1/91
Flashcards in het Nederlands over ecologie, ecosystemen, biodiversiteit, energiestromen, populaties, interacties, micro-organismen en classificatie, gebaseerd op een collegedictaat.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
biotisch
Levend
abiotisch
Niet-levend
cel
Kleinste structurele en functionele eenheid van leven
weefsel
Gevormd door cellen met dezelfde vorm en functie (bijeenliggend)
organisme
Meercellig
populatie
Alle organismen van dezelfde soort die in een bepaald gebied voorkomen, plus interactie tussen individuen is mogelijk
levensgemeenschap
Verzameling populaties van verschillende soorten die elkaar direct/indirect beïnvloeden
ecosysteem
Gevormd door alle relaties tussen organismen van een levensgemeenschap en alle invloeden van abiotische factoren op deze organismen; geheel van interacties tussen alle biotische en abiotische factoren in een biotoop
biodiversiteit
Verscheidenheid aan leven in al zijn vormen (ecosystemen, organismen, genetische variatie)
ecologie
Wetenschap die de complexe wisselwerking tussen organismen en biotoop bestudeert op verschillende organisatieniveaus
biotoop
Alle abiotische en biotische factoren die in een gebied aanwezig zijn; 'de woonplaats'
habitat
Optimale plaats voor een organisme; 'het adres'
niche
Ecologische rol/functie die een soort heeft binnen een ecosysteem; 'het beroep'
indicatorsoorten
Planten/diersoorten die aangeven of een specifiek kenmerk aan- of afwezig is in een milieu
natuurlijke ecosystemen
Verstoring door mens minimaal
halfnatuurlijke ecosystemen
Sterke invloed van menselijke activiteit
kunstmatige ecosystemen
Menselijke verstoring heeft duidelijke impact
voedselrelaties
de ene dient als voedsel voor de andere (2 ≠ soorten)
fotosynthesereactie
water + koolstofdioxide -> glucose + zuurstofgas
autotrofe organismen
zelf, begin voedselketen
voedselketen
opeenvolging organismen waarbij elke schakel geheel/gedeeltelijk als voedsel dient voor de volgende schakel
voedselweb
schema waarop met pijlen de voornaamste voedselrelaties zijn weergegeven
heterotrofe organismen
anderen, NIET in staat anorganische stoffen omzetten in organische stoffen
herbivoren
planteneters
omnivoren
alleseters
carnivoren
vleeseters
reducenten
zetten dood organisch materiaal om naar anorganische stoffen
detrivoren
leven van dood organisch materiaal en verkleinen zo afval
voedselpiramide
grafische voorstelling van opeenvolgende voedselniveaus in de voedselketen
aantallenpiramide
aantal individuen in elke schakel van de voedselketen door rechthoeken voorgesteld
biomassa
organische stof opgebouwd door een organisme (drooggewicht)
biomassapiramide
voedselketen waarin biomassa wordt weergegeven in plaats van organismeaantallen
materiekringlopen
stoffen circuleren binnen een ecosysteem in kringlopen
populatiegrootte
aantal individuen in een populatie
broedsucces
geeft weer hoe goed het broedseizoen is geweest
toevalsfactoren
abiotische en biotische omgevingsfactoren die niet voorspelbaar zijn
verspreidingsgebied
gebied waarin de populatie voorkomt
populatiedichtheid
hoeveelheid individuen per oppervlakte-eenheid in een populatie
draagkracht
maximale hoeveelheid organismen die in een ecosysteem kunnen overleven en zich kunnen voortplanten
dynamisch evenwicht
manier waarop verschillende populaties in een levensgemeenschap elkaars populatiegrootte beïnvloeden rond een gemiddelde waarde
overexploitatie
wanneer organismen te veel hulpbronnen verbruiken
oversterfte
als verstoring van dynamisch evenwicht te groot is, sterven er meer individuen in een populatie dan bij natuurlijke sterfte
vaccinatie
organisme beschermen tegen een bepaalde ziekteverwekker door kunstmatige immuniteit
interspecifieke interacties
