Kaarten: Vocabulaire Trajet 1: Parler de ses atouts/défauts | Quizlet

Le dormeur

de slaapkop

l'élève aimable

de aardige leerling

le sportif

de sportieveling

l'ado populaire

de populaire tiener

agréable

vriendelijk/aardig

adorable

schattig/lief

sociable

sociaal

Attentionné(e)

attent/zorgzaam

chaleureux/euse

hartelijk

serviable

behulpzaam

marrant(e)

grappig

désobéissant

ongehoorzaam

optimiste

optimist

contrariant(e)

tegendraads/frustrerend

spontané(e)

spontaan

distrait(e)

afgeleid/verstrooid

doué(e)

begaafd/talentvol

créatif/ive

creatief

avoir la tête en l'air

met je hoofd in de wolken lopen

renfermé(e)

gesloten

détendu

ontspannen

timide

verlegen

ennuyeux/euse

vervelend

intelligent(e)

intelligent

enthousiaste

enthousiast

idiot

idioot

naïf/ïve

naïef

individualiste

individualist

le fainéant

de luilak/de nietsnut

(dés)intéressé(e)

(on)geïnteresseerd

le malin

de slimmerd (iemand ondeugend en sluw)

rusé(e)

listig/sluw

hypocrite

hypocriet/schijnheilig

le Je-sais-tout

de betweter

l'aisance (f)

het gemak/de vlotheid

indépendant

zelfstandig

la mannequin

het fotomodel

fière

trots

le fêtard/la fêtarde

het feestbeest

la joie de vivre

de levensvreugde

le belle-fille idéale

de ideale schoondochter

mature

rijp/volwassen

l'esprit d'équipe (m)

de teamgeest

débrouillard(e)

zelfredzaam

génial(e)

geweldig/fantastisch

travailleur/euse

uiverig/vlijtig/werklustig

mignon/mignonne

schattig

discret/discrète

discreet

hautain(e)

neerbuigend/arrogant

arrogant(e)

arrogant

honnête

eerlijk

sincère

oprecht/eerlijk

être sûr de soi

zelfzeker zijn

confiant(e)

zelfverzekerd

la confiance (en soi)

het (zelf)vertrouwen

décontracté(e)

ontspannen

paresseux/euse

lui

têtu(e)

koppig

obstiné(e)

koppig

introverti(e)

introvert

tolérant

verdraagzaam

fiable

betrouwbaar

extraverti(e)

extravert

bien élevé(e)

goed opgevoed

faire confiance à quelqu'un

vertrouwen hebben in iemand

ponctuel(le)

stipt

dévoué(e)

toegewijd

poli(e)

beleefd

irritant(e)

irritant

irriter

irriteren/ergeren

casser les oreilles à quelqu'un

iemand de oren van zijn lijf zagen/zeuren

bruyant(e)

luid

le comportement

het gedrag

amical

vriendelijk/vriendschappelijk

avoir l'esprit entreprenant

de ondernemersgeest/de ondernemerszin

le don

de gave/het talent

l'amabilité (f)

de vriendelijkheid/ de hoffelijkheid

la spontanéité

de spontaniteit

l'égoïsme (m)

het egoïsme

égoïste

égoïstisch

l'orgueil (m)

de trots

orgueilleux/orgueilleuse

trots

la sensibilité

de gevoeligheid

sensible

gevoelig

le courage

de moed

courageux/courageuse

moedig

la distraction

de afleiding

la gentillesse

de vriendelijkheid

gentil

vriendelijk

désagréable

onaangenaam

généreux/généreuse

gul/vrijgevig

modeste

bescheiden

indifférent(e)

onverschillig

lâche

laf

attentif/ive

aandachtig

méchant(e)

gemeen/stout

l'indifférence (f)

de onverschilligheid

bavarde

spraakzaam

la qualité

de kwaliteit

la sincérité

de oprechtheid