Samenvatting Ecologie en Micro-organismen

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/91

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Flashcards in het Nederlands over ecologie, ecosystemen, biodiversiteit, energiestromen, populaties, interacties, micro-organismen en classificatie, gebaseerd op een collegedictaat.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

92 Terms

1
New cards

biotisch

Levend

2
New cards

abiotisch

Niet-levend

3
New cards

cel

Kleinste structurele en functionele eenheid van leven

4
New cards

weefsel

Gevormd door cellen met dezelfde vorm en functie (bijeenliggend)

5
New cards

organisme

Meercellig

6
New cards

populatie

Alle organismen van dezelfde soort die in een bepaald gebied voorkomen, plus interactie tussen individuen is mogelijk

7
New cards

levensgemeenschap

Verzameling populaties van verschillende soorten die elkaar direct/indirect beïnvloeden

8
New cards

ecosysteem

Gevormd door alle relaties tussen organismen van een levensgemeenschap en alle invloeden van abiotische factoren op deze organismen; geheel van interacties tussen alle biotische en abiotische factoren in een biotoop

9
New cards

biodiversiteit

Verscheidenheid aan leven in al zijn vormen (ecosystemen, organismen, genetische variatie)

10
New cards

ecologie

Wetenschap die de complexe wisselwerking tussen organismen en biotoop bestudeert op verschillende organisatieniveaus

11
New cards

biotoop

Alle abiotische en biotische factoren die in een gebied aanwezig zijn; 'de woonplaats'

12
New cards

habitat

Optimale plaats voor een organisme; 'het adres'

13
New cards

niche

Ecologische rol/functie die een soort heeft binnen een ecosysteem; 'het beroep'

14
New cards

indicatorsoorten

Planten/diersoorten die aangeven of een specifiek kenmerk aan- of afwezig is in een milieu

15
New cards

natuurlijke ecosystemen

Verstoring door mens minimaal

16
New cards

halfnatuurlijke ecosystemen

Sterke invloed van menselijke activiteit

17
New cards

kunstmatige ecosystemen

Menselijke verstoring heeft duidelijke impact

18
New cards

voedselrelaties

de ene dient als voedsel voor de andere (2 ≠ soorten)

19
New cards

fotosynthesereactie

water + koolstofdioxide -> glucose + zuurstofgas

20
New cards

autotrofe organismen

zelf, begin voedselketen

21
New cards

voedselketen

opeenvolging organismen waarbij elke schakel geheel/gedeeltelijk als voedsel dient voor de volgende schakel

22
New cards

voedselweb

schema waarop met pijlen de voornaamste voedselrelaties zijn weergegeven

23
New cards

heterotrofe organismen

anderen, NIET in staat anorganische stoffen omzetten in organische stoffen

24
New cards

herbivoren

planteneters

25
New cards

omnivoren

alleseters

26
New cards

carnivoren

vleeseters

27
New cards

reducenten

zetten dood organisch materiaal om naar anorganische stoffen

28
New cards

detrivoren

leven van dood organisch materiaal en verkleinen zo afval

29
New cards

voedselpiramide

grafische voorstelling van opeenvolgende voedselniveaus in de voedselketen

30
New cards

aantallenpiramide

aantal individuen in elke schakel van de voedselketen door rechthoeken voorgesteld

31
New cards

biomassa

organische stof opgebouwd door een organisme (drooggewicht)

32
New cards

biomassapiramide

voedselketen waarin biomassa wordt weergegeven in plaats van organismeaantallen

33
New cards

materiekringlopen

stoffen circuleren binnen een ecosysteem in kringlopen

34
New cards

populatiegrootte

aantal individuen in een populatie

35
New cards

broedsucces

geeft weer hoe goed het broedseizoen is geweest

36
New cards

toevalsfactoren

abiotische en biotische omgevingsfactoren die niet voorspelbaar zijn

37
New cards

verspreidingsgebied

gebied waarin de populatie voorkomt

38
New cards

populatiedichtheid

hoeveelheid individuen per oppervlakte-eenheid in een populatie

39
New cards

draagkracht

maximale hoeveelheid organismen die in een ecosysteem kunnen overleven en zich kunnen voortplanten

40
New cards

dynamisch evenwicht

manier waarop verschillende populaties in een levensgemeenschap elkaars populatiegrootte beïnvloeden rond een gemiddelde waarde

41
New cards

overexploitatie

wanneer organismen te veel hulpbronnen verbruiken

42
New cards

oversterfte

als verstoring van dynamisch evenwicht te groot is, sterven er meer individuen in een populatie dan bij natuurlijke sterfte

43
New cards

vaccinatie

organisme beschermen tegen een bepaalde ziekteverwekker door kunstmatige immuniteit