interacties tussen ≠ soorten
intraspecifieke interacties
interacties tussen organismen van = soort
symbioses
langdurige interspecifieke interacties waarbij minstens 1 van beide organismen een voordeel ervaart
predatie
relatie tussen 2 organismen waarbij de predator een levende prooi aanvalt
parasitoïsme
als gastheer (prooi) interactie niet overleeft, belangrijk dat de gastheer lang genoeg blijft leven zodat de parasitoïde tijd heeft om zich te ontwikkelen
parasitisme
gastheer overleeft de interactie wel. is een symbiose
ectoparasiet
buiten
endoparasiet
binnen
amensalisme
organisme hindert de ontwikkeling van een ander organisme door zijn aanwezigheid, zonder zelf voor- of nadeel te ondervinden
antibiose
1 organisme hindert de ontwikkeling van een ander organisme volledig, door gebruik van toxines
interspecifieke competitie
tussen verschillende soorten
mutualisme
symbiosevorm waarbij beide soorten voordeel ondervinden van elkaars aanwezigheid
coöperatie
verschillende soorten zijn toch in staat om samen te werken, hierdoor kunnen de soorten die dit niet doen tijdelijk voordeel behalen
commensalisme
2 organismen leven samen, alleen 1 van hun heeft voordeel en de andere niks
directe intraspecifieke concurrentie
individuen van dezelfde soort beconcurreren elkaar in elkaars nabijheid
indirecte concurrentie
soortgenoten beconcurreren elkaar zonder echt fysiek te kampen
coöperatie
soortgenoten werken tijdelijk of blijvend samen en levert ze belangrijke voordelen op
actief
aanvallen
passief
kleurcamouflage. verdedigingsstrategie
aangeboren gedrag
nature
aangeleerd gedrag
nurture
Aangeboren gedrag
instincten
reflexen
automatische onvrijwillige reactie op bepaalde prikkel, behoren vaak tot voeden, voortplanten en beschermen
klassieke conditionering
nieuwe reactie koppelen aan prikkel/2 dingen koppelen die niks te maken hebben met elkaar
operante conditionering
nieuw gedrag aanleren/aanmoedigen of ontmoedigen door beloningen en straffen
gewenning
regelmatig aan 1 zelfde prikkel worden blootgesteld: prikkel lokt dan geen reactie meer uit
inprenting
gedrag van opvoeders nadoen
oefen en herhalen
belangrijk bij uitvoeren nieuw gedragspatroon
inzicht
nieuw gedrag ontwikkelen door zicht op vorige gedragingen
proefondervindelijk leren of trial-and-error
nieuw gedrag lukt niet bij eerste poging, meerdere pogingen nodig
imitatie
nagebootst gedrag
visuele signalen
zicht
akoestische of auditieve signalen
geluid
chemische signalen
geuren
tactiele of sensitieve signalen
aanraking
DNA
erfelijk materiaal waardoor eigenschappen organisme bepaald worden
mutatie
door toevallige veranderingen in DNA
evolutie
proces waarbij nieuwe soort ontstaat
fotoautotrofen
gerbuiken zonlicht als energiebron
chemoautotrofen
halen energie uit het verbreken van chemische verbindingen, nemen energierijke voedingsstoffen uit organisch materiaal op
aeroob
zuurstofgas nodig
anaeroob
geen zuurstofgas nodig
generatietijd
tijd die nodig is om uit 1 cel 2 dochtercellen te vormen
voedselinfectie
ziek van het micro-organisme zelf
voedselvergiftiging (intoxicatie)
ziek van toxische stoffen geproduceerd door de micro-organismen
bacteriofagen
infecteren bacteriën, nuttig voor ons
gisten/microfungi
eencellige schimmels, hun eukaryote cellen bezitten celwand uit chitine en hebben geen bladgroenkorrels
microbiota
uitgebreide verzameling micro-organismen in en op ons lichaam, bestaan vooral uit bacteriën, maar ook uit schimmels, archaea, mijten en virussen, spelen belangrijke mutualistische of cemmensalistishe rol
microbioom
rijkdom micro-organismen aan genetisch materiaal en omgeving waarin ze leven, samenstelling nuttige micro-organismen en is voor iedereen uniek, nodig om te overleven