van een andere (officiële) taal

bv. Frans aan Vlaamse grens

94
New cards

tolerantierechten

= talen die getolereerd worden, niet actief bestreden - en zich mogen begeven in het openbaar

95
New cards

accomodatierechten

= georganiseerde vormen van ‘tegemoetkomingen’ waarmee men mensen die geen officiële taal spreken, tegemoetkomt door hen bv. een tolk te geven

meestal wat men Linguistic Human Rights noemt

United Nations universal Declaration of Human Rights

96
New cards

Promotierechten

= “actieve'“ rechten waarbij een overheid zich actief inzet om de promotie te voeren van talen van haar grondgebied

veronderstelt actieve rol van overheden

zijn de meest “actieve” rechten voor een overheid

97
New cards

language policy/taalbeleid

= hoe een overheid omgaat met het toekennen van rechten/plichten van bepaalde talen in een gemeenschap

  1. language of practice/taalpraktijken

  2. language beliefs/taalattitudes

  3. language management/taalafspraken

98
New cards

tolerence of ambiguity

= psychologisch construct waarmee de bereidheid wordt gemeten om om te gaan met onduidelijkheid

99
New cards

language management of taalafspraken

= concrete afspraken die mensen maken in contexten van gemeenschapsmeertaligheid

= kunnen erg banaal zijn: “we doen gewoon wat we al deden”

= kunnen heel formeel zijn: “worden uitgedrukt in de wet”

100
New cards

inertia treatment

= geen expliciete afspraken maken