1/36
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Positivisme
de overtuiging dat alleen een positief-wetenschappelijke kennis die naar natuurwetenschappelijk model rationeel denken met feitenonderzoek combineert, ware inzichten oplevert
Antropologisch materialisme (Marx)
de basisgedachte dat de materiële werkelijkheid zowel bron als resultaat van menselijke arbeid is
Klasse (versie Marx)
Valt principe samen met de ene dan wel de andere positie binnen de maatschappelijke tegenstelling tussen de bezitters en de niet-bezitters van de productiemiddelen
Klassentegenstelling (Marx)
tussen de bezitters en niet-bezitters van de productiemiddelen
Productiewijze (Marx)
de concrete manier waarop economische waarde of rijkdom wordt gecreëerde
Meerwaarde (Marx)
het verschil tussen de hoogte van het gemiddeld loon dat een arbeider ontvangt en de economische waarde die hij in de vergoede arbeidstijd creëert
Klassenstrijd (Marx)
de directe confrontatie van de bezittende en de niet-bezittende klasse op basis van hun tegengestelde belangen
Modern kapitalisme (versie Marx)
het productief maken van geld door koopwaren te fabriceren en die vervolgens op de markt tegen geld te ruilen
Commodificatie (Marx)
de vervanging van autonoom gemaakte dingen of zelf uitgeoefeende activiteiten door koopwaren= vermarketing
Klassenpolarisatie (Marx)
Verdwijning van alle nog niet tot de bezittende of niet-bezittende klasse toebehorende lagen
Schema van basis en bovenbouw (of infra-en superstructuur) (Marx)
de klassenverhouding is de basis voor alle andere maatschappelijke sferen (zoals politiek, recht of onderwijs) en determineert deze bovenbouw ook
Sociale orde (versie Marx)
synoniem voor zowel klassenorde als klassenconflict
Sociale feiten (durkheim)
het eigenlijke studieobject van de sociologie (beschouewn aks dingen)
Sociologisme (durkheim)
de neiging om alle persoonlijke handelen (weg) te verklaren vanuit het sociale
Sociocentrisme (Durkheim)
het dubbele axioma (een niet bewezen, maar als grondslag aanvaarde bewering) dat de sociologie, gegeven de ingeburgerde tweedeling tussen individu en maatschappij, het sociale als een zelfstandige realiteit beschouwt en van daaruit richting individu beinvloed
Sociale solidariteit (Durkheim)
wij-gevoelgens of gevoelens van onderlinge verbondenheid en samenhorigheid en over sociale cohesie of sociale samenhang
Sociale integratie (Durkheim)
het één maken of integreren tot een hogere sociale eenheid van afzonderlijke eenheden
Sociale orde (versie Durkheim)
het bestaan van sociale solidariteit, cohesie of integratie
Collectief of gemeenschappelijk bewustzijn (Durkheim)
het geheel van overtuigingen en gevoelens dat gedeeld wordt door de gemiddelde leden van dezelfde samenleving of eenzelfde sociaal verband
Mechanische solidariteit (Durkheim)
een sociale cohesie of integratie die quasi automatisch voortvloeit uit de overeenkomst in opvatting en levenscondities
Organische solidariteit (Durkheim)
wederzijdse afhankelijkheden door een hoge graad van taak differentiatie
Zin- of betekenisvol (Weber)
werken als beweegredenen of oorzaken
Actuele begrijpen (Weber)
van de algemene of ingeburgerde betekenis van een feitelijk geobserveerde handeling
Verklarend begrijpen (Weber)
het formuleren van ‘te begrijpen zinsamenhang’, van beweegredenen of intenties die het geobserveerde handelen verklaren
Methodologisch individualisme (Weber)
bij het bestuderen van het sociale moeten verklaringen op het niveau van individuele, betekenis gelade handelingen worden gevonden
Nominalisme (Weber)
de woorden voor sociale verbanden als ‘staat’ of voor de sociale netwerken als ‘politiek’ zijn niet meer conventioneel gebruikte namen waaraan geen aparte werkelijkheid beantwoordt
Actorcentrisme
het liberale verlichtingsidee dat mensen over zelfbewustzijn en vrije wil beschikken en daarom in de regel vanuit zelfgekozen beweegredenen of intenties handelen
Zin- of betekenisadequaat
de dimensie van begrijpen
Causaal adequaat
dimesie van verklaren
Ideaaltype
het selectief postuleren van een eenduidige betekenisgeving (beweegreden, intentie, motivering) en haar uitvergroting tot het basismotief van een handeling
Interactie
een logica van handeling en tegen-handeling, actie en reactie
Doelrationeel handelen
de weloverwogen of berekende omgang met middelen in functie van een geïntegreerd doel
Waarderationeel handelen
het consequent nastreven van een ‘hoger’ doel onder veronachtzaming van bekende nevengevolgen
Affectief handelen
onder invloed van momentane impulsen en gemoedstoestanden
Traditioneel handelen
ageren uit gewoonte of conform zekere sociale gebruiken
Sociale orde, versie Weber
de wederzijdse oriëntatie van actoren op de veronderstelde zingeving of motivatie in het handelen van de ander(en): die wordt verwacht, en de verwachte beweegredenen richten mede het eigen sociale handelen en samenhandelen
Modern kapitalisme, versie Weber
productiefactoren met het oog op een via herinvesteringen voortdurend vernieuwde winst