Alles Vakdidactiek

5.0(1)
studied byStudied by 4 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/212

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

213 Terms

1
New cards

1. Verzamelen van gegevens
2. Analyseren
3. Clusteren van leerlingen
4. Ontwerpen van aanbod
5. Organisatie van de differentiatie.
De vijf stappen om tot een gedifferentieerd lesontwerp te komen
2
New cards

1. Hoe deel ik de leerlingen in (op grond waarvan)?
2. Welke doelen stel ik vast (minimum, maximum)?
3. Hoe bied ik de leerstof aan (translatieregels)?
4. Hoe organiseer ik de instructie?
5. Wie gaat waarmee aan het werk?
6. Hoe organiseer ik mijn feedbackronde voor de verschillende leerlingen?
7. Hoe controleer ik de resultaten (nakijken)?
8. Hoe sluit ik de les af?
Differentiëren in 8 stappen:
3
New cards
beheersingsniveau
Het gaat om het .... van kennis of vaardigheden. Dit ..... kan beïnvloed worden door voorkennis, geheugen en/of intelligentie. Formatieve en summatieve toetsing, observaties door de docent en zelfinschatting door de leerling kunnen indicaties geven van dit beheersingsniveau.

\n
4
New cards
leervoorkeur
Leerlingen kunnen verschillen in hun voorkeur voor de manier van leren van nieuwe informatie. Bijvoorbeeld met meer of minder begeleiding door de docent, meer visueel of verbaal of zelfstandig versus groepswerk. De manieren om leervoorkeuren te achterhalen zijn dezelfde als die voor interesse.
5
New cards
instructiegevoelige leerling
Deze leerlingen vormen de middenmoot. Met de normale instructie van de docent kunnen zij goed aan de slag.
6
New cards
instructieafhankelijke leerlingen
deze leerlingen hebben moeite om zonder extra hulp de lesdoelen te behalen. Ze vinden de lesstof of de opdrachten moeilijk, hebben bijvoorbeeld een onvoldoende behaald, of hebben van nature behoefte aan extra begeleiding van de docent.
7
New cards
instructieonafhankelijke leerling
De leerlingen hebben minder tot geen behoefte aan instructie. Ze beheersen de lesstof al goed en/of kunnen goed zelfstandig aan het werk. Zij hebben vaak behoefte aan verdiepings- of verrijkingsstof.
8
New cards
instructietafel
Een aparte plek/tafel waar instructieafhankelijke/instructiegevoelige leerlingen instructie krijgen.
9
New cards
looproute
Door een vaste .... weten leerlingen wanneer zij aandacht krijgen en hun eventuele vragen kunnen stellen. Dit zorgt ervoor dat je je aandacht verdeelt over alle leerlingen, ook de instructieonafhankelijke leerlingen, die misschien al langere tijd rustig aan het werk zijn.
10
New cards
Toetsing
• Formatief \n • Summatief \n • Taxonomieën: vragen/toetsen op verschillende denkniveaus aanbieden. \n • Differentiatie in niveau: in de toetsen verschillende niveaus opbouwend verwerken. Leerlingen die sterk zijn moeten toetsen zo ver mogelijk maken, laag tot hoog niveau , leerlingen die zwakker zijn, maken de lagere niveau vragen (Leon van Gelder) \n • Verschillende toetsen \n • Flexibel toetsen \n • Eindexamens
11
New cards
definitie differentiëren
Differentiëren is het bewust, doelgericht aanbrengen van verschillen in instructie, verwerking en leertijd binnen een (heterogene) groep of klas leerlingen, op basis van onder andere hun prestaties, beheersingsniveau, leervoorkeur, interesse, motivatie en tempo.
12
New cards
interne differentiatie
Differentiatie binnen klassenverband.
13
New cards
divergente differentiatie
Afgestemd op de leerling zelf, ook wel 'gepersonaliseerd leren'. Leerling doorloopt zelf zijn/haar leertraject en eindigt misschien op een ander niveau dan de rest van de klas. Het doel is persoonlijke ontwikkeling.
14
New cards
convergente differentiatie
Afgestemd op de hele klas. Zwakke leerlingen krijgen extra uitleg en sterke leerlingen extra opdrachten, zodat de hele klas uiteindelijk minimaal op hetzelfde niveau zit. (uitschieters zijn niet uitgesloten) \n In de praktijk kom je convergente differentiatie het meest tegen omdat dit praktischer is (ivm grote klassen) en het iedere leerling de minimale vaardigheden leert.
15
New cards
methodeonafhankelijk werken
Je wordt als docent minder afhankelijk van de methode, maar gaat meer uit van de vraag: wat wil mijn leerlingen eigenlijk leren en hoe draagt de methode daaraan bij? Wat doe ik als de leerling dit lesdoel al beheerst, wat kan ik hem dan leren en welke materialen heb ik daarvoor nodig?
16
New cards
opbrengstgericht werken
Je werkt als docent bij differentiëren meer opbrengstgericht omdat je data gebruikt om je lessen vorm te geven en omdat je het rendement van je lessen goed waarneemt.
17
New cards
morfologische structuur
Morfologie is het onderscheiden van bepaalde stukken van een woord en hier betekenis aan hechten. Dit kan op verschillende manieren. Ten eerste op de meest logische manier: voetbal bestaat uit de woorden voet en bal, die beiden een eigen betekenis hebben. Het kan in het Engels echter bijvoorbeeld ook gaan over prefixen zoals un-, mis-, com-, etc.
18
New cards
receptieve woordenschat
Het deel van de woordenschat dat leerlingen alleen maar hoeven te kennen van de doeltaal naar de moedertaal. Dus een leerling weet wat een woord betekent wanneer deze een Engelse tekst leest of luistert.
19
New cards
leenwoorden
Woorden uit een taal die in een andere taal worden opgenomen. Engelse ..... zijn bijvoorbeeld e-mail, shirt, club, show, etc. Deze zijn voor leerlingen minder lastig om te leren.
20
New cards
systeemkenmerken van een taal
Kenmerken van een taal op systemisch niveau. Dus hoe woorden gevormd worden en welke regels/systemen er gelden. Bijvoorbeeld cognaten of leenwoorden, maar ook vervoegingen en woordsamenstellingen.
21
New cards
woordraadstrategieën
Een strategie om de betekenis van een woord te raden zonder deze te kennen. Leid de betekenis bijvoorbeeld af aan de context. Dit is goed voor compenseren, maar niet voor het leren omdat het lang duurt.
22
New cards
contrasten
Woorden die elkaars tegenhanger zijn. Bijvoorbeeld winnen/verliezen, licht/donker, blij/boos.
23
New cards
Morfologische correctheid
gaat over het correct gebruiken van morfologie is bijvoorbeeld disqualified zeggen in plaats van inqualified.
24
New cards
betekenisoverdracht
Het feit dat de betekenis van wat de leerling wil overbrengen belangrijker is dan de grammaticale structuur. Een geschreven brief die vol met fouten zit is dus juist zolang de boodschap maar duidelijk is. Het communicatieve onderwijs hecht hier veel belang aan. Tevens is vocabulaire bij betekenisoverdracht belangrijker dan grammatica.
25
New cards
interlanguage
Dit is een 'tussentaal', wat leerders gebruiken bij gebrek aan beter. Hier worden eigen regels, of al geleerde regels uit de moedertaal, gebruikt om toch een gesprek te kunnen houden/boodschap over te dragen.
26
New cards
taalmiddelen
Een manier voor het leren van onder andere vocabulaire en grammatica.
27
New cards
eclectische benadering
in het onderwijs betekent dat, in het geval van bijvoorbeeld vocabulaire, er verschillende methodes worden gebruikt om dit in de lessen of leergangen toe te passen.
28
New cards
lexicale elementen
Lexicaal betekent woordenschat en alles wat daar mee te maken heeft. ........ zijn dus de vocabulaire die een leerling leert
29
New cards
grammaticale kennis
De kennis die een leerling heeft van grammaticale structuren en regels. Deze komt na, en niet voor lexicale kennis, maar is wel een vereiste om te voldoen aan de eisen van correctheid in de onderbouw.
30
New cards
productieve woordenschat
Het deel van de woordenschat dat leerlingen moeten kennen maar ook moeten kunnen gebruiken. Dit is dus van doeltaal naar moedertaal, maar ook van moedertaal naar doeltaal. Een leerling kan dus een Engelse tekst schrijven of vertellen. Productieve woorden leren kost meer moeite dan receptieve woorden leren.
31
New cards
incidenteel leren
Het toevallig leren van woorden zonder dit doelbewust te doen. Je leest bijvoorbeeld een tekst, ziet een onbekend woord maar leert wat het betekent door de context.
32
New cards
intentioneel leren
Doelbewust woorden leren. Dus een woordenlijst maken of jezelf overhoren voor een toets. Dit vereist meer moeite dan incidenteel leren.
33
New cards
woordveld
een lijst of groep woorden die aan elkaar zijn gerelateerd en elkaar versterken in betekenis. Deze woorden geven elkaar context. Als je bijvoorbeeld een lastig woord hebt zoals chilly en je zet dit naast freezing en cold, dan kun je eerder betekenis hechten aan chilly omdat de rest van de woorden ook over kou gaan.
34
New cards
reference level discriptions
Niveaubeschrijvingen die per taal zijn opgesteld gebaseerd op de Raad van Europa. (Ik denk dat dit dus de A1, A2, etc niveaus zijn). Voor het Engels is er ook een lijst met woorden per niveau (English vocabulary profile) die aangeeft welk woord bij welk niveau hoort.
35
New cards
frequente woorden
zijn woorden die vaak voorkomen
36
New cards
hoogfrequente woorden
woorden die heel vaak voorkomen
37
New cards
communicatieve relevantie
Hoe belangrijk een woord is in maatschappelijke context. Woorden met een hoge communicatieve relevantie zijn bijvoorbeeld basisbegrippen van tijd, plaats en hoeveelheid of persoonlijke gegevens, want deze gebruik je vaak of zijn handig.
38
New cards
cognaten
Woorden die in de moedertaal en doeltaal of binnen dezelfde taal dezelfde oorsprong hebben. Bijvoorbeeld nacht en night of name en naam. Deze zijn voor leerlingen makkelijker te leren.
39
New cards
compensatiestrategie
Strategieën die compenseren voor een gebrekkige woordenschat. Dus manieren om iets te zeggen zonder dat je het woord weet, of om achter de betekenis van een woord te komen zonder deze te weten. Voorbeelden zijn:

* Overkoepelende woorden (niet orange, maar fruit)
* Omschrijvingen
* Fysieke eigenschappen (beschrijf een kat in plaats van kat te zeggen)
* Contrastparen ('niet licht' zeggen als je donker niet weet)
* Uitdrukkingen/combinaties met frasen
* Gebaren, fillers, verwijzing naar anderen (vraag het aan haar)
40
New cards
cyclische herhaling
het steeds terug komen van een bepaald ding. Leergangen gebruiken dit soms door bepaalde thema's ieder jaar terug te laten komen maar dan iets lastiger of verdiepender.
41
New cards
sequenties
Woorden die elkaar opvolgen. Bijvoorbeeld centimeter, decimeter, meter of een, twee, drie, vier.
42
New cards
afgeleiden
Woorden met elkaar vergelijken en van elkaar af leiden. Bijvoorbeeld export, import, report.
43
New cards
lexicale kennis
is de kennis die een leerling heeft van vocabulaire.
44
New cards
leermiddel
is een manier waarop je leerlingen nieuwe kennis bij kunt brengen.
45
New cards
contexten en toepassingssituaties
toets vocabulaire niet midden in de week, maar tijdens een officiële summatieve toets die ook andere dingen toetst. het kan ook betekenen dat je de stof in een goede context toets, bijv. gatentekst ipv allen vertalen.
46
New cards
samenhangende lexicale elementen
bepaalde elementen van deze woorden komen overeen. Bijvoorbeeld de betekenis, de structuur of in welke context deze vaak gebruikt wordt. Dit is goed voor leerlingen omdat het makkelijker te leren is. laat ze deze woorden in groepen leren
47
New cards
schrijfelementen
Bijvoorbeeld spelling, punctuatie, etc. Je moet hier tijdens het toetsen op letten en kijken wanneer je deze elementen wel laat meerekenen voor een cijfer en wanneer niet
48
New cards
zelfredzaamheid
Het doel van spreekvaardigheid oefenen: dat een leerling zichzelf kan redden wanneer hij/zij moet spreken in de doeltaal.
49
New cards
passende omgangsvormen
in mondelinge en schriftelijke contacten met native speakers is een belangrijk element dat wel getoetst kan worden wat betreft taal en cultuur (KLV). Bijvoorbeeld aanhef en afsluiting van een mail, verschil vous en tu,
50
New cards
voortgangstoets lezen
Lezen met specifieke opdrachten die toetsen of je bepaalde leesvaardigheden beheerst.
51
New cards
receptieve compenserende strategieën
Het boek geeft als voorbeeld de betekenis van onbekende woorden raden. Meer geeft het boek gewoon oprecht niet. Lekker dit. Denk dat het betekent dat je dingen binnen krijgt en daar een strategie van maakt of zo.
52
New cards
gatentekst
een authentieke tekst waar bepaalde woorden uit zijn gehaald. de leerlingen vullen de woorden op basis van context in.
53
New cards
lexicogrammaticale elementen
Elementen die te maken hebben met vocabulaire en grammatica. Bijvoorbeeld voorzetsels en vervoegingen zoals huis → huisje.
54
New cards
gespreksregulering
De docent stuur het gesprek in een bepaalde richting bijvoorbeeld door het gebruik van interviewvragen of gesprekskaarten.
55
New cards
programma gebonden toetsen
Dit zijn opdrachten/toetsen die gebonden zijn aan de stof die behandeld wordt in de leergang.
56
New cards
contexten en toepassingssituaties
toets vocabulaire niet midden in de week, maar tijdens een officiële summatieve toets die ook andere dingen toetst. het kan ook betekenen dat je de stof in een goede context toets, bijv. gatentekst ipv allen vertalen.
57
New cards
samenhangende lexicale elementen
bepaalde elementen van deze woorden komen overeen. Bijvoorbeeld de betekenis, de structuur of in welke context deze vaak gebruikt wordt. Dit is goed voor leerlingen omdat het makkelijker te leren is. laat ze deze woorden in groepen leren
58
New cards
schrijfelementen
Bijvoorbeeld spelling, punctuatie, etc. Je moet hier tijdens het toetsen op letten en kijken wanneer je deze elementen wel laat meerekenen voor een cijfer en wanneer niet
59
New cards
zelfredzaamheid
Het doel van spreekvaardigheid oefenen: dat een leerling zichzelf kan redden wanneer hij/zij moet spreken in de doeltaal.
60
New cards
gespreksregulering
De docent stuur het gesprek in een bepaalde richting bijvoorbeeld door het gebruik van interviewvragen of gesprekskaarten.
61
New cards
passende omgangsvormen
in mondelinge en schriftelijke contacten met native speakers is een belangrijk element dat wel getoetst kan worden wat betreft taal en cultuur (KLV). Bijvoorbeeld aanhef en afsluiting van een mail, verschil vous en tu,
62
New cards
effectieve lestijd
De tijd die je daadwerkelijk met de les bezig bent
63
New cards
taakgerichte lestijd
De tijd die de leerlingen bezig zijn met hun taak.
64
New cards
tempodifferentiatie
Een manier om te differentiëren bij leerlingen die verschillen in tempo is het toepassen van tempodifferentiatie. Je past de hoeveelheid oefeningen aan aan de leerlingen sommige krijgen meer anderen minder.
65
New cards
BHV-model
Basis, herhaling, verrijking. Leerlingen die dat nodig hebben, krijgen meer herhalingsstof, andere krijgen meer verrijkingsstof en verdieping. Iedereen krijgt de basis. \n Basisstof: wat moeten alle leerlingen weten en kunnen nadat bepaalde leerstof aan bod is gekomen? Met een formatieve toets kan gemeten worden of leerlingen de basisstof voldoende beheersen. \n Herhalingsstof: wanneer een leerling de basisstof onvoldoende beheerst, dan gaat hij aan de slag met herhalingsstof. Daarin krijgt de leerling de leerstof op een andere manier aangeboden. \n Verrijkingsstof: de verrijkingsstof biedt een verdieping van de leerstof voor leerlingen die basisstof voldoende beheersen
66
New cards
pre-teaching
Lesgeven voorafgaand de les. Leerlingen die dat nodig hebben, krijgen extra instructie als voorbereiding op die les die nog gaat komen. De docent of iemand anders bereidt de stof met de leerlingen voor, zodat ze die tijdens de les beter kunnen opnemen. Dit gebeurd vaak in een kleine groep of individueel. \n • ...... via het huiswerk: leerlingen nemen vooraf de basisstof thuis door.

\n
67
New cards
remedial teaching
Ook een voorbeeld van differentiatie in leertijd. Het is een professionele didactische hulp die wordt ingezet wanneer er wordt gesignaleerd dat het leerproces niet goed verloopt. Het is belangrijk dat alle docenten weten welke leerlingen welke achterstanden hebben. Voor het groepsplan is dit cruciale informatie. Een leerling met een bepaald leerprobleem heeft misschien een andere pedagogische en didactische aanpak nodig in en buiten de les.
68
New cards
flipping the classroom
In deze omgekeerde manier van lesgeven bekijken de leerlingen thuis de uitleg van de docent in instructiefilmpjes en presentaties, al dan niet door de docent zelf gemaakt, die op het internet zijn gezet. De tijd in de les kan dan vervolgens gebruikt worden om opdrachten en oefeningen te maken, vragen te beantwoorden, in groepjes te werken, met digitaal lesmateriaal te werken, onderzoek te doen, etc. Korte instructievideo's (3-6 min) lijken het meest effectief te zijn. Flipping the classroom biedt meer maatwerk in de instructie en het maakt het voor leerlingen mogelijk om instructie te krijgen in hun eigen tempo.
69
New cards
interesseverschillen
alle leerlingen hebben andere interesses, vaak sluit hun leerstijl/leervoorkeur hierbij aan.
70
New cards
visueel
plaatje, iets dat de leerlingen kunnen zien
71
New cards
auditief
vertellen
72
New cards
modelling
de leerlingen voordoen en laten zien hoe iets werkt
73
New cards
reproductiegerichte leerstijl
richt zich vooral op het opnemen en reproduceren van kennis. Doet dat door de stof grondig tot in detail te bestuderen. Leert vooral voor een goed cijfer.
74
New cards
toepassingsgerichte leerstijl
leert om het geleerde toe te kunnen passen in de praktijk. Leerling heeft vooral behoefte aan praktische voorbeelden en tips.
75
New cards
Meervoudige Intelligenties van Gardner
Onze hersenen hebben een aantal 'intelligentiesystemen' die los van elkaar functioneren. Intelligentie bestaat uit minstens 8 relatief zelfstandige factoren. Bij ieder mens zijn meerdere intelligenties aanwezig en ieder individu heeft zijn eigen mix hierin. Hieruit vloeit voor dat een docent veelzijdig les moet geven, hiermee maak je ondewijs toegankelijker en aantrekkelijker voor meer leerlingen.
76
New cards
beheersingsniveau
het niveau van de leerling, wat de leerling beheerst
77
New cards
leervoorkeur
de manier waarop de leerling het lieftst/best leert
78
New cards
comfortzone
Wat de leerling al kan, de zone waarin de leerling zich comfortabel voelt en vaak niks leert omdat de leerling niet uitgedaagd/gemotiveerd wordt.
79
New cards
Leercyclus van Kolb (4 fasen)

1. Concreet ervaren
2. Waarnemen en overdenken (reflecteren)
3. vormen van begrippen (conceptualiseren)
4. Beslissen en proberen (toepassen)
80
New cards
Doener, dromer, denker, beslisser
Volgens Kolb zijn er 4 typen leerders. Deze typen komen overeen met de fasen. In een volledig leeraanbod komen alle vier fasen aan bod. Het (favoriete) startpunt, scheelt echter per type leerder. Het is de taak van de docent om de leerling te stimuleren om daadwerkelijk alle fasen van het leerproces te doorlopen zodat leerlingen zich breed ontwikkelen. \n ... -> concrete ervaring \n ... -> observatie en reflectie \n ... -> formuleren van abstracte begrippen \n ... -> testen van gevolgen van begrippen
81
New cards
toepassen
leerlingen vertellen hoe ze iets kunnen gebruiken in een situatie

\
82
New cards
leerstijlen van Vermunt
Definitie leerstijl: een samenhangend geheel van: leeractiviteiten die studenten gewoonlijk ontplooien, de wijze waarop zij leerprocessen sturen, hun visie op leren en onderwijs en hun studiemotieven".
83
New cards
betekenisgerichte leerstijl
intrinsiek gemotiveerd. Leert vanuit persoonlijke interesse en plezier. Kan zijn eigen leergedrag goed reguleren door zichzelf vragen te stellen en de stof te structureren. Probeert de leerstof te begrijpen en er kritisch tegenover te staan.
84
New cards
ongerichte leerstijl
leert vooral omdat anderen dat van hem verwachten. Heeft geen duidelijke leerstijl en loopt makkelijk vast in het leren.
85
New cards
leervoorkeuren van Ruijters

1. Kunst afkijken: lerende leert graag van de dagelijkse praktijk door te observeren en van andere te horen hoe het werkt.
2. Participeren: leren graag van en met elkaar
3. Kennis verwerven: vakkennis speelt een grote rol bij het leren
4. Oefenen: leerlingen oefenen graag in een context waarin fouten gemaakt mogen worden en er rust is voor feedback en reflectie.
5. Ontdekken: leren is een continu proces, zowel buiten als binnen school. Werken graag op hun eigen manier. \n Deze leerstijlen gaan meer over een context waarin iemand graag leert dan over de persoon. Effectieve leertrajecten ontstaan als er een goede match wordt gemaakt tussen iemands leervoorkeur, wat er geleerd moet worden, waar dat gebeurd en de manier waarop het leren wordt georganiseerd.
86
New cards
8 meervoudige intelligenties Gardner

1. Verbaal-linguïstisch -> opstel, spreekbeurt
2. Logisch-mathematisch -> schematische weergave, doorsnede
3. Visueel-ruimtelijk -> tekening, 3D-collage
4. Muzikaal-ritmisch -> rap of liedje, geluid maken
5. lichamelijk-kinesthetisch -> uitbeelden
6. naturalistisch -> bestuderen en beredeneren
7. Intrapersoonlijk
8. Interpersoonlijk
87
New cards
linguïstische competentie
De vaardigheden van een leerling op het gebied van taal en regels. Dus alle grammatica, vocabulaire en vaardigheden, maar vooral op een talig niveau.
88
New cards
communicatieve competentie
Het vermogen van de leerling om de doeltaal in een communicatieve situatie te gebruiken.
89
New cards
sociolinguïstische competentie
Het vermogen van de leerling om de doeltaal passend in een communicatieve situatie te gebruike. Dus als je in een ander land bent weet je niet alleen hoe je iets vraagt, maar weet je ook met welke culturele aspecten je rekening moet houden.
90
New cards
Interculturele competentie
Actieve uitwisseling van culturele communicatie. Een beetje zoals de vorige termen maar het gaat hier meer om de actieve uitwisseling zelf met relatie tussen culturen, maar ook de houding van iemand tegenover een andere cultuur.
91
New cards
CLIC
Tweetalige scholen die leerlingen onderdompelen in een andere taal, zoals bijvoorbeeld Engels. Deze scholen stellen ook interculturaliteit centraal en onderhouden banden met bijvoorbeeld buitenlandse partnerscholen.
92
New cards
cultural awareness
De bewustwording van andere culturen. Dus het feit dat leerlingen weten dat communiceren in een andere taal ook betekent dat ze met een andere cultuur te maken kunnen hebben. Ook wat je zegt in bepaalde situaties.
93
New cards
functionele kennis
Het kennis hebben van de leefwereld van de andere cultuur van de doeltaal. Dus dat je weet wat er daar speelt, waar mensen zich mee bezighouden en hoe dit belangrijk is voor jou als non-native speaker zodat je geen gekke dingen zegt.
94
New cards
autonome aanpak
De informatie over sociaal culturele aspecten wordt apart aangeboden. Het wordt niet verweven met de lesstof en wordt als apart onderdeel besproken. Soms wordt deze stof in aparte boekjes gegeven, maar het kan ook zijn dat leerlingen bijvoorbeeld een graded reader lezen die gaat over Engeland.
95
New cards
geïntegreerde aanpak
Het koppelen van sociaal culturele informatie aan taalvaardigheden en verwerkingsopdrachten. Bijvoorbeeld een leestekst over een English Breakfast of een videofragment over Londen. Veel leergangen doen dit automatisch al. Er is wel een verschil tussen expliciet en impliciet.
96
New cards
geïntegreerde aanpak expliciet
De leerlingen krijgen sociaal culturele informatie aangeboden en verwerken deze ook in de opdrachten.
97
New cards
geïntegreerde aanpak impliciet
De aangeboden informatie blijft onbesproken en is daar zodat leerlingen het lezen of zien, maar ze hoeven er niks mee te doen.
98
New cards
authentiek materiaal
Materiaal wat in de oorspronkelijke vorm wordt aangeboden. Dus niet zelfgemaakt materiaal, maar materiaal wat voor een ander doel is gemaakt maar wel toepassing heeft op de situatie waarvoor je het gebruikt. Dus ipv een zelfgeschreven leestekst een nieuwsartikel nemen. Het gaat er tevens om dat je het materiaal laat zoals het hoort te zijn, dus er worden geen delen weggehaald.
99
New cards
kritische contrastieve benadering
Het aansporen van leerlingen om dingen op een kritische manier te vergelijken en niet zomaar aan te nemen. Het boek geeft als voorbeeld een leergang die in Nederland gebruikt wordt, maar uit bijvoorbeeld Engeland afkomstig is. Deze leergang houdt geen rekening met de kennis die Nederlanders hebben over Engeland en hoe het Nederlandse onderwijssysteem werkt. Je moet er daarom als docent voor zorgen dat leerlingen zich hier bewust van worden en ze kritisch naar iets kunnen kijken, of het vergelijken.
100
New cards
systematisch karakter van een taal
Het deel van taal wat systematisch is, dus bijvoorbeeld grammatica regels, zinstructuur en het vervoegen van woorden. Iedere taal heeft dit, wat verbindingen creëert voor taalleerders.