44
New cards

interspecifieke interacties

interacties tussen ≠ soorten

45
New cards

intraspecifieke interacties

interacties tussen organismen van = soort

46
New cards

symbioses

langdurige interspecifieke interacties waarbij minstens 1 van beide organismen een voordeel ervaart

47
New cards

predatie

relatie tussen 2 organismen waarbij de predator een levende prooi aanvalt

48
New cards

parasitoïsme

als gastheer (prooi) interactie niet overleeft, belangrijk dat de gastheer lang genoeg blijft leven zodat de parasitoïde tijd heeft om zich te ontwikkelen

49
New cards

parasitisme

gastheer overleeft de interactie wel. is een symbiose

50
New cards

ectoparasiet

buiten

51
New cards

endoparasiet

binnen

52
New cards

amensalisme

organisme hindert de ontwikkeling van een ander organisme door zijn aanwezigheid, zonder zelf voor- of nadeel te ondervinden

53
New cards

antibiose

1 organisme hindert de ontwikkeling van een ander organisme volledig, door gebruik van toxines

54
New cards

interspecifieke competitie

tussen verschillende soorten

55
New cards

mutualisme

symbiosevorm waarbij beide soorten voordeel ondervinden van elkaars aanwezigheid

56
New cards

coöperatie

verschillende soorten zijn toch in staat om samen te werken, hierdoor kunnen de soorten die dit niet doen tijdelijk voordeel behalen

57
New cards

commensalisme

2 organismen leven samen, alleen 1 van hun heeft voordeel en de andere niks

58
New cards

directe intraspecifieke concurrentie

individuen van dezelfde soort beconcurreren elkaar in elkaars nabijheid

59
New cards

indirecte concurrentie

soortgenoten beconcurreren elkaar zonder echt fysiek te kampen

60
New cards

coöperatie

soortgenoten werken tijdelijk of blijvend samen en levert ze belangrijke voordelen op

61
New cards

actief

aanvallen

62
New cards

passief

kleurcamouflage. verdedigingsstrategie

63
New cards

aangeboren gedrag

nature

64
New cards

aangeleerd gedrag

nurture

65
New cards

Aangeboren gedrag

instincten

66
New cards

reflexen

automatische onvrijwillige reactie op bepaalde prikkel, behoren vaak tot voeden, voortplanten en beschermen

67
New cards

klassieke conditionering

nieuwe reactie koppelen aan prikkel/2 dingen koppelen die niks te maken hebben met elkaar

68
New cards

operante conditionering

nieuw gedrag aanleren/aanmoedigen of ontmoedigen door beloningen en straffen

69
New cards

gewenning

regelmatig aan 1 zelfde prikkel worden blootgesteld: prikkel lokt dan geen reactie meer uit

70
New cards

inprenting

gedrag van opvoeders nadoen

71
New cards

oefen en herhalen

belangrijk bij uitvoeren nieuw gedragspatroon

72
New cards

inzicht

nieuw gedrag ontwikkelen door zicht op vorige gedragingen

73
New cards

proefondervindelijk leren of trial-and-error

nieuw gedrag lukt niet bij eerste poging, meerdere pogingen nodig

74
New cards

imitatie

nagebootst gedrag

75
New cards

visuele signalen

zicht

76
New cards

akoestische of auditieve signalen

geluid

77
New cards

chemische signalen

geuren

78
New cards

tactiele of sensitieve signalen

aanraking

79
New cards

DNA

erfelijk materiaal waardoor eigenschappen organisme bepaald worden

80
New cards

mutatie

door toevallige veranderingen in DNA

81
New cards

evolutie

proces waarbij nieuwe soort ontstaat

82
New cards

fotoautotrofen

gerbuiken zonlicht als energiebron

83
New cards

chemoautotrofen

halen energie uit het verbreken van chemische verbindingen, nemen energierijke voedingsstoffen uit organisch materiaal op

84
New cards

aeroob

zuurstofgas nodig

85
New cards

anaeroob

geen zuurstofgas nodig

86
New cards

generatietijd

tijd die nodig is om uit 1 cel 2 dochtercellen te vormen

87
New cards

voedselinfectie

ziek van het micro-organisme zelf

88
New cards

voedselvergiftiging (intoxicatie)

ziek van toxische stoffen geproduceerd door de micro-organismen

89
New cards

bacteriofagen

infecteren bacteriën, nuttig voor ons

90
New cards

gisten/microfungi

eencellige schimmels, hun eukaryote cellen bezitten celwand uit chitine en hebben geen bladgroenkorrels

91
New cards

microbiota

uitgebreide verzameling micro-organismen in en op ons lichaam, bestaan vooral uit bacteriën, maar ook uit schimmels, archaea, mijten en virussen, spelen belangrijke mutualistische of cemmensalistishe rol

92
New cards

microbioom

rijkdom micro-organismen aan genetisch materiaal en omgeving waarin ze leven, samenstelling nuttige micro-organismen en is voor iedereen uniek, nodig om te overleven