socialeordevraag
welke mechanismen of voorwaarden maken een geordende samenleving mogelijk?
Sociale structuur
Een selectieve inperking van de handelingsmogelijkheden van sociale actoren. = globale richtingaanwijzer voor het samenhandelen
Sociale normen
Regels die bindend voorschrijven hoe men in een bepaalde sociale relatie heeft te handelen, dus wat wel en niet moet of kan
Sociale positie
De plaats die iemand inneemte binnen een sociale relatie (of binding, verbrand of netwerk) in verhouding tot anderen
Formele sociale norm:
Juridisch afdwingbaar
informele sociale norm
Niet juridisch afdwingbaar
Sociale verwachtingen
Regel die positiebekleder moet volgen
Sociale rol
Geheel van verwachtingen over het handelen van een positiebekleder
Probabilistische of verwachtingsgerichte visie op sociale orde
Complementaire sociale rollen, dus elkaar aanvullende sociale verwachtingen over het handelen van positiebekleders, structureren het samenhandelen
Sociale orde
Komt neer op een gestructureerd sociaal verkeer tussen sociaal ongelijken
Sociale ongelijkheid
Het bestaan van een asymmetrie of hiërarchie tussen individuele of collectieve actoren.
Objectieve sociale ongelijkheid
Sociaal ongelijke verdeling of distributie van schaarse en algemeen hooggewaarde zaken als inkomen of vermogenstitels (economisch kapitaal), diploma’s (onderwijskapitaal) en macht (organisatiegebonden beslissingskapitaal)
Organisatiegebonden macht
Het vermogen om voor andere leden van een organisatie bindende beslissingen te formuleren of beslissingen die zij tot uitgangspunten of premisse van hun handelen moeten nemen
De sociale of maatschappelijke ladder
Hoger en lager gelegen sporten of treden binnen de verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken
Sociale mobiliteit
Het bewegen van individuen op de sociale ladder
Intragenerationele mobiliteit
Individuele levensloop en nagaan of iemand sociaal stijgt, daalt… in eigen leven
Intergenerationeel
Individu vergelijken met ouders, oudere generaties en kijken of ze het beter doet of gelijkaardig.
‘De macht van het getal’
Mensen organiseren zich collectief, samen sta je sterken bv vakbonden
Sociaal aanzien, prestige of status
Goede naam hebben in bv bedrijf of in groep.
Subjectieve sociale ongelijkheid
De ongelijke waardering en behandeling van individuen of sociale actoren.
Statusincongruentie of -inconsistentie
Het innemen van uiteenlopende posities binnen de verschillende hiërarchische dimensies die sociaal aanzien, prestige of status definiëren
Statusonzekerheid
De onzekerheid bij statusinconsistente individuen over hun sociale appreciatie en behandeling
Objectieve maatschappelijke ongelijkheid
De objectieve sociale ongelijkheid in een nationale of regionale sml.
Sociale laag of sociaal stratum
Groep van sociale posities die binnen de objectieve dimensie van sociale ongelijkheid op min of meer dezelfde hoogte zitten
Sociale stratificatie
De opdeling van een maatschappij, vanuit het oogpunt van de objectieve sociale ongelijkheid, in onderling ongelijke lagen van vergelijkbare sociale posities.
Een klasse (algemene zin)
Een sociaal stratum van onderling vergelijkbare groepsposities
Een klassepositie (algemene zin)
Een beroepspositie binnen een bepaalde klasse
Klasse (specifieke zin)
Een relatief duurzaam sociaal stratum van huishoudens die vergelijkbaar zijn vanuit het oogpunt v/d objectieve sociale ongelijkheid
Klassenpositie (specifieke zin)
De positie van een leefeenheid binnen een bepaalde klasse.
Klasseongelijkheid of -stratificatie
Een geslachts- en etnisch gebonden stratificatie die met de klassenongelijkheid interfereert
Internationaal
Meerdere landen
Intranationaal
1 land op zichzelf
Sociaal kapitaal
Het totaal aan hulpmiddelen dat beschikbaar is voor (individuen in) een gemeenschap om de sociale organisatie vorm te geven
Methodologische kosmopolitisme
De transnationale verwevenheid van de effecten van de objectieve sociale ongelijkheid in rijke landen met haar krassere tegenhanger in armere regio’s of natiestaten.
Etnie
Een sociaal verband waarbinnen een zeker wij-gevoel leeft vanwege gemeenschappelijk cultureel erfgoed
Autochtoon
Al gevestigde etnische meerderheid
Allochtoon
Etnische minderheidsgroep, meestal onderaan sociale ladder, lager inkomens, scholing, minder macht
Etnische stratificatie
De opdeling van een maatschappij in onderling ongelijke lagen die worden bevolkt door uiteenlopende etnische groepen.
Geslacht Stratificatie
Veelvormige objectieve sociale ongelijkheid tussen mannen en vrouwen
Schaduwarbeid
Koken, schoonmaken, wassen
Glazen muur
Mannen en vrouwen op de werkvloer zien elkaar wel, maar hebben andere manieren van werken, van communiceren, van omgaan met vooroordelen en van sociaal wenselijk gedrag
Glazen plafond
Topfuncties niet vaak bekleed door vrouwen
Patriarchaat
Duurzame mannelijke overheersing in sml
Sekse
Biologische, anatomische en hormonale versch tussen ♀en ♂
Geslacht of gender (brede zin)
Gevarieerde en complexe arrangementen tts ♀en ♂ die de organisatie van de reproductie, seksuele arbeidsdeling en culturele definities van vrouwelijkheid en mannelijkheid omvatten
Geslacht of gender (specifieke zin)
Sociaal dominante definitie van mannelijkheid en vrouwelijkheid of geslacht identiteiten
De sociale-invloedenvraag
Sociale verhoudingen, verbanden en netwerken kneden ons individuele handelen en zelfs onze persoonlijkheid en biedt ons anderzijds gunstige of nadeligere levenskansen
Zelfbeheersing of zelfdwang
Drift- en affect controle
Reflexieve zelfdwang
Bewust naleven van sociale verwachtingen
Automatische zelfdwang zonder zelfbesef
Persoonlijkheid sterk ingesteld op afhankelijkheid van anderen
Controlled decontrolling
Zelfcontrole wordt op een gecontroleerde manier versoepeld
Internalisering of verinnerlijking
Het zich eigen maken van wat eerst ‘ik-vreemd’ was
Socialisatie (korte omschrijving, eerste deel definitie)
Een samenhandelen waarin een of meer belerende anderen een lerend individu sociaal maken, dus het vermogen tot samen handelen bijbrengen.
Socialisatie verhouding of -binding
Sociale vaardigheden (kunnen) en weten (kennen) door sociaal gevestigden aan nieuwkomers overgedragen met het oog op hun algemene sociale functioneren of op hun functioneren binnen een meer specifiek sociaal verband.
Socialisatie
Het proces waarbij iemand van iemand anders de zaken leert die nodig zijn om te kunnen samenleven zoals dat in die sml gangbaar is.
Primaire socialisatie
Gezin en familie zijn eerste belerende instanties
Primaire leefwereld
Omg waarin kind eerste levensjaren doorbrengt
Primaire habitus
Eerst verworven geheel van neigingen of disposities
Secundaire socialisatie
Onderwijs brengt gericht en expliciet, op een georganiseerde of formele manier vaardigheden en kennis bij
Peergroup
Groep van gelijken
Positietoewijzing of -allocatie
De sociaal geregelde verdeling (allocatie) van sociale posities over- of de toewijzing daarvan aan- individuen = onderwijs kwalificeert op een dubbele manier: direct voor beroepsposities op de arbeidsmarkt en indirect voor klassenpositie op de sociale ladder
Reproductie van sociale ongelijkheid
Het bestendigen over generaties heen van de verschillen tss kassen of tss hoger en lager geplaatsten op de sociale ladder.
Tertiaire socialisatie
Socialisatieprocessen die naast of na de primaire en secundaire socialisatie plaatsvinden
Anticiperende socialisatie
Vooraf leren met het oog op het gewenste lidmaatschap van een sociaal verband waarbinnen men verder zal leren
Looking glass self of spiegelbeeld zelf
We observeren onszelf door ogen van anderen, hoe zien anderen ons?
Persoonlijke identiteit
Het individuele zelfbeeld dat een antwoord geeft of de vraag ‘wie ben ik?’ (individuele zelfbeschrijving)
Interne collectieve identiteit
Een binnen een groepering of sociaal verband relatief sterk gedeeld wij-beeld
Externe collectieve identiteit
Een zij-beeld van een groepering of sociaal verband dat breed wordt onderschreven door niet-leden of buitenstaanders
Identificatie
Internaliseren van een collectieve identiteit, zodat ze onderdeel wordt van de persoonlijke identiteit
Hybride persoonlijke identiteit
De neerslag van een mic van identificaties met niet naadloos op elkaar aansluitende collectieve identiteiten.
Sociale constructies
Selectieve uitvergroting van bepaalde groepskenmerken door binnen- en buitenstaanders
homogenisering
sociale en persoonlijke verschillen worden geminimaliseerd, gemeenschappelijke kenmerken worden uitvergroot-→ leidt tot verbeelde gemeenschap (vb nationalisme), in niet representatief
Negatieve zelfdefiniëring
Sociaal verband of groepering identificeert zichzelf op een positieve manier door aan een ander collectie exact de omgekeerde, dus negatief gewaardeerde eigenschappen toe te schrijven.
Essentialisering
Het voorstellen van een collectieve identiteit als wezenlijk of primordiaal voor alle leden van het betrokken collectief.
Identiteitspolitiek
Het thematiseren van collectieve identiteiten binnen de publieke arena
Zondeboktheorie
Groep mensen met problemen geeft schuld daarvoor aan andere groep mensen