Studied by 0 people
de bus
der Bus
de dienstregeling
der Fahrplan
de haven
der Hafen
de kaartjesautomaat
der Fahrkartenautomat
het perron
der Bahnsteig
de plattegrond
der Stadtplan
het plein, de plaats
der Platz
de rotonde
der Kreisverkehr
het station
der Bahnhof
de stoep
der Gehweg
het vliegveld
der Flughafen
de binnenstad
die Innenstadt
de bocht
die Kurve
de brug
die BrĂĽcke
het enkeltje
die einfache Fahrt
de halte
die Haltestelle
de hoek
die Ecke
de informatie
die Information
de kant, de zijde
die Seite
de kruising
die Kreuzung
de lijn
die Linie
de metro
die U-Bahn
het retourtje
die RĂĽckfahrkarte
de richting
die Richtung
de trein
die Bahn/der Zug
het stoplicht
die Ampel
de tram
die StraĂźenbahn
het veer, de veerpont
die Fähre
de binnenstad
das Zentrum, die Innenstadt
het spoor
das Gleis
het schip
das Schiff
het vliegtuig
das Flugzeug
aankomen
ankommen - angekommen
afslaan, inslaan
abbiegen - abgebogen
gaan (rijden) met
fahren mit - gefahren
halen
holen
instappen
einsteigen - eingesteigen
lopen
laufen - gelaufen
missen (trein, bus)
verpassen
oversteken
ĂĽberqueren
overstappen
umsteigen - umgestiegen
te voet gaan, lopen
zu FuĂź gehen - gegangen
uitstappen
aussteigen - ausgestiegen
vertrekken
abfahren - abgefahren
wijzen
zeigen
zoeken
suchen
achter
hinter
daarginds
da drĂĽben
dichtbij
nah
dichtstbijzijnde, volgende
nächste
Goede reis!
Gute Fahrt!
Graag gedaan!
Gern geschehen!
in de buurt van
in der Nähe von
laat
spät
naar huis
nach Hause
naast
neben
rechtdoor
geradeaus
terug
zurĂĽck
ver
weit
voor
vor
vroeg
frĂĽh
Note 
Flashcard (44